Page images
PDF
EPUB

Ze kwamen naar buiten en gaven den baas te rooken, terstond ging deze met zijn lieden [op hen] hakken, van 's morgens zeven uur r) tot 's middags, ze wouen maar niet dood, omdat ze onkwetsbaar s) waren. De aanvoerder werd moe en vluchtte. L. M. doodde hem.

„O, vrienden, 't is nu genoeg [lett. 't hart heeft er genoeg van] met op ons in te hakken, van den ochtend tot den avond. U zullen we niet dooden; dat ge ons drieën wildet dooden [kwam], omdat uw baas het gezegd had U zullen we niet dooden, wees maar niet bang", zei L. M.

„Wij bieden onze onderwerping aan; dat we niet gedood worden," zeiden de lieden.,,Neen", zei L. M.

Toen gaven ze hunne kampils aan L. M. en zijne makkers. Ze namen die aan en rookten. Sommigen van de lieden haalden suikerriet, schilden het, en gaven het [hun]. L. M. en zijne makkers aten het. Toen ze suikerriet gekouwd hadden, zei L. M:,,komt, laten we naar binnen gaan."

De planters kookten, kippen werden geslacht. Toen alles gaar was, riepen ze L. M. en zijn vrienden. Ze aten allen gezamenlijk, met hun 52, en gingen toen slapen.

[ocr errors]

Toen 't dag geworden was, beraadslaagden ze weer. „Laten we naar den tuin gaan, opdat we kunnen praten." L. M. kwam nu naar buiten: Gaat allen maar naar den tuin, de goederen kunnen niet gestolen worden," zei L. M. Toen gingen ze allen naar den aanplant, om de peper te stutten; L. M. bleef in de hut achter.

Na eene maand begon 't hem te vervelen; [doch] als hij wegging, vreesde hij dat het huisraad gestolen zou worden.

„Niet aldus (d. i. 't gaat zoo niet langer), er moet iemand aangesteld

trekken. Zoo'n stip op 't voorhoofd heet sarang timah = kogel-afweerder.

[ocr errors]

Zulk eene,bestipping" heeft ook bij sommige plechtigheden plaats als bijv. bij huisinwijding. Dan geschiedt deze evenwel met tepoeng tawar, is dus niet rood, maar geel en zoo'n stip heet dan pagar, en vrijwaart tegen invloed van booze geesten.

r) De Batak noemt zijn tijdstippen naar den stand der zon of naar eene op een bepaalden tijd te verrichten werkzaamheid matawari sigalah = zon van één staak hoogte = omstr. 7 uur; pengoeloewi anak2 = het hooger komen dan 't hoofd van een kind?, ongeveer van 8 tot 9 uur; pengoeloewi 'mbelin van 9-10; nandangi tjiger den rechten stand naderend 11 uur; tjiger of pantek tjiger precies rechtop staan 12 uur; gelang = hellend = 1 uur 's nam; linge? van 2 tot 3; karang-kambing tijd van 't stallen der geiten van 3 tot 4; běn, běn oewari of matawari = donker, van 4-6.

[ocr errors]

= = =

=

-

=

8) telap beteekent scherp en gold dus eigenlijk oorspronkelijk van 't wapen alleen. Maar in 't gebruik is men het ook gaandeweg gaan toepassen op den te verwonden persoon en is het dus onkwetsbaar gaan beteekenen kebal. Ik hoorde eens van mijn regenjas zeggen dat die was een: badjce la telap [oedan]= ondoordringbaar voor [regen].

[ocr errors]

worden om in de hut te blijven." - -,,Dat is ook goed", zeiden allen. Toen stelde hij een als hoofd aan.

,,Ik kan 't niet uithouden, hier al maar te zitten Wij gaan weg, [maar] komen weder," zei L. M. Hij plantte curcuma bij de hut, en één bos (stoel) katjang (zekere boonenso rt, met korte, platte peulen).

