Page images
PDF
EPUB

5

De eerste, dien hij daar ontmoet, is een knap Blaasroerschutter. Diens naam voluit (in dit verhaal is die eenigszins verkort) is Pengěltěp ipoeh si mate begoe, dus een schutter, die ipoeh (het bekende pijlgif v/d. Antiaris toxycaria) gebruikt, zóó krachtig, dat zelfs schimmen er door gedood worden. 3)

Als ze hunne krachten meten, blijft L. M. overwinnaar en P. wordt zijn volgzaam dienaar.

De tweede persoon, dien ze ontmoeten, is Pěngĕrintak Boeloeh Soengsang, 4) d. i. Bamboe-tegen-den-draad-trekker," alzoo ook iemand van groote lichaams kracht.

[ocr errors]

Hij ook wordt overwonnen en sluit zich bij L. M. aan.

Eindelijk komen ze aan een koeta dagang, 't best te vertalen met man

nenkolonie.

Het hoofd dier kolonie gedraagt zich valsch tegenover hen en gaat hun met zijne lieden te lijf. Ze zijn echter onkwetsbaar. Den aanvoerder dooden zij, maar zijnen volgelingen schenken zij genade.

Na eenigen tijd oponthoud aldaar, begint het L. M. te vervelen. Hij trekt dus weer verder met zijn twee makkers, nadat hij eerst enkele gewassen heeft laten planten. Als deze gaan verwelken, zal dit eene aanwijzing zijn dat hij in nood is, en men hem te hulp moet komen.

Hij komt eindelijk aan een dorp, dat geheel verlaten is, doordat een groote roofvogel voor en na de bewoners heeft weggehaald. Een paar vrouwen zijn overgebleven, die zich in eene versterking verborgen hebben.

L. M. overwint den vogel, zij het dat hij zelf er ook bijna 't leven bij inschiet. De verwelkende planten hebben evenwel zijn makkers tijdig gewaarschuwd.

Het slot is eene vierdubbele bruiloft.

Niets dus van de latere ontvoeringen van zijne vrouw, van de wederontmoeting zijner ouders, noch ook een spoor van een zusje, gelijk in het Barée verhaal. Overigens is de overeenkomst in 't oogvallend.

De belangrijk afwijkende lezing luidt in 't kort als volgt:

Toen L M. in 't bosch kwam, ontmoette hij eerst si Roentoen kětang 'mbělno de Dikke-rotantrekker. Zij worstelen. L. M. blijft overwinnaar. Dan komt si Silam Tjoeliki 5), die eveneens overwonnen wordt.

3a) Wat dit beteekent werd me onlangs duidelijk toen een goeroe als commentaar gaf: ma nai bantji peroemah begoena zijn begoe kan niet meer (door een medium) opgeroepen worden.

4) Deze en dergel. figuren komen in vele verhalen als bewoners van het oerwoud voor. P. B. S. ook in één verhaal (si Mandoepa) als bewoner der hemelsche gewesten. 5) Eene goede vertaling weet ik er niet van te geven. Silam (nilam) is lekken van vuurtongen. Misschien dat silam dus substantief geweest is, met de beteekenis van vuurtong. Tjoeliki is de harde pen van de idjoek. Veel is er dus niet van te maken. Of moet

6

De derde dien zij ontmoeten, is si Kangkang loehoeng, een reus dus, die met zijn beenen een afgrond kan overbruggen, door nl. aan elken kant één voet te plaatsen. Hij deelt 't lot van zijn voorganger.

Evenzoo No. 4, Singkěrět batoe penggiling de molensteen-stuk-bijter en No. 5, si Piso tělap scherp mes.

Eindelijk, aan den oever der zee treffen zij si Pěmoran toewalang aan, d. i die een honigboom (men heeft er van 70 M. hoog in Deli!) als hengelstok gebruikt. Hij kan dit zelfs met zijn linkerhand. Zijn aas is een hert. Niettegenstaande zijn reuzenkracht delft ook hij het onderspit.

De zeven makkers willen nu de zee oversteken, doch een boot is er niet. L. M. weet echter raad.

Hij neemt eene brandende fakkel, gaat aan den oever staan en roept: „momo ló, momó, als niet alle krokodillen met den kop boven water komen, steek ik de zee in brand!" 6)

Deze bedreiging helpt en de krokodillen komen in zoo grooten getale, dat over hunne koppen heen L. M. en de zijnen droogvoets aan den overkant komen. 't Is middelerwijl donker en koud geworden, en zij verlangen naar een verwarmend vuur. Aan 't strand is niets, maar in de verte zien zij een licht.

