Page images
PDF
EPUB

Het werd, naar luid der overlevering, droog, zeven jaren, zeven maanden 23) lang. De koeien, de buffels, de menschen leden honger en dorst. De menschen veranderden in orang-oetan, de runderen in herten, de buffels in olifanten, de paarden in neushoorns, de varkens in wilde zwijnen, de kippen in boschkippen, de rijst in sesa a), de maïs in glagah, de sirih in gambang. b) 24).

Hij ging jagen, hij joeg op een witte viperra, met zijn zeven honden. De sissende slang volgde. Zij kwamen aan een tenggolan boom in het oerwoud. Limboer Raja, de viperra, klom er in, de honden klommen er in, de slang klom er in, zij, jongen en meisje klommen er in. Toen dit gebeurd was, zeide het spook 25), dat den tenggolan-boom tot verblijfplaats had: „Zoo, oom, ik heb al lang [op je] gewacht op dezen tenggolan, geen muis heeft nog ooit onder mij gekropen, geen kiekendief heeft boven mij gevlogen, nu komt er groot wild tot spijze."

[ocr errors]

Wat mij betreft, tante! ik verlang vandaag opgegeten te worden", zeide hij. „De verklaring (lett het verhaal), dat mijn wensch is opgegeten te worden, is dat er [voor mij] m.i. geen plaats is in 't leven; vroeger, eer ik het levenslicht aanschouwde, had mijn vader het goed 26), had mijne moeder het goed, had mijn anak béroe het goed, had mijn senina het goed," zeide hij. Sinds ik het levenslicht aanschouwd heb, ziet mijne moeder ook den lichten dag donker, ziet mijn vader hem donker, ziet mijn anak-běroe hem donker, ziet mijn senina hem donker. „De verklaring dat ik zoo spreek," zeide hij, „is: Vóór ik het levenslicht aan

=

23) 't Woord hier met maand vertaald (toela) beteekent eigenlijk vollé maan (15de dag der maan-maand). Tegenwoordig gebruikt men meest boelan. Oudere lieden, Vooral vrouwen gebruiken gaarne bintang ster, voor maand. In een dorp van VII koeta is bintang bet eenig-gebruikelijke woord geworden, omdat het hoofd si Boelan heet. a) eene plant haast niet van de rijst te onderscheiden. Alleen schiet ze geen aren. b) eene kruipplant welker bladeren als surrogaat voor sirih dienen. 24) Blijkbaar worden hier al die rampen voorgesteld als een gevolg van de ongeoorloofde betrekking tusschen broeder en zuster. Speciaal langdurige droogte geldt bij de Bataks als straf op dit misdrijf. De andere rampen zijn als 't gevolg van die droogte te beschouwen. De voorstelling is alleon sterk gechargeerd.

Later in 't verhaal, als de jongeling nl. zijn harteleed uitstort bij Beroe Tijang Manik, spreekt hij er van, dat sedert hij geboren werd, al die rampen zijne familie troffen. Deze voorstelling is een terugslag op de woorden van zijne moeder, dat ze wel een kind wil hebben, al moet ze dan ook eerst rijst leenen om te kunnen koken, enz. zie boven.

25) Djelma so begoe is letterlijk: mensch noch geest. 't Wordt veel in verhalen gebezigd van menschen die zich tot onkenbaarwordens toe toegetakeld hebben, en is veelal te vertalen met ,,monster". Dat woord leek me hier minder op zijne plaats, waarom ik ,,spook" bezigde. De rol die ze hier speelt is vrij wel die van eene sirene.

26) Mijn vader [had] het goed enz. Letterlijk staat er: het zien (de wijze van zien, het gezicht) van mijn vader was licht, dus hij zag alles licht, hij was voorspoedig.

[ocr errors]

schouwde, hadden ze koeien die ze dreven, hadden ze paarden, die ze stalden, hadden ze buffels, die ze voor den ploeg spanden, hadden ze geld, dat ze bewaarden, leverde de rijst, waarvoor moeder 't land met den hak bewerkt had, een ruim beschot, droeg de maïs, die ze geplant had, vrucht, vermenigvuldigden zich de kippen, die ze verzorgde, waren die varkens vele, de ze voerde Zoodra ik het levenslicht aanschouwde, werden de planken afgerukt, de neuten scheurden, kwam er een gat in de aarde, stortte de hemel neder, veranderden de koeien in herten, de buffels om mee te ploegen, in olifanten, de paarden die ze stalden in neushoorns, de geiten die ze hoedden in baloewa a); ook de varkens zelfs, die moeder voerde, werden wilde zwijnen; de kippen, die ze voerde, boschkippen, de rijst die ze plantte werd sesa, de maïs die ze plantte glagah-riet, de onderdanen werden orang oetan. Dat is de weg, de brug (d. i. dat heeft er toe geleid), dat mijn wensch is nog heden opgegeten te worden."