[ocr errors]

'k Heb hier bij de hut planten geplant. Als deze later verwelken, denk dan:,,onze vriend is ziek," en kom gij dan met uw tweeën of drieën naar mij kijken." Daarna gingen ze met hun drieën ) op reis, naar het oosten. Na een halven dag kwamen ze aan een dorp. Het plein was geheel verlaten. Van uit eene aarden versterking gluurde eene vrouw naar buiten: „Loopt niet in het dorp rond! Waar komt ge vandaan?"

„Mijn deel (lot) is, dat ik nergens meer thuis hoor, tante," zei L. M. „Als ge geen thuis meer hebt, en ge wilt [u] hier [vestigen], dan kan dat. Loop niet in het dorp rond, dan wordt de Goerda-vogel boos," zei de vrouw.

[ocr errors]

Ik ben niet bang, tante; mijn gebed is dat ik moge sterven, maar mijn fatum zegt, 't zal niet gebeuren," zei L. M.

„Al zal 't niet gebeuren, zegt uw fatum, zegt gij, velen zijn in dit dorp omgekomen, allen opgegeten door den Goerda-vogel. Ziet ge niet dat het dorp geheel verlaten is?" zei de vrouw.

"Ook dan ben ik niet bang," zei L. M.

,,Als gij bij machte zijt den Goerda-vogel te dooden, dan zult ge vorst in dit dorp worden; de vogel heeft al onze broeders opgegeten," zeide de vrouw. „Ik kan hem dooden," zei L. M.

„Komt, komt binnen, open deze deur, treuzel niet, dan komt hij; als hij ons ziet, zijn we verloren (dood)," zei de vrouw.

„Goed, we komen binnen," zei L. M. Hij opende de deur, ze gingen met hun drieën naar binnen, en sloot [de deur] weer.

Zij praatten met elkaar, met hun zevenen

"

Hoe groot is die Goerda-vogel, o tante?" zei L. M. „Wel, [heel] groot! oom, zijn vleugels zijn 1'/, vadem breed, zoo is zijn grootte," zei de vrouw. ,,Is deze 't alleen, die de menschen in dit dorp opgegeten heeft?" - "Ja, oom." Toen het donker werd, sleep L. M. zijn zwaard „Boeloeng galoeh” (Pisangblad). Daarna bestreek hij het met meel. B. S. en P. liet hij in de aarden versterking achter, met de vrouwen. L. M. trad naar buiten, om den Goerda-vogel op het plein op te wachten.

t) Deze lezing is blijkbaar niet de oorspronkelijke, als men de andere verhalen hierbij vergelijkt, ook de boven meegedeelde Karo'sche variant. Als gevolg hiervan moet de verteller nu ook wel later vier vrouwen laten overblijven in het uitgemoorde dorp, in plaats van ééne. En het tehulpsnel'en der lieden uit de kolonie zou ook niet noodig zijn geweest, als L. M. inderdaad zijn twee makkers bij zich gehad had. Zoo wijst ook deze innerlijke tegenstrijdigheid reeds op verminking van 't oorspronkelijke verhaal.

Daar zag hij, op een afstand van twintig vaâm, de Goerda vogel [met de vleugels] klappen.

"

Dat is de vogel," dacht L. M. Hij trok zijn zwaard, beademde het, en vatte post op 't plein.

De Goerda-vogel placht menschen aan te vallen.

Hij schoot op [L. M] af, deze hakte hem, hij werd door een der vleugels bedolven; L. M. raakte er onder en lag op sterven

"

De curcuma van onzen vorst is verlept, laten we heden op weg gaan naar het oosten," zeide de opzichter der peperplanters, die door L. M. was aangesteld. Zij gingen. Toen ze hem vonden, zagen ze de beenen van L. M., de beenen alleen, [hij] was onder den vleugel der Goerda-vogel bedolven.

Zij sleepten hem naar de smidse, en bliezen hem in den neus. Toen werd

hij weer levend; de vogel was dood. u)

[ocr errors]

L. M. sprak met den opzichter. Zij gingen naar de schans der vier vrouwen. Zij overlegden met elkaar. Was deze alleen het, die steeds de menschen op-at?" vroeg L. M. „Ja, oom", zeide de vrouw wij behoeven nu niet meer bang te zijn in het dorp te loopen." Zij gingen rondloopen, bezochten al de huizen en verzamelden al de kostbaarheden.