Daar zal eene tuinhut zijn. L. M. vaardigt een der zijnen af om daar vuur te gaan halen. Doch deze komt niet terug. Achtereenvolgens evenzoo de anderen, tot eindelijk L. M. zelf gaat. De hut blijkt bewoond door si 'mBělin takal = Dikkop, die een hoofd heeft als een kěběn (ronde rijstbewaarplaats). Deze heeft de makkers van L. M. gedood, maar boet nu zijne snoodheid met zijn leven.

Zijn afgehouwer hoofd schopt L. M. weg en 't valt ergens in eene stad neer. L. M. wekt vervolgens zijne makkers uit den dood op en gaat met hen op weg. Ze komen aan de stad, waar de kop is neergevallen, die door zijn stank de lucht verpest. Hij die 't kan verwijderen zal als belooning de dochter van den vorst tot vrouw krijgen. L. M. schopt den kop weg, die weer in eene andere stad neervalt. Zijne rechten staat hij nu aan een zijner makkers af. Tot zes maal toe herhaalt het zich en daarmede zijn zijn vrienden aan eene vrouw geholpen. Hij zelf is nog ongehuwd, trekt nu alleen verder en komt aan een dorp, dat geheel ontvolkt is door 't gezin van een goerda-vogel. Slechts ééne vrouw is overgebleven. L. M. doodt achtereenvolgens de vogels, die van een grooten galinggang raja op hem neerstrijken, en huwt daarna de vrouw.

het hier als vergelijking verstaan worden? Zoo komt voor: lajah 2 tjoeliki, zeer lang en slank, zoo slank als een idjoekpen, ééne van de Bataksche schoonheidseischen. Silam tjoeliki zou dan een zeer lange, smalle vuurtong zijn, en de gedachte aan den bliksemstraal ligt dan voor de hand.

6) Hetzelfde middel gebruikt si Pais in eene der dwerghertverhalen, om eene rivier over te steken.

7

En nu de tekst. Wat taalkundige aanteekeningen betreft, zal ik me tot zeer enkele bepalen. 't Is niet wel doenlijk, de gansche Karo'sche grammatica in de aanteekeningen ter sprake te brengen; er naar verwijzen kan ik niet, omdat er nog geen spraakkunst bestaat. Trouwens, voor den beoefenaar van de M. P. talen zullen er niet veel moeilijkheden zijn, nu de vertaling er bijgegeven wordt. Waar deze vrij is, zal er op worden gewezen. De aanteekeningen betreffen dus de niet al te zeer voor de hand liggende gevallen.

TOERI-TOERİN SI LAGA MAN.

Maka sekali lit sada bapa. Toeboeh anakna, tapi mate roesoer. Djadi anakna sada i-gělarina si Laga Man, maka pět 1) mãn, nina.

I-oekatna nakan sinokat 2), mintes kĕri! „Enggo 'nggěloeh anakta enda!" Pěpagina i-oekatna doewa nokat, e pe langnga běsoer, ĕnggo kĕri.

Maka ĕnggo kéri ěmpat nokat, sigantang, sitoemba doewa toemba, empat toemba, sinalih 2), langnga besoer si Laga Man.

1) Pět = houden van; gaarne lusten; willen hebben (misschien hetzelfde woord als O. J. pet?,,De grondbeteekenis van pet schijnt: zoeken, naar iets trachten, . willen hebben." Kern, Kawistudiën pag. 55).

[ocr errors]

De ě van pět is lang, zou dus eigenlijk ook nog het teeken eischen gelijk mān, līt enz. Ik liet het weg om geen verwarring te veroorzaken. Trouwens men zou boven de eenlettergrepige woorden desnoods het teeken kunnen missen, daar ze alle, ook gesloten, een langen klinker hebben, uitgezonderd de enclitische woordjes en partikels.

De uitspraak der e is als de Atj. eu. Men komt zeer dicht bij de goede uitspraak als men è tracht te zeggen met de mondstelling van de i, waarmee è dan ook nog al eens afwisselt. Zoo staat lit ook voor let, blijkens locale uitspraak, en het Dairische lot.

