Page images
PDF
EPUB

wari ben," nina pengoeloe dagang i-tama si Laga Man. Lawěs ija Lawes ija E maka enggo ija djoempa, idahna nahe si Laga Man, nahena kěntja, i-tamboeri kabĕng si goerdi-goerdi.

Maka i-rintakna ibas perpanden, emboesina igoengna. E maka moelihi ka 'nggěloch; énggo mate manoek 'ndai.

[ocr errors]

Tjakap si Laga Mãn ras pengoeloe dagang. Lawěs ija koe koeboen diběre si ĕmpat kalak Arih-arih ja kĕrina. Sada e ngěntja gělgěl 'ngkěriken djělma?" nina si Laga Man noengkoeni ,,Oewe mama", nina diběroe; „La nai kita 'mbijar ĕrdalin ibas kěsain." Lawěs ija ĕrdalin-dalin, i-sijar-sijarna kĕrina roemab, barang si měhĕrga i pěpoeloengna kĕrina.

[ocr errors]

Běn mě. Nina si Laga Man : La nai lit djelma ibās kěsain enda; ngěna atendoe, bangkoe 19) kam." Ngena", nina diběroe. E maka i-empowina: sada man pengoeloe dagang, sada man si Laga Man, sada man si Pěngěltěp, sada man si Boeloeh Soengsang Maka i salihken si Laga Man, anak-beroena si Boeloeh Soengsang; si Pengěltěp djadi anak-běroe pěngoeloe dagang. Maka lawěs pengoeloe ras anak beroena. Erdalin ija. Enggo sěh i dagang: „Ma idah kam toehoe ngě koening si meloes ndoebe, měnam mate pěngoeloenta", nina tare ginĕmgěmna „Enggo kami dat pengoeloenta, labo mate; i-ěmboes kami igoengna aloe ĕmb es-emboes perpanden, lang kin min."

[ocr errors]

་་

Di la kīn mate, měhoeli me, ĕnggo gija meloes boeloeng koening 'ndoebe. Atekoe kin ĕnggo mate koe-idah mělawěn kam rěh," nina giněmgěm. Mělawěn kami rěh ĕrtjakap-tjakap kami."

nina.

„Kai tjakap kena?" Dina. — „Tjakap ěmpo," nina. Ise man banta 19)?" „Endam kap, enggo baba kami doewa, idjá tading doewa man si Laga Man ras si Boeloeh Soengsang. Man banta koeta sada."

[blocks in formation]

19) bangkoe, bandoe, bana, banta, (bangkami en bangkena komen niet voor, 't wordt dus alleen met de verkorte pron. person. verbonden).

ba moet vroeger persoon beteekent hebben, bangkoe dus: mijn persoon (in het Tob. is ibana nog hij). 't Is gelijkwaardig met diri. Mahan bana mahan dirina = van zelf ontstaan, gekomen; moenoeh bana zich om 't leven brengen. 't Wordt alleen in den accusatief gebezigd, en dan bij voorkeur na 't voorzetsel man aan, tot, jegens, dat echter welluidendheidshalve vaak weggelaten wordt.

Si man bangkoe etc. die aan mij (etc.) behoort is de veelvuldig gebruikte omschrijving voor vrouw (wife).

vrouw."

Daarom heb ik het zinnetje hier vertaald: als ge wilt, word dan mijne

Verh. Bat. Gen. LVI, 1ste st.

VERTALING.

VERHAAL VAN LAGA MAN.

Fr was eens zeker vader. Hem werden kinderen geboren, maar ze stierven telkens. Daarom gaf hij (eindelijk) een van zijne kinderen den naam „Laga Mān”, opdat hij goeden eetlust hebbe, zeide hij.

Hij schepte (hem) een lepelvol (rijst) op, 't was dadelijk op! Dit ons kind leeft" (zeide hij) Den volgenden dag schepte hij twee lepels op, ook die waren op, voor hij verzadigd was.

