Page images
PDF
EPUB

„Ah, lit kap' ndoebe kata nini-n-ta, Datoek Roebija Gande, si noerihi boekta, djari-djari n-ta, si moeboehkěn kita djadi djělma manoesija, si nantankěn kita koetengah awan-awan enda": „„di kai pagi kěsikělndoe koerang entah matah, soengkoen kam, soeloebi pagi saboet toewalah idjo; sěh pagi tjimběrna idatas, koe-anggěh pagi tjimběr saboet toewalah idjo, koetalangi mě pagi pintoe lawang arah radja Kima-kima, koe-tantanken pagi tinali gelangen koetĕroeh aloe sotěra itam, sotěra idjo, em pagi talindoe nangkih maka koe-pědahkěn pagi tole pědah, koe-adjarkěn pagi tole adjar,' bage kap 'ndoebe nina ninin-ta Datoek Roebija Gande 'ndoebe."

[ocr errors]
[ocr errors]

E, soeloeh mě koenoe saboet toewalah idjo. F, pintěr mě koenoe nangkih me. Sěh koenoe itengah awan-awan, i-bahan sabap la toehoe nina kata Datoek Roebija Gande 'ndai, lapat tjimběr saboet toewalah idjo, la nai anggeh Datoek Roebija Gande idatas.

Sěh mě koenoe empat tahoen, lalap ma nantan tinali gělangen koetĕroeh. „E, koetĕra dengang' enda pěroekoer dage?" nina Toewan Mandileka Soeri. — „Akoe, la nai koe-ětěh oekoerkoe lit," nina Toewan Banoewa Koeling. Akoe lit dengang' oekoerkoe," nina Toewan Mandileka Soeri.

[ocr errors]

„Di toehoelah mindoe, koe-kataken: „tijakěn koeda, tijakěn kěrbo," nina; „tijaken lěmboe," nina, „kambing ras babi," nina; „tijakěn manoek ras bijang."

E, i tijaken Toewan Banoewa Koeling nina, e maka pirah sindoebe enda kita manoesija. Di pirah babi: ĕnggo kěntja mãn, nadahkěn pělangkah; di pirah manoek 'ngkaisi; di pirah bijang, di man, roebati; di pirah kěrbo, di těrang oewari koe djoema, di ben oewari koe roemah; adi pirah kambing, mělawěn koe djoema, lampas koe roemah.

1

VERTALING.

RADJA KËTËNGAHËN (de Vorst van 't Midden).

Radja Kětěngahen studeerde voor goeroe; men had [voor hem] een pantangen sendi gading 1) opgericht, van zeven verdiepingen.

Wel, hij was [eens] aan 't studeeren, aan 't lezen van [toover] boeken. Daar, juist op den middag ging eene dochter van Dibata 2) (God) naar de rivier; zij maakte zinspelingen, ze zeide, zinspelende: „al ken je alle wetenschap op je „duimpje, al ben je bedreven in alle kunsten; al kan je een geschaard mes van ,schaarden ontdoen, al kan je booze droomen krachteloos maken; al zou je ,kunnen richten, uitspraak doen omtrent lieden die in huis vechten, oneenigheid hebben, omdat de rijst laat gaar was, wat nut heeft het, wat voor aantrekkelijks „(eig. smaak) als je geen plaats hebt, waar de rijst bij gantangs aanwezig is, geen

1) Reeds bij de bespreking van Doenda Katekoeten deelde ik mede wat een pantangen is. De bijvoeging sendi gading = met ivoren verbindings latten, is slechts eene versieringsnaam, gelijk men gaarne in verbalen bezigt.

't Woord pantangen houdt natuurlijk verband met pantang = ongeoorloofd, verboden, en is hier wel op te vatten als: plaats, die het verboden of ongeraden is, te naderen.

De hooge bouw (meestal op één paal) maakt, als de ladder opgetrokken is, de beklimming moeilijk. Overigens zal iemand, die niet tot het gilde der goeroe's hoort, het niet licht wagen, zich in een pantangen te begeven, uit vrees voor allerlei kinigoerōēn (too verij).