"Wel, als 't er inderdaad zóó mee gelegen is, oom, laten we dan te zamen dezen těnggolan-boom bewonen 27); stuur de slang terug, en deze vrouw en deze honden; dat wij met z'n beiden den těnggolan-boom bewonen; ik wil zonder gekocht te worden, je vrouw zijn. Hier is nooit de rijst om te eten half gaar, hier is geen gebrek aan palmwijn om te drinken, aan toespijs om te eten, aan kleeren om te dragen.'

De vrouw, de honden en de slang keerden naar het dorp terug.

Wel, na vier dagen was de rijst om te eten half gaar, was er gebrek aan palmwijn om te drinken, de toespijs om te eten halfgaar, gebrek aan kleeren om te dragen 28).

„Ik, laat ik gaan, zeide de zoon des vorsten van Sahaloeren Toeding si noe Poerba. Wat mij betreft, zoo is nu eenmaal mijn voorbestemd lot, de beteekenis (lett. 't zeggen) van de structuur mijns lichaams, de beteekenis van mijn geboren worden; 'k mocht ook u meesleuren in het geen eten, en drinken en kleeren hebben."

„Ach neen, ga niet heen", zeide het spook. Als er gebrek is aan rijst om te eten, ga dan naar onzen grootvader, volg dat riviertje stroomopwaarts, dan zult ge onzen grootvader vinden, van den stam Tarigan, den vorst van Poestima

a) een kleine reeënsoort.

27) Weer een echt Bataksche trek, in bijna alle verhalen voorkomende, dat ongelukskinderen door allerlei geduchte wezens en krachten ontzien worden. Ook als zij den dood zoeken, vinden zij die niet. Ze moeten tot de maat van hunne ellende vol is (kėri serana, keri atena mesoewi) hun last dragen.

28) Deze nieuwe beproeving was niet het gevolg van valsche voorspiegelingen van Bĕroe Tijang Manik. Neen, 't is, gelijk ook uit het antwoord van den jongeling ten overvloede blijkt, weer zijn „pengindo," zijn noodlot, dat hem deze parten speelt.

(het Westen), Datoek Roembija Gande 29), eigenaar van den tuin salah oekoem, van de sirih tandang sinoewan." 30)

De zoon des vorsten van Sahaloeren ging heen, en volgde het riviertje stroomopwaarts. Hij vond toen heusch den man van den Tarigan-stam, den vorst van Poestima, Datoek Roembija Gande, eigenaar van den tuin Salahoekoem, van de sirih Tandang sinoewan.

"

Daar komt me vandaag groot wild tot spijze. Zoolang ik er op gewacht heb, heeft zelfs geen muis ooit onder mij gekropen, heeft geen kiekendief boven mij gevlogen."

[ocr errors]

Wat mij betreft, grootvader, 't is mijn wensch om opgegeten te worden. Je kleinkind heeft me hierheen gezonden, je kleinkind Běroe Tijang Manik, die den tenggolan boom bewoont. Doordat wij daar samen vier nachten geweest zijn, was de rijst om te eten niet gaar, was er gebrek aan palmwijn om te drinken, aan kleeren om te dragen, aan toespijs om te eten."

"Wel, als dat de zaak is, meet hier rijst uit, neem eene weefspoel vol 31) mede. Dan zal de rijst tot spijze niet meer ongaar zijn, zal er geen gebrek meer zijn aan toespijs om te eten, aan palmwijn om te drinken, aan kleeren om te dragen."

De zoon des vorsten van Toeding si noe Poerba ging heen, en ontmoette de dochter van den vorst van Sahaloeren, maar ze herkenden elkaar niet.