Zoo (at hij) vier lepels vol op, een gantang, een toemba, twee toemba, vier toemba, cen schepel a), nog was L M. niet verzadigd

Dit ons kind is niet meer te onderhouden, vind ik," zei zijn vader; „hij eet

al een schepel rijst op."

Men zou hem eens voeren; er werd een varken geslacht; men gaf hem, hem alléén gaf men het te eten, ook dat ging op, en 't varken en de rijst; zijn vader kreeg er niet meer van.

"'t Zij zoo, als mijn kind maar voorspoedig opgroeit" (eig. spoedig groot is). Steeds nam hij nu voortaan een rund, dat ze gezamenlijk opaten. Eens was hij een rund aan 't braden (lett. schroeien), met zijn broeders. Toen 't gaar was, riep hij zijn kind, hij gaf het hem, hij at de toespijs heelemaal op, het rund en de rijst, zijn vader en moeder kregen niets meer.

„Wij kunnen hem niet meer onderhouden, alles wat we kunnen krijgen eet hij op," zei zijn vader.

[ocr errors]

Hij ging naar 't bosch; met z'n tweeën gingen ze, [hij] en zijn zoon. Ga jij hier zitten om op onze kampil (sirihmandje) te passen, dat het niet gestolen worde, ga niet van je plaats."

De vader ging nu een banjaanboom vellen, hij zette maar door, [maar] dien heelen dag werd hij niet geveld (eig. viel hij niet om) Toen ging hij naar huis. Kom, we gaan naar huis, mijn kind, 't wordt avond."

[ocr errors]

a. Als eenheid voor 't meten van rijst, maïs enz. gebruikt men de toemba. Ieder dorp heeft zijn eigen toemba en deze is niet overal even groot. In Boeloeh Awar, waar ze vrij groot is, is haar inhoud 2,10 L.

[ocr errors]

Men heeft de volgende hoeveelheden: gantang = toemba; nalik 10 toemba; pělgan (si-m-pělgan) = 20 toemba; karoeng = 30 toemba; koentja = 100 toemba.

1=

[ocr errors][ocr errors]

Hij nam [de kampil] in een doek op zijn rug; hij ging, hij at in huis, toen ging hij slapen. Zijn vader ging [de zaak] bespreken met zijne vrouw: „zoo pas heb ik gindschen dikken banjaan willen omkappen, hij is nog niet geveld, 't is zijn geluk (zijn toebedeeld lot) dat hij nog niet dood is; morgen komt de boom, dien ik vel, dóór, laten we [zoo] dit ons kind ombrengen".

[ocr errors]

n

Breng 'm om", zei zijne vrouw. Kook dan morgen-ochtend heel vroeg." — "Ja", zeide ze.

[ocr errors]

Den volgenden dag aten ze weer. Gaan we, draag onze kampil," zei de vader, „opdat de boom geveld worde, voor brandhout." Toen ze weer op de plaats van vroeger gekomen waren, zei de vader: „Ga gij daar zitten, om op onze kampil te passen, ga niet weg, wees maar niet bang, ik ben daar op dien heuvel, wees straks niet bang."

Ik ben voor niets bang, vader," zei L. M. -,Nu, goed dan; kom, ik zal dan doorgaan dien boom te vellen, dat hij omvalle."

De zon stond al laag, toen de boom omviel.

Hij viel boven op L. M., zoodat die zelfs niet meer te zien was. „L. M. is dood", dacht de vader. Mijn kind is dood, [hij is nu] bij zijn broers", zei de vader.

Hij ging nu naar huis. Ons kind is dood, vrouw," zei de vader. Haal kippen van beneden, zoo'n stuk of vier." Wel, ze haalde ze.

[ocr errors][merged small]

Hij riep [nu] zijn zwager, van de benedenstroomsche djaboe b) (ruimte voor één gezin) Wat is er, zwager?" zei deze. -,Slacht deze kippen, je neefje L. M. is gestorven." „Ja", zeide hij. Hij slachtte al de kippen. c)

[ocr errors]

Toen 't klaar was gebood hij: „Sta op, zwager! laten we eten!" Toen aten ze allen.