[ocr errors]

"

't Werd donker. L. M. zeide: „Er is niemand meer in het dorp, als ge wilt, word dan mijne vrouw.” "[Ik] wil', zeide de vrouw. Toen trouwden ze haar: éen werd de vrouw van den opzichter, één van L. M., één van P., één van B. S. Nu stelde L. M. B. S. als zijn anak-běroe v) aan; P. werd anak-běroe van den opzichter. Toen gingen deze en zijn anak-běroe weg. Zij gingen op weg. Toen ze de kolonie bereikt hadden, zeide hij tot zijn lieden: „Ziet ge wel, dat de curcuma, die verwelkte, waarheid sprak; bijna was onze vorst dood. Wij troffen hem aan, [nog] niet dood; wij hebben hem in den neus geblazen met den blaasbalg der smidse, dat het mocht blijken van niet."

,,Als hij niet dood is, dan is 't goed, al waren dan ook de bladeren der curcuma verlept. Wij (lett. ik) dachten dat hij dood was, omdat ge, zagen we, Zoo laat kwaamt", zeiden de lieden.

"Wij kwamen zoo laat, omdat we allerlei besproken hebben." --- „Waarover hebt ge gesproken?" zeiden ze -- „Over trouwen," zei hij.,,Wie is onze (beleefd voor: uwe) vrouw?"-,,Wel deze, we hebben twee meegebracht, ginds zijn twee gebleven, voor L. M. en B. S. Wij hebben [nu] een dorp". u) „Mooi zoo!"

u) Eéns hoorde ik dat uit den in stukken gehakten goerda-vogel de tegenwoordige roofvogels zouden ontstaan zijn.

v) Zie hierover de in aanteekening c opgegeven plaatsen.

w) Door 't aanwezig zijn der vrouwen hield de vestiging op eene koeta dagang te zijn. 't Werd nu een dorp als elk ander waar men inderdaad thuis hoorde, niet meer als vreemdeling tijdelijk verkeerde.

KARO-BATAKSCHE VERTELLINGEN.

II.

SI ADJI DOENDA KATEKOETAN

of 't verhaal van den Batakschen Tooverstaf.

INLEIDING.

Waar van alles, wat in 't Bataksche leven eene min of meer belangrijke plaats inneemt (en dit geldt zoowel voorwerpen als zeden, gebruiken) een verhaal bestaat, dat oorsprong en (of) doel wil verklaren, is het waarlijk geen wonder dat men ook een verhaal aantreft omtrent den Batakschen tooverstaf. Deze toch speelt eene belangrijke rol bij een bepaald soort van godsdienstige" 1) plechtigheden.

Die plechtigheden zijn tot drie typen terug te brengen, gelijk er dan ook drie verhalen bestaan, waarop die gebruiken, naar Bataksche opvatting, zijn gegrond. Dat ik in de eerste plaats 't verhaal van den tooverstaf behandel, is niet omdat het voor de Bataks het voornaamste is. Maar 't is actueel.

Het tweede verhaal heet Sarindoe toeboeh, het derde, Radja Kětengahěn. Zoo spoedig doenlijk hoop ik deze te doen volgen. De algemeene opmerkingen in deze inleiding gelden dus voor alle drie, en ik kan later met eene verwijzing naar 't hier gegevene volstaan.

De drie typen zijn:

a.

het krachteloos maken van den boozen invloed van een toovermiddel, inzonderheid van het penoeroeni. Dit heet ngoelak, en hier komt de tooverstaf bij te pas. Een met grooten luister en veel (zeven) goeroe's gevierd ngoelak heet nabari. b. Het terugroepen der tendi (ziel). De eenvoudigste vorm is het 'ngkitjik. Hiertoe behooren ook het 'ngkijap en érteboes koe děleng.