Wel, waar gaat gij heen, tante?" zeide hij. „Naar grootvader. Moeder ligt thuis ziek; ik wil medicijn vragen aan grootvader, aan grootvader Datoek Roembija Gande, eigenaar van den tuin Salah oekoem, van de sirih Tandang sinoewan.

een

29) Datoek Roembija Gande. Een toovenaar, eveneens in de meeste verhalen voorkomende. Veelal draagt hij 't karakter van een oemang of kemang (Tob. homang), dwerg, kabouter; dikwijls is er sprake van zijn „badplaats”, zoodat voor de hand ligt aan „brongeest" te denken. Ook in ons verhaal moet de jongeling 't riviertje stroomopwaarts volgen, om hem te vinden. 't Gebruik hier van Datoek (datoe) in den zin van toovenaar, zoowel als de uitspraak gàn-de. in plaats van de Karo'sche gá-nde, wijzen op overname uit het Toba'sch of Timoersch. Bij Westenberg heet deze toovenaar, die vorst is der oerang boenin", anders. In 't gebruik der namen heerscht vaak schromelijke willekeur. In 't boven door mij genoemde verhaal van Radja Ketengahĕn is Datoek Roembija Gande niet minder dan de opperste God, de God der goden!

[ocr errors]

30) Wat deze op zich zelf bekende woorden hier moeten beteevonen weet ik niet. Salah oekoem = verkeerd vonnissen. Bělo tandang is sirih, die over den grond kruipt (bij gebrek aan een steunsel). Belo tandang sinoewan in zijn geheel kan beteekenen sirih die naar een [cultuur] plant kruipt.

31) De toeldak of schietspoel is een bamboetje van circa 2 dM. lang en ongeveer 2 CM. middellijn. Er gaat dus maar heel weinig rijst in. 't Is dus wonderrijst die nooit opraakt.

Verh. Bat. Gen. LVI, 1ste stuk.

„Hoedanig is het zich-ziek-voelen van moeder thuis, o tante?"

Haar heele lichaam is loom, oom," zeide ze; als men haar aanspreekt, kan ze niet meer antwoorden." Hij prevelde een spreuk over kool van bamboe a). Toen: „Bespuw hiermede de gewrichten 32) van moeder, dan zal ze zich weldra beter voelen, tante", zeide hij.

[ocr errors]

Het meisje keerde naar huis terug, zij bespuwde de gewrichten van haar moeder, toen werd die weer sterk. Waar heb je dien knappen, onfeilbaren goeroe ontmoet, moedertje? Nog vóór je m. i. bij den tuin van je grootvader Datoek Roembija Gande kon zijn, ben je al weer thuis", Dat is inderdaad zoo, moeder", zeide ze. „Ik ontmoette zooeven iemand, hij had geen [lang] kleed, geen baadje, geen hoofddoek, geen kampil, geen mes. Ik hield hem voor een krankzinnige, ik wou de vlucht nemen, maar ik kon het niet meer. Hij heeft me de medicijn gegeven, moeder," zeide zij.

[ocr errors]

--

[ocr errors]

Als 't zoo gelegen is, moedertje, haal hem dan hier; dan wensch ik, dat jij zijne vrouw wordt, zonder koopsom. Neem een (lang) kleed mee, een baadje voor hem 33), een mes, een kampil." Zij haalde hem Toen ze hem ontmoette, zeide ze: Gij moet in 't dorp komen, oom! zegt moeder " Hoe zou 'k er aan denken (letterl hoe zou 'k zeggen) in 't dorp te komen, tante, iemand zonder kampil, zonder mes, zonder hoofddoek zonder buisje. Daar zijn menschen om te zien (d i. te ontzien). Zie hier, ik heb geen lang kleed, hoe zou 'k er aan denken in het dorp rond te loopen?",,'k Heb een hoofdd ek meegebracht, oom,” zeide ze, 'k heb een buisje voor je meegebracht, een lang kleed, een omslagdoek, een kampil, een mes." Toen ging de vorstenzoon van Toeding si noe Poerba naar het dorp Daar gekomen, werden ze getrouwd.