De rijst werd opgeschept, ze aten allen, [hij] en zijn zwager en zijn zuster. Zijne zuster wierp [wat] rijst onder 't huis, ééne bal, en toespijs van kip. d)

b) Over de inrichting van een Bat. huis, zie mijne lezing, Med. Ned. Zend. Gen. Deel 46, 4de stuk pag. 420 e. v.

Het roepen had dus plaats van uit de benedenstroomsche djaboe, daar de vader van L. M. pengoeloe van het dorp was.

Uit den Bat. tekst blijkt dit door 't gebruik van 't woordje arah duidelijk genoeg. c) Het bereiden van de toespijs is een werk van vertrouwen. In de Bat. wereld, waar vergiftiging nog al eens voorkomt, is het dan ook niet onverschillig, wie dit doet. Als regel geldt dat de anak-bĕroe dit doet, gelijk ook in dit verhaal, daar tech silih in den eigenlijken zin anak-be roe. Zie bovengenoemde lezing pag. 392 e. v. en Med. 46 1ste st. pag. 2 e. v.

=

d) Als offer nl. aan de daar waarschijnlijk rond warende begoe van haar dood gewaanden zoon.

Toen ze allen klaar waren met eten, zeide de oom van L. M.: „Kom, rook eens, zwager! e) wat kunnen we er aan doen, 't is nu eenmaal ons fatum ), o zwager" Toen rookten ze. „Kom, je kampil, o zwager!" zei de vader.

Er werd van beneden (d. i van buiten) geroepen: „o, vader!" — De vader zeide: Wat is dat toch! zwager?",,Net de stem van L. M. vind-ik", zei zijn zwager.

[ocr errors]

„O vader! waar moet ik dit brandhout neerleggen?" vroeg L M. (letterl. zeide L. M. vragende). Toen schrok zijn vader, hij deed de deur open, en zag dat het heele dorpsplein met takken versperd was; hij had den boom op de toere (een uitgebouwde vloer, meest van bamboe, aan de voor- en de achterzijde van elk. Bat. huis) gelegd; deze was ook ingestort.

Wat is dat toch, vrouw! daar heeft hij den heelen boom meegebracht, de toere is [er] ook [van] ingestort. Het heette dat hij dood was, maar hij is niet dood! Ik dacht dat hij dood was. Wat zullen we toch tot hem zeggen!" zei zijn vader.

roepen".

Wees maar niet bang, zwager, laat ik hem maar in huis (d.i. binnen)

[ocr errors]

„Daar heb je al het brandhout thuisgebracht, de toere is [er van] ingestort. Kom nu maar over dezen stam naar boven," zei zijn oom, dat je kan eten." Toen gaf hij hem te rooken. Zijn vader was bang! Hij gelastte het heele dorp, de takken van den boom af te kappen. Ze hakten die alle af, tot brandhout.

Zijn vader beval: „Neem een buffel, opdat hem, mijn zoon, te eten gegeven worde. Gaat allen gezamenlijk de toespijs koken, hij is moe, hij heeft al dit ons brandhout gebracht, laten we hem daarom te eten geven." Toen alles gaar was, en klaar gezet, werd L M. ten eten genoodigd: „Eet mijn kind, je bent moe," zei zijn vader. Hij at een heelen buffel op, en de toespijs, èn de rijst. Niemand kreeg er meer van!

Toen gaf zijn vader hem een slaapmatje, zeggende: „Kom ga, slapen in onze djamboer" (jongelingenverblijf) g). Hij ging heen.

Toen L. M. sliep, gingen zijn vader, diens zwager, en al de onderdanen overleggen. Wat zullen we nu toch doen; laten we samen gaan beraadslagen", zei hij tot de dorpelingen.