Alles wijst er op, dat de pantangen als eene plaats van afzondering bedoeld is. Men zou 't woord kunnen weergeven met studeercel, kluis, en ik acht het voor de hand liggend, dat we hierin eene flauwe navolging van het Indische kluizenaarschap te zien hebben. De Bataks kennen ook het begrip tapa, en verbinden daaraan inzonderheid het verwerven van bovennatuurlijke eigenschappen, onder welke vooral onkwetsbaarheid. 2) Dochters van Dibata" is de naam, waarmede in de Bat. verhalen wezens worden aangeduid, die geheel beantwoorden aan de bekende widadari's of hemelnimfen. Een steen vaste trek is, dat ze gaan baden, en dat ze dit doen juist op 't midden van den dag. Verder dat ze vliegbaadjes" dragen.

[ocr errors]
[ocr errors]

We mogen in die godendochters" zeker wel de zonnestralen zien. Zou het gaan baden juist op den middag, niet kunnen beteekenen, dat eerst dan de zonnestralen doordringen tot de op den bodem der bewoude ravijnen loopende riviertjes?

"plaats voor zout bij lajaps, voor sirih bij bladeren, voor pinangnoten in z'n geheel, „voor gambirkoekjes in z'n geheel." 3)

Toen schreide de zoon van (onzen) grootvader, Radja Kětěngahen, hij kwam naar beneden en ging heen den heuvelrug Sibolangit op, het kruispunt der wegen naar 't Westen naar 't Oosten, naar 't gebied der Toba's, naar dat der Maleiers

Daar 't al middag was, dacht zijn grootvader, Datoek Roebija Gande 4): „He, nog is mijn kleinzoon niet thuis komen eten," hij zond (dus) boodschappers, vijftig min twee 5) in getal. De vijftig min twee boodschappers gingen op weg, zij vonden hem niet in de pantangen (lett. zij vonden hem, niet in de pantangen zijnde). Zij gingen hem zoeken, en troffen hem aan op den heuvel Sibolangit, den kruisweg naar 't Westen, naar 't Oosten, den kruisweg naar 't land der Toba's, naar dat der Maleiers.

[ocr errors]

,Laten we naar huis gaan om te eten, o, mijn vorst; de rijst is al in de soempit gedaan, de palmwijn in de kitang."

[ocr errors]

Toen ging hij naar huis om te eten. Toen hij verzadigd was van eten en drinken, zeide zijn grootvader, Datoek Roebija Gande:,,vadertje! wat schort er aan? de rijst was al vroeg in de soempit gedaan, 't is laat nu ge ze eet, de palmwijn was al vroeg in de kitang gedaan, 't is laat nu ge dien drinkt." --- Niets bizonders, grootvader! ['t Is] omdat, toen de dochter van Dibata naar de rivier ging, zij zinspelingen maakte juist op mij, die in de pantangen aan 't studeeren, aan 't lezen was."Als het dat is, vadertje, dan zal ik haar oproepen". Hij sprak het oproepformulier uit. Daar kwam de dochter van Dibata.

"

Wat werk is er om te doen, grootvader?" zei de dochter van Dibata tot haar grootvader Datoek Roebija Gande.

,,Niets bijzonders, moedertje! Jou heb ik wat te vragen; je hebt, zoo verluidt het, gister zinspelingen gemaakt op mijn kleinzoon, dat hij studeerde en in de tooverboeken las, in de pantangen sendi gading van zeven verdiepingen."

3) Der langen Rede kurzer Sinn is: wat heb je er aan, als je niet getrouwd bent. Is men nl. getrouwd, dan heeft men een djàboe (ruimte voor een gezin), een eigen huishouding, en als kenmerken van eene ordentelijke, geregelde huishouding naar Bataksche opvattingen zijn de hier opgesomde van 't grootste belang. Gantang en lajap zijn maatof hoeveelheidsnamen, en zien op zulke hoeveelheden als direct voor 't gebruik noodig zijn. Zie voor de hoeveelheid ongeveer, aant. 20).