Vier maanden verliepen er. Het spook, genaamd Beroe Tijang Manik, dat den tenggolan boom bewoonde [zuchtte]: „Och"; zij ging naar haar grootvader Datoek Roembija Gande: "Grootvader!" -,,Wat is er, moedertje?" zeide hij -Wat behoort alzoo bij een onder eede bekrachtigd verbond onder de menschen?" 34) "Pegaga toebing, een geschaarde smelikroes" zeide hij een ge. leding sanggar om te aaien, padang om van elkaar te trekken, een kalebas om te wrijven 35). Maar, wat wil je met een beëedigd verbond, [zooals dat] bij de

a) bangkar noemt men oude bamboe, die tot brandstof gebruikt wordt. 32) ringring is een woord van nog uitgebreider beteekenis dan gewrichten. Wij hebben er geen algemeen woord voor. Behalve op de gewrichten, slaat het ook op oogen, ooren, neus, mond, de hartkuil, kortom op al die plaatsen aan ons lichaam, waardoor naar Bataksche opvatting ziekten (eigenl. ziekte verwekkende geesten) ons lichaam kunnen binnensluipen.

33)

een baadje voor hem, enz. In 't Bataksch staat zijn baadje. Op dezelfde wijze geeft de Batak onzen zoogenaamden possessieven datief weer.

34) Hier wordt alleen bedoeld de eed van trouw tusschen twee gelieven.
35) De hier genoemde dingen behooren tot de poeloengen" (bзnoodigdheden) bij

[ocr errors]

menschen [bestaat], moedertje ?" 't Is al zoo lang, grootvader, dat je kleinzoon niet meer op den těnggolan-boom komt."

Als dat de zaak is, moedertje, maak zeven als een peperhuisje opgevouwen sirihpruimpjes gereed, dat ik den hoogzwevende kiekendief zende ze te brengen". Toen de zeven sirihpruimpjes klaar waren, gelastte hij den hoog-zwevenden kiekendief ze weg te brengen.

De kiekendief vloog naar Sahaloeren, en ging daar op de horens 36) zitten. De vorstenzoon van Sahaloeren kwam naar buiten, en wierp den hoogvliegenden kiekendief met een steen 37).

De kiekendief viel naar beneden, en veranderde in een Sijam kat. De kat vluchtte in huis.

Als de vorst zat, wreef ze zich tegen hem aan, als de vorst sliep zij op zijn hoofdkussen, als de vorst at, raakte ze hem telkens aan. „Ach, als de kat zoo doet, hoef ik geen kat," dacht de vorst. Hij sloeg de Sijam kat, en deze veranderde in een hond.

[ocr errors]

Wel, als de vorst at, belekte de hond den schotel waarop het eten was, stak hij zijn snuit in den pot waarin gekookt werd. Als de hond zoo is, heb ik liever geen hond", dacht de vorst. Hij sloeg den hond, en deze werd een witte viperra. De viperra vluchtte het huis uit. De zeven honden gingen aan 't jagen, zij jaagden op de witte viperra.

De jongeling en 't meisje volgden, de honden volgden, de slang volgde. De viperra vluchtte naar 't bosch Limboer Raja; hij kwam bij den těnggolan boom, hij klom er op; ook de slang klom er op, de honden klommen er op, de jongeling en het meisje klommen er op en [allen] veranderden in knoesten van den těnggolan boom.

„O, oom", zei Beroe Tijang Manik, „nu kan je geloof ik niet meer naar beneden, en naar boven kan ook niet," zeide Bĕroe Tijang Manik.

't afleggen van dien eed. Pegaga toebing is een kruipplant met diep ingesneden blade ren (toebing = schaarde, geschaard). Deze voorwerpen zijn natuurlijk zinnebeelden.

Bij 't afleggen van den eed, zegt men dat men in geval van ontrouw, door die verschillende dingen mag worden gestraft. Kinderen met een hazelip (evoneens toebing) zijn, zegt men, 't bewijs dat de vader of de moeder hunne trouw belofte aan een ander gebroken hebben.

Wat overigens deze passage hier beteekent, is niet recht duidelijk. Of wil Beroe Tijang Manik, ingeval haar minnaar tot haar mocht terugkeeren, dezen door een boelawan" aan haar verbinden?

[ocr errors]

36) De horens, nl. de buffelhorens, waarmede de twee uiteinden van den nok versierd zijn.

37)

Hij wierp den kiekendief met een steen, hetzij om hen te dooden, 't zij om hem te verjagen, daar toch deze vogel, en vooral zijn doordringend geroep: kooli'k, koeli'k, onheil voorspelt.

« PreviousContinue »