=

2) Nokat = lepel (vol), klaarblijkelijk hangt het samen met oekat rijstlepel. Hoe den vorm te verklaren? Ongetwijfeld is deze ontstaan uit sada oekat, dat vlug uitge sproken sadokat (sědokat) moest worden en de d is in de haar verwante n overgegaan. In senokat of sinokat word toen, naar valsche analogie se (si) van nokat gescheiden, en dit laatste als grondwoord beschouwd. Op dezelfde wijze is sinolih ééne vracht, doewa nolih, twee vrachten ontstaan uit sada oelib, wat men in één keer haalt of krijgt, een haalsel (vg. het Hollandsche gang in,,een gang water, d. i. twee emmers)."

Mogelijk is ook nalih zoo te verklaren, doch dit is niet zeker. Ook in 't Atjesch en Gajo'sch namelijk vindt men dit woord als rijstmaat voor eene hoeveelheid van 10 toemba (Gajo: are toemba). Voor 't Karo'sche gantang hoort men in de doesoen ook wel ekal, 'tzelfde woord dus als het Gajo kal. (Zie Not. Bat. Genootschap 1902 de lijst der door Majoor van Daalen verzamelde Gajo'sche voorwerpen No. 126).

=

De juistheid der boven vermelde afleidingen (sinokat, sinolih) wordt treffend bevestigd door het in 2a behandelde woord.

8

[ocr errors]

sinalih!"

La nai terasoehi anakta ende koe-akap", nina bepana; „ěnggo kĕri nakan

I-soelang sekali, i-pantěm sěkali babi, i-běrekěn, sisá ija mantja i-běrekěnna. E pe kĕri, ras babi ras nakan, la nai kēnān bapana. ,,Bage gija, gělah lampas 'mbelin anakkoe",

Gelgel i-boewatna sekali nari lemboe, raskěnna 3) kĕrina Sěkali ija noetoengsa lěmboe, ras seninana 2a). Enggo tasak, dilona anakna i-běrekěnna, i pānna běngkaoe 'ndai, kěri kěrina, lemboe ras nakan; la nai kenan bapana ras nandena. „La nai terasoehi kita, asakai těrboewat kita, i-pānna kĕri", nina bapana. Lawěs ja koe kĕrangen; lawěs ja doewana, ras anakna. „Idje ko koendoel, ngijani kampilta e, ola bene, ola ko lawěs lawěs.

I-tabah bapa kajoe boewah, i-oesoer-oesoerna, langnga 'mboelak sada oewari. „Ota, anakkoe, koe roemah; ben mě❞4).

Těmpina 3), lawěs ija, mãn ka i roemah, měděm ija. Arih-arih bapa Laga

(2a) Senina. Ook in 't Bat. woordenboek van Van der Tauk komt senina voor, en wel als een Dairisch woord, welks beteekenis wordt weergegeven met het Tob. aequivalent: dongan sa marga iemand van denzelfden staan. Maar van der Tuuk geeft geen verklaring van het woord als zoodanig. Toch is de etymologie in verband met de in de vorige aanteekening behandelde woorden duidelijk aan te wijzen. Dat ze mij zoolang verborgen kon blijven ligt daaraan, dat de tegenwoordige beteekenis in tegenspraak is met de afleiding. Mijne oogen werden geopend door noot 33 van het verhaal van „Pětěri Idjo", eene bijdrage van Dr. Snouck Hurgronje aan het Album-Kern (pag. 46). Deze noot betreft het woord sarinö: = sara inö = van eene moeder, tegenwoordig evenwel ge

bezigd van agnaten.

Stuk voor stuk stemt het Kar. woord senina daarmede overeen, zoodat het dus staat voor sada ina. Wel merkwaardig dat ina tegenwoordig geen Karo'sch woord is, terwijl het Tob., dat wel ina heeft, daarentegen het woord senina niet bezit, doch er eene omschrijving voor bezigt.

Ook uit een ander oogpunt is senina een merkwaardig woord. 't Kan nl. slechts als verwantschapsterm dienen, als de verwante personen tevens van dezelfde kunne zijn. Twee mannen kunnen dus elkaars senina zijn (ersénina), even zoo twee vrouwen, maar nooit een man en een vrouw; dan is 't woord toerang (ertoerang) in gebruik.

Sénina zou men dus kunnen vertalen met: broeders broeder of zusters zuster, en toerang met zusters broeder of broeders zuster.

Als mijn geheugen mij niet bedriegt, bestaat er in het Fidji iets dergelijks, althans afgaande op de vertaling door Hazlewood, en vond Prof. Kern meen ik, in zijn: de Fidjitaal enz," dit niet veel meer dan nonsens. Trouwens zonder nadere toelichting kan dergelijke vertaling moeilijk een anderen indruk maken.