4) Deze naam kwam ook reeds in 't verhaal van D. K. voor, daar als benaming van een brongeest, doch hier ongetwijfeld als de opperste godheid, als de empoeng Boetara in 't verhaal van WESTENBERG. De naam is mij onverklaarbaar, ook wanneer men in plaats van roebija roem bija leest. Uit de uitspraak van Gande als gan en de, niet naar Kar. trant ga-nde blijkt dat de naam geen Karo'sche is. Waarschijnlijk is ze uit het Mandelingsch overgenomen.

5) Deze verouderde wijze van tellen is nog alleen in verhalen gebruikelijk (zie ook 't aantal der bekoorlijkheden" van beroe Sindar Mata-ni-ari), en bepaalt zich meestal tot het aantal stormwinden, en het aantal gendang-wijzen.

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

We hebben inderdaad zinspelingen gemaakt op uw kleinzoon, grootvader. Omdat het juist middag was, ben ik gister met je kleindochters sibĕroe Dajang Tapi Gěrege 6) en sibĕroe Dajang Tapi Goerantan 6a) naar de rivier gegaan, en zeiden wij, op uw kleinzoon zinspelende: Al maak je je alle wetenschap „eigen, en alle kunstvaardigheid, al kan je de schaarden uit een geschaard mes „verwijderen, al kan je booze droomen krachteloos maken, al zou je recht doen ,over lieden die in huis getwist hadden, omdat de rijst laat gaar was, wat voor ,nut heeft het, wat voor aantrekkelijks, als je geen plaats hebt voor de rijst bij „gantangs, het zout bij lajaps, gambirkoekjes in z'n geheel, pinangnoten in z'n geheel, sirih bij bladeren," zoo zeiden we, grootvader, zinspelende op uw kleinzoon, die in de pantangen zat te studeeren en te lezen."

„Wel, word jij dan, moedertje, [de persoon die] de rijst tot spijs voor mijn kleinzoon opschept, de sirih om te kauwen van mijn kleinzoon gereed maakt (lett. van kalk voorziet), de mat om op te slapen van mijn kleinzoon uitspreidt" 7). -Grootvader! wat aangaat het opscheppen van de rijs', 't gereed maken van de sirihpruim, het spreiden der slaapmat voor je kleinzoon, Radja Kětěngahěn; ik ben niet waardig, ik kom niet in aanmerking, als 't betreft sirih gereed te maken, rijst op te scheppen, de slaapmat te spreiden van uw kleinzoon, Radja Kětěngahěn; wat ik waardig zou zijn? 't Zou me inderdaad voegen den palmwijn te halen tot drank voor uw kleinzoon, de etengeefster van zijn honden te zijn 8), dat zou me voegen, daarvoor zou ik in aanmerking komen"

Toen ging ze heen, de dochter van Dibata, genaamd sibĕroe Poeléri Bangsoe 9), die het baadje kadjang na kedjoeng 10) droeg, het zijden kleed kolam 'ndoemajoeng 10a), den ring sarirawang 10b), wier vingers waren als de béroe lo (een spichtig, zeer wit vischje), wier tanden als de zaadjes der aroem seding (zekere spinazie soort), wier haar was als de jonge vruchttros van den riman-palm,

6) 6a) Ook deze namen zeggen mij niets. Het Tob. woord garege (manggarege) beteekent: den grond met de pooten omwerken, van buffels.

De eerste naam komt ook voor in een door mij opgeteekend verhaal omtrent den oorsprong van het (Bataksche) oorlogvoeren. Zoo heet daar eene vrouw van Poerba (stam Tarigan), die trouwt met een zoon van Banoe wa Kceling.

7) M. a. w. word zijne vrouw.

8) M a. w. Ik zou alleen waard zijn, zijne slavin te wezen.