C. 't Bestrijden van ziekten en ongunstige invloeden, hetzij door 't overbrengen van de ziekte op iemand of iets anders, hetzij door 't bevrijden, losmaken

1) 't Woord,,godsdienstig" zegt eigenlijk te veel en te weinig. In zeer veel opzichten laten die plechtigheden eene vergelijking toe met de,,sacramenten" van de eene of andere afdeeling der christelijke kerk, natuurlijk mutatis mutandis. Die op sommige punten treffende overeenkomst zal beneden duidelijk blijken. Men zou dus eigenlijk van ,,sacramenteele" plechtigheden kunnen spreken. Wat bij ons uitzondering is, is bij den Batak regel.

uit de macht van ongeluk aanbrengende invloeden. Vandaar twee ondertypen, het persilihi en 't ngarkari, die weer met meer of minder luister en omslag kunnen gevierd worden, en dan soms afzonderlijke namen hebben.

Nu spreekt het wel vanzelf, dat het verhaal in zijn geheel, als eene verklaring willende geven, jonger moet zijn, dan 't gebruik. Doch aan den anderen kant is het evenzeer duidelijk, dat die gebruiken gegrond zijn in bepaalde opvattingen, daaruit zijn opgegroeid, hoezeer het mogelijk is, dat die opvattingen thans niet meer of niet ongewijzigd bestaan.

't Is dus mogelijk, zoo niet waarschijnlijk, dat er van die opvattingen iets doorstraalt in 't verhaal, dit dus bestanddeelen kan bevatten, die ouder zijn dan 't gebruik. Verschillende gevallen zijn dus denkbaar: 1. 't Verhaal is geheel een uitvindsel van later tijd. 2. 't Bevat, hoewel onbewust voor den Batak, nog elementen, die ons licht geven omtrent de idée der plechtigheid. 3. De zin der plechtigheid wordt nog door den Batak met bewustheid gevoeld en 't verhaal is dus in hoofdzaak eene juiste verklaring.

Daar 't mij hier in de eerste plaats te doen is om 't verhaal zelf, kan ik niet al deze dingen in bijzonderheden behandelen. Dit zou op zijne plaats zijn in eene verhandeling over de plechtigheden zelve, een haast onuitputtelijk rijk en zeer leerzaam onderwerp, maar ook een gebied vol moeilijkheden en tal van niet of nog niet voldoende opgeloste kwesties, dat als zoodanig een onderwerp van speciale studie is, en eischen stelt waaraan ik bij lange na niet kan voldoen. Alleen waar het tot recht verstand van den tekst onmisbaar is, zal ik een enkele toelichting van dien aard moeten geven. Laat ik overigens nog een paar algemeene opmerkingen mogen maken.

1o. Zal eene plechtigheid effectief zijn, dan moet noodwendig het verhaal daarbij verteld worden. Men noemt dit matpat (van patpat), een woord, dat eigenlijk beteekent: in 't lange en breede iets nagaan, uitpluizen, ontwikkelen, fig. bijv. gebruikt in de uitdrukking, bagi si ni-patpati, van een kind, dat voor zijn leeftijd buitengewoon in de lengte gegroeid is, dus a. h. w. uitgerekt is. Patpat is 't best te vertalen met: omstandig en met redenen omkleed verhaal, formulier. 2o. Naast het verhaal komt voor de tabas, het prevelformulier, de aanroeping der goden en geesten, het gebed.

3o. Verder vindt plaats het ermangmang, d. i. het uitspreken van een of meer mangmang korte formule, soms een zegenspreuk over den zieke, of over de bij elke plechtigheid onmisbare.

=

4o. poeloengen, letterlijk, dat wat bijeengebracht moet worden, dus de benoodigdheden, ingrediënten (1).

(1) Hior blijkt de overeenkomst met onze sacramenteele handelingen. Neemt bijv. het bedienen van den Doop, met het lezen van 't formulier (patpat), het uitspreken der gebeden (tabas), 't bezigen der Doopformule (mangmang) en het Doopwater (poeloengěn).

« PreviousContinue »