Page images
PDF
EPUB

INLEIDING.

Het geschrift, dat hier den lezer in het oorspronkelijk en in eene vertaling in het Hollandsch ter kennisneming wordt aangeboden, de Ken Arok (Ken Angrok) of de Pararaton (het Boek der Koningen) is een der opmerkelijkste voortbrengselen van de Javaansche literatuur van ouderen tijd, ook omdat het als een geschiedkundig werk vrijwel op zich zelf staat, en het in ieder geval niets van het zelfde gehalte nevens zich heeft. Een afzonderlijke aanbeveling behoeft het dan ook niet, want het kan voor zich zelf spreken; het brengt den beoefenaren der Javaansche letterkunde veel welkom en degelijk nieuws, waaraan naar schrijver dezes hoopt in de aanteekeningen behoorlijk recht wedervaren is.

Voor het vaststellen van den tekst kon [door Brandes] gebruik gemaakt worden van drie handschriften, alle eigendom van het Bataviaasch Genootschap: A, kropak no. 337, 17 bladen met nerf van 52 cM.;

B, kropak no. 550, 47 bladen van 47 cM.; in den kolophon het jaartal 1535 Çaka met den datum Zaterdag-Pahing van de wuku Warigadyan, den 2en panglong van de maand Karo 3 Augustus 1613 A. D.; en

=

C, kropak no. 600, 58 bladen van 50 cM., beschreven met drie regels; in den kolophon het jaartal 1522 Çaka.

[') Daar evenwel nog acht handschriften op de Leidsche UniversiteitsBibliotheek berusten, die of den geheelen tekst of gedeelten daarvan bevatten, zijn deze voor de nieuwe uitgave ook geraadpleegd en is er van de afwijkende lezingen volgens dezelfde beginselen als Brandes hieronder aangeeft, rekenschap gegeven. Deze handschriften zijn alle uit de nalatenschap van Dr. H. N. van der Tuuk. Een beschrijving ervan treft men aan in het Supplement op den Catalogus van de Javaansche en Madoereesche handschriften der Leidsche UniversiteitsBibliotheek door Dr. H. H. Juynboll (1907), I p. 258 en II p. 389–391, en de Beschrijving der Javaansche, Balineesche en Sasaksche handschriften, aangetroffen in de nalatenschap van Dr. H. N. van der Tuuk, door Dr. J. Brandes, II (1903) p. 240-243. Eén van deze acht is een Pararaton kidung. Het is Codex 3870 der Leidsche handschriftenverzameling, tezamen met een versie van den Rangga Lawe. Het is zeer slordig geschreven en volgt den prozatekst op den voet. Zonder dien is de kidung menigmaal onverstaanbaar. Zij eindigt bij bladzijde 19, regel 8 van den proza-tekst. Daar zij bij de moeielijke en twijfelachtige plaatsen van den proza-tekst niet het minste licht verschafte, is er nergens naar haar verwezen.

De overige manuscripten zijn, in aansluiting bij A, B en C van Brandes, genoemd D, E, F, G, H, I en K.]

1) De tusschen [] geplaatste aanvullingen aangaande de handschriften zijn van de hand van den Heer H. Kraemer.

A loopt niet verder dan hetgeen men beneden vindt op bladz. 17, regel 9. Dat handschrift was het eerste, dat mij [Brandes] in handen kwam en vormde diensvolgens den legger voor dit gedeelte [in de eerste editie, waar de] er door geleverde tekst kon gecollationeerd en verbeterd worden met behulp van dien der andere handschriften. [Dit is ook nu zoo gebleven. Alles bij elkaar genomen waren de afwijkingen, ook van de nieuwe handschriften, van te bijkomstig belang om hierin wijziging te brengen. Het handschrift B werd] door den resident van Bali en Lombok verstrekt en het ander, C, als een geschenk ontvangen van den Heer L. Th. Maijer, zie Not. B. G. XXVI (1888), 130; XXVII (1889), 24 en 136. Zoowel B als C bleken, in het latere gedeelte, op verschillende plaatsen, belangrijke leemten te hebben. Dientengevolge konden bijv. bl. 24 reg. 9-bl. 25 reg. 11 alleen volgens C, en bl. 27 reg. 26-bl. 28 reg. 8 slechts uit B gegeven worden. [Bij onderzoek der andere handschriften bleek, dat F evenals B het stuk van bl. 24 reg. 9-bl. 25 reg. 11 mist en G eyenals C bl. 27 reg. 26-bl. 28 reg. 8.

D is codex 4401 uit de Leidsche verzameling. Het is volledig, behalve dat een kolophon ontbreekt. Van der Tuuk heeft er nog eigenhandig bijgeschreven: „çakakalaning sinurat larapakṣamiṣayeku", dus gelijk aan C.

E is codex 4402. Eveneens volledig. Uit de kolophon blijkt, dat het in 1764 Çaka is gecopieerd. E is het eenige in Javaansch karakter, de overigen, behalve F, zijn alle in Balineesch karakter.

F is codex 4403, eigenhandig door Van der Tuuk in Latijnsch karakter geschreven. Het is een copie van 1673 Çaka.

G is codex 4404. Het eindigt bij bl. 31 r. 28 van de editie bij Çaka" en heeft dus geen dateering.

[ocr errors]

His codex 4405. Het is incompleet en eindigt bij bl. 18, reg. 16 in het begin van de geschiedenis van Bhațâra Çiwabuddha. Na Ciwabuddha" van reg. 16 laat het als ter afronding nog volgen: „sira aduwe suta istri roro jaga těmokěna ring raden Wijayakrama", welke ziusnede aan bl. 19, reg. 37 herinnert. Daarna volgt nog een kolophon zonder jaartal.

I is het tweede gedeelte van codex 3865. Het eindigt met: „wus sinurat ring dina 6 çukra, wara měnahil, tanggal 12, kasih ka, pa, rah 4, těnggěk 7" en de gebruikelijke bede om vergeving voor domheid.

K wordt gevormd door eenige bladen van codex 3142b, een cakĕpan, die overigens het begin van de Tatwa Sunda bevat. Het zijn fol. 10, dat loopt van bl. 8 reg. 5 der editie (mbehan, wilasa) tot bl. 8 r. 33 (denta mu); fol. 33, loopend van bl. 25 reg. 13 (sira mahapati) tot bl. 26 reg. 3 (praçastine); en fol. 40, loopend van bl. 31 reg. 16 (patang tahun) tot bl. 32 reg. 12 (mokta sang). Dit is dus van heel weinig belang.]

Uit de aan den voet der bladzijden opgegeven varianten blijkt steeds welk handschrift of welke der handschriften den tekst leverden; men houde daarbij

« PreviousContinue »