9) Deze mij eveneens onverklaarbare naam is mij ook van elders niet bekend. 10) 10a) 10b) Kadjang na kedjoeng moet wel eene verbastering zijn van mahidjang (zie v. d. T. Bat. Wdb. op hidjang), benaming van een buis der hemelingen, waarmee men vliegen kan Kolam ndoemajoeng zou men kunnen vertalen met wapperend (of golvend) schouderkleed. Kelam heet in 't Karo'sch een smal, dun weefsel, dat men veelal als schouderdoek (oewis kadang-kadangen) of als pengalkal, kleed ter bedekking der borsten bezigt. De beteekenis van sarirawang ken ik niet. Misschien mag men het ontleden in si + ari + rawang, welk laatste woord beteekent:

jour bewerkt.

wier voorkomen als de ochtendzon, wier voorhoofd als het zevengesternte (?), wier wangen als gebold spinsbek 11). Zij ging naar boven, naar hare plaats. Radja Kětěngahěn liet ze schreiend achter.

,,Gij moet niet schreien, vadertje", zeide Datoek Roebija Gande; „blijf u ijverig er op toeleggen om goeroe te worden en de tooverboeken te lezen, in de pantangen van zeven verdiepingen; leg er u op toe om knap te worden, leg er u met de borst op toe om bedreven te worden," zeide hij. "Als je in staat zult zijn een geschaard mes in orde te brengen, booze droomen van anderen krachteloos te maken, als ge in staat zult zijn recht te spreken over lieden, die in huis twisten, twisten omdat de rijst laat gaar was, dan is dat zelfs beter; ik heb zeer veel kleindochters," zei hij, „dan kunt ge een keuze doen", zei hij; „de dochter van Dibata in Poerba is mijn kleindochter; die van Dibata Agoeni is mijn kleindochter, die van Dibata Daksina, en Narita, die van Dibata Oe'ara is mijn klein doch'er, die van Dibata Irisan is mijn kleindochter." 12)

De Datoek zond nu vijftig min wee gezanten om eens poolshoogte te nemen 13) omtrent de dochter van onzen vorst, Toewan di Agoeni. De vijftig min twee gezanten gingen op weg, om eens poolshoogte te nemen omtrent de dochter van onzen vorst. Toen ze halverwege waren, [zeide de prinses], omdat ze, zegt men, de dertig dagen geteld, de acht windstreken geraadpleegd, de vijf mamis en de drie katika onderzocht had: „Wel moeder! als ik zoo de dertig dagen tel, de ach: windstreken raadpleeg. de vijf mamis en de drie katika onderzoek, dan zijn er nu gasten op de komst, voor wie te koken valt zeven

11) Met kleine afwijkingen komen dergelijke stereotype schoonheidsbeschrijvingen in bijna alle Bataksche verhalen voor. De aroem-zaadjes zijn in-zwart, en zwarte tanden vindt men mooi. De vergelijking op 't haar toegepast, wijst op het mooi gekamd zijn en het recht neerhangen in wat wij Friezen teekenachtig noemen,,veterbandjes”.

De ochtendzon, eig. de één staak (galah) hoogstaande zon.

Het zevengesternte heet anders bintang perijama. Toch geloof ik, dat dat hier bedoeld is. Bintang tala toemala beteekent feitelijk: de met de aangezichten naar elkaar gekeerd staande sterren. 't Gebolde spinsbek ziet zoowel op de fraaie ronding als op den roodachtigen gloed (blos) der wangen.

12) De opsomming is niet volledig, daar toch de bedoeling is, alle windstreken (mythische rijken) op te noemen. Hier ontbreken Mangabija en Poestima. Elders gaf ik reeds de vertaling (Meded. XLVI, 1902, pag. 19).

13) Zoo vertaalde ik ngindang-ngindangi, een woord dat blijkbaar de meeste Bataks niet kennen.

Ngindangi is: met kritischen blik beschouwen, eigenlijk wel schiften, scheiden. Ngindang is nl. zand uitwasschen op een houten bord, om stofgoud te winnen. De gezanten gaan dus met het doel om te zien of de prinses in alle deelen voldoet aan de schoonheidseischen. Vandaar dat ze de zaak niet eens ter sprake brengen, als ze zien, dat er wat aan hapert.

« PreviousContinue »