[ocr errors]

e) Een steenvaste gewoonte bij de Bataks, dat na het eten een strootje gerookt wordt, terwijl de vrouwen (en ook wel sommige mannen) een sirihpruimpje genieten. Het is onbehoorlijk terstond na 't eten op te staan en zich te verwijderen.

f) Zie over fatum (pangindo) Meded. 46, 4de st. pag. 371.
Men zou den zin dus haast kunnen vertalen met:

't Is nu eenmaal onze eigene verkiezing. Eene voor ons merkwaardige opvatting van fatum, daar toch bij ons noodlot en eigen verkiezing tegenstellingen zijn.

g) Jongelingen en ongehuwde mannen of weduwnaars mogen niet in huis slapen.

We zijn er mee aan (lett. we vinden 't moeilijk te denken); zoo'n kolossale boom, als gij geveld hebt, is op hem gevallen en dien heeft hij thuis gebracht! Daarom zijn we er mee aan," zeiden de lieden.

[ocr errors]

Er is een berg [met] een grooten steen [er op]; stuur hem een volgenden keer naar het dal." — „'t Zij zoo," zeide de vader; laat mijn zwager hem naar het dal brengen, dan gaan wij allen boven den steen uitgraven."

[ocr errors]

De oom van L. M. bracht hem naar het dal. Hij ging met zijn oom, en leidde eene geit aan de hand. In het dal aangekomen, bond hij de geit [aan een boom] vast.

[ocr errors]

Pas op deze onze geit, ik ga een kapijas-versiering h) halen, laat haar niet in den steek, dat ze niet straks door een tijger opgegeten worde," zei zijn oom. „Neen, [maar] laat mij niet achter. Zoolang gij nog niet gekomen zijt, zal ik haar niet in den steek laten", zei L. M.

Toen zijn oom op den berg gekomen was, gingen ze allen te zamen den steen uitgraven, met de onderdanen, het heele dorp. Toen ze zagen dat de helft van den steen uitgegraven was, gingen ze hem met een hefboom lichten.

Toen hij vond, dat het lang duurde voor zijn oom kwam, riep L. M. Oom, oom, [kom] gauw!"

„Licht hem gauw," zei zijn oom; ik hoor (lett. er is) zijn stem beneden." Toen gingen ze vlug te werk, en terstond rolde de groote steen naar beneden. Hij viel boven op L. M., [zoodat deze geheel] verpletterd [werd]!

„Haal

Toen keerden al de lieden naar het dorp terug, allen waren moe. een rund, voor onze toespijs," zei de vader van L. M Zij namen een rund, slachtten het; sommigen gingen rijst koken, anderen schroeiden het [vleesch] Toen alles gaar was, gingen ze terstond allen eten.

„Nu, denk-ik, zal toch L. M. wel dood zijn, getroffen door dien steen; [zoo] heel hoog van boven van dien berg," zei zijn vader.

Allen voelden zich moe. Toen ze gegeten hadden, rookten zij Toen gingen ze naar het dorp, een ieder naar zijn eigen huis. Even later werd het avond.

De kinderen sliepen al, de oude lui zaten nog wat te praten Terwijl ze nog aan 't praten waren, kwam L. M. Hij bracht den grooten steen mee; hij droeg hem op zijn hoofd.

„O, vader!" zei hij, „waar moet ik dezen steen doen?" - Dáár maar," zei zijn vader. Daarop wierp hij hem midden in het dorp. Een rijsthuisje werd

h). Van zoo'n kapijas-versiering vindt men eene afbeelding (helaas van de binnenzijde) en eene korte beschrijving in Veröffentlichungen aus dem Kön. Museum für Völkerk. III Band 1. 2. Heft. Berlin 1893, pag 33, No. 81. De versiering wordt ook wel in den vorm van een roset gedragen (zie No. 76).

De plant is een parasiet, op hooge boomen voorkomend.

De geur is doordringend en alleen voor Bat. reukorganen aangenaam.

« PreviousContinue »