(3) Raskenna voor i-raskenna. Deze weglating geschiedt dikwijls met dezen passieven (of wil men:,,verbogen") vorm. Begint de substantief-vorm met i, of ook gaat het voorafgaand woord op i of e uit, dan is die weglating regel. Heel dikwijls valt ook het pron. suffix 3den persoon = na af.

9

Man ras toekoermasna: ,,'Ndai koe-tabah kajoe boewah si galang a, langnga 'ndai 'mboelak, oentoengna langnga mate; pěpagi rětap boewah 'ndai koe-tabah; si-boenoeh anakta enda 'ndai".

[ocr errors]

Boenoeh" nina dibĕroena. nina dibĕroena. -Oewe!" nina. Pěpagina man ka. mãn tabah boewah 'ndai mahan ranting".

„Pěpagi lampas dagé kam ĕrdakan". „Ota, těmpi kampilta e" nina bapa, „gělah Enggo ka ja sěh ibas inganna 'ndoebe,

nina bapa: „Idje kam koendoelkěn ngijani kampilta e, ola ko lawěs; labo 'mbijar, idas oeroek e ng 4) akoe, ola ko kari 'mbijar".

[ocr errors]

Kai pe labo akoe 'mbijar bapa" nina si Laga Mãn

'ndo koe-oesoer-oesoer kajoe 'ndai tabah, e maka 'mboelak".

Bage mě da ge

Běn mě matawari, 'mboelak kajoe, enggo i-doempan na si Laga Mãn, ma ne tĕridah pe. Enggo me mate si Laga Man" nate bapa. „Énggo mate anakkoe e; ras seninana ndoebe" nina bapa.

Lawes ja koe roemah. „Enggo mate anakta 'ndai nakė 5) nina bapa. „Lěgi manoek koetĕroeh, gělah empat a!" E maka i-lěgina.

,,Enda manoek 'ndai" nina dibĕroena. I-elboeh silihna 6) arah djaboe kendjahe. Kai silih" nina. „Gělěhi manoek enda, enggo mate permainndoe 7) si Laga Man." -,,Oewe" nina. I-gělěhina manoek 'ndai kĕrina

Sangana enggo doeng, i katakěnna: „kekekén lebe 8) silih! mãn ita.” Män ja kĕrina.

[ocr errors]

4) mě en nge zijn nadrukwijzers, meestal onvertaalbaar, en daarom vaak door 't leggen van den nadruk weer te geven. Het verschil tusschen beide is niet altijd even duidelijk, en wordt ook wel uit het oog verloren.

Globaal genomen beantwoorden ze resp. aan de Tob. woordjes ma en do (zie Bat, Sprk. v. d. Tuuk).

Dikwijls smelten ze met een voorafgaand of een volgend woord samen.

5) naké, vertrouwelijk woordje, vooral door man en vrouw jegens elkaar gebezigd,

v. d. T. verklaart het als samentrekking van kalaké.

6) silih = zwager. Zie voor de etymologie van dit woord het Persilihi 'mbělin (Meded. Ned. Zend. Gen. Deel 46; 1ste stuk pag. 2 en 3. Op pag. 3 reg. 2 leze men voor (een ander) (Hd. einander).

7) Permain. Aan het Karo'sche woord is de afleiding niet meer te zien, of liever het kan onmogelijk in dezen vorm een Karo'sch woord zijn, maar moet uit het Tobasch zijn overgenomen, en toen verbasterd zijn.

het Tob. woord is paroemaen, „de in huis te brengene" en dus 't woord voor schoondochter. Dit beteekent het ook in 't Karo'sch, doch niet uitsluitend.

Daar ze haar schoonvader bengkila noemt, d i. man van vaders zuster (bibi), [wat hij ook meestal is, bij een normaal gesloten huwelijk], wordt ieder, die krachtens die familieverhouding tot iemand bengkila moet zeggen, van dien bengkila de permain, en dus kan dit woord ook neef of nicht beteekenen.

8) Lebe = eerst, volgt dikwijls op een woord, dat een bevel uitdrukt. Een enkele maal zou men het met vooreerst, voorloopig, kunnen vertalen, doch in de meeste gevallen dient het, om het gebod te verzachten, er het gebiedende aan te ontnemen, geheel analoog dus met het Maleische dehoeloe, in djangan dehoeloe e. d.

« PreviousContinue »