Page images
PDF
EPUB

tŏŏ o, het is aan u (om te spelen of wat anders te doen), het is uwe beurt; la too, niet genoeg, niet toereikend, minder, niet zooveel (het Maleische koerang); na roek la too, koerang pandjang; naro ek la toŏ nèë, niet zoo lang als dit; bôt la too, niet dik genoeg, niet zoo dik; nia moras la too horse hik, hij is minder ziek dan gisteren; ontbreken.

Tóoek, ondervragen, vragen; nia tóoek haoe naran, hij vroeg mijn

[blocks in formation]
[blocks in formation]

Torron, torron lian, knorren van een varken.

Tòs, hard, stijf, vast, b.v. eene schroet die moeilijk los gaat, een kurk; oda matan lake tôs, de deur gaat lastig open; oeloen fatoen tos, of o eloen tos, die zich aan geen bevelen stoort, stijfkop; naän t ô 8, taai vleesch; oïn tôs, niet verlegen, brutaal; lenoek mate tôs, een schildpad is niet gauw dood.

Tossak = tomas.
Totoon, nakoekoen

stikdonker.

totoon,

Totta, recht maken, recht buigen; totta aan, zich uitrekken. Tottok, ingewandsworm.

zijn open, niet slapen; wai roe wa, wai tolloe, over twee, drie dagen; wai hira? over hoeveel dagen? dient ook als hulptelwoord bij dieren en levenlooze voorwerpen; bebe wai lima, vijf eenden; ko ed a waitolloe, drie paarden; ai baloen wai roewa, twee kisten.

Wailaok, westmoeson.

Waiwain, gewoonlijk, reeds sinds lang;

wai wain noeoenèë de ï, zoo is het al sinds lang, zoo is het gewoonlijk; haoe wai wain la kalikoe, ik heb er sinds lang niet naar gekeken.

Wain, veel; wain kira of wain hira sian, over eenige dagen; wain roewa, wain tolloe, over twee, drie dagen; wain hira? over hoeveel dagen (op vragenden toon uitgesproken); wain hirak en horri hirak, zie birak; wain roewak aan, twee dagen geleden; ook: horri wain roewak aan, zie horri; horri wain, de vorige oostmoeson; wain nèë, nu, tegenwoordig (van tijd); wain komt ook voor als hulptelwoord, evenals wai. Wake waken, nean wake waken, de tand staat erg los.

Wakoes, iets heen en weer schudden; anin wako es ai, de wind schudt de boomen.

Walan, met bloot bovenlijf.
Waloe, acht.

Wani, bij, ook: wani nain; wani lalar, kleine bij; wani rai, groote bij; wani wèn, honig; wani oeman, bijennest, ook: wani ai nean?; wani da ban, leeg bijennest?

Wara, oïn wara, buiten westen; ook van iemand die te veel gedronken heeft; lian wara, wartaal;

samengaan.

Warak en Warak aan, veel; em ma warak, veel menschen; emma warak aan, de meeste menschen, de menschen in het algemeen; emma idaida, terik Maraè, emma warak a an la natè nè, enkelen spreken de taal van Lamak nen, de meesten kennen

ze niet; de anderen, de verschillenden: nai terik ba ita, hottoe ita terik hikar ba dato warak a an, de radja zegt het aan u, en dan zegt u het weer aan de andere hoofden, aan de verschillende hoofden, de overigen (als de overigen de meerderheid vormen); ami roewa hè tan de ï, warak aan la nètan, wij twee alleen hebben het gekregen, de overigen hebben het niet gekregen; sia warak, zij daar allemaal; ne on warak, van iemand.

Wattan, ai wattan, een zeer dikke

tak.

=

We, water; we mèr, zout water, zeewater; we mis, zoet water; dalan, waterweg, beekje; kanoe we dalan; kabossoe, put; kedo, uit den grond opkomend water in den westmoeson, moerassige plek; krokkon, water dat uit den grond opkomt, moerassige plek; knoeoek, bron, put; matan, bron; nain, glazenmaker (insect); saseïk, zie sa seïk; soe, ondiep putje bij eene rivier; soemak, water dat uit den grond opkomt;

[ocr errors]
[ocr errors]

Wèwèn, erg nat.

talibar, waterval.

Wen, vocht, sap, etter, vloeistof; mean wè n, verguldsel; soesoe wè n, melk; ai wèn, boomgom.

Weoek aan, schommelen, slingeren

enz.

Weroek, hangen bedr. ophangen; weroek aan, hangen onz.

Wiroek, wegslingeren; hodi ai rohan wiroek asoe, een stuk hout naar een hond slingeren.

[merged small][merged small][ocr errors]

Babonan, zakje vóór in den sarong.
Baek, schelpje.

Basin, komt ook voor in de beteekenis van »oud".

Boeboer, komt ook voor in de beteekenis van >>telkens".

Damar, met lijm of iets dergelijks bestrijken, om te stoppen of dicht te maken. Dokkar, schokken van een paard bij het rijden.

Fafoear, stuk, brok, b.v. vleesch.

Fatoe res, rai fatoe res = grond met veel kleine steenen vermengd.

Fatoe mokon, rai fatoe mokon, zeer steenachtige grond?

Fet, (aan de Zuidkust) zitmatje voor één persoon.

=

Hafoetar, hafoetara bat sirih in de »abat" planten.

Hakabit, onder den arm dragen. Hamô oïn, de duizeligheid verdrijven b.v. nia toer atoe hamô oïn, nia toba oïn nalai, hij zit om de duizeligheid te verdrijven, als hij ligt wordt hij duizelig.

Haroesoen, zuchten.

Hasasi haï, letterl. het vuur laten ontsnappen; brand veroorzaken.

Hóhô, telkens verzoeken.

Kaboeloer, neon seï kaboeloer het hart is nog gesloten; van iemand die nog onwetend is, staat tegenover neon nak foèr.

Kadoes, een dikke klimplant.
Kaik kwaik.

=

[blocks in formation]

Nakbassak, kilatnakbassak, het geweer ketst.

Nakoo, lee nakoodei, het zal toch gaaf blijven (van hout) b.v. een houten paal, al is hij ook in den grond geplant. Naksinak, loro naksina k, de zon schijnt.

Namè, blaten.

Nesik, in de keel kriewelen; we nesik em m a, het water komt iemand in de keel = hij verdrinkt.

Pikoe, eenige bladstengels van den gebangpalm (zoogenaamde bebak) aan een bamboenaald geregen om eene omwanding te vormen. Rai inan, klip.

Rakoet. in 't voorbijgaan wegnemen b.v. een kleed van de drooglijn.

Sani, sani battar, een djagongkolf, waar de schil nog aanzit, roosteren.

Sessek, bak waarin het zout bereid wordt.

Talakan, boomen, met een stok een vaartuig voortduwen.

Talia, talia koeda noenoen, het touw waaraan het paard geleid wordt om zijn bek slaan.

Tane ba, komt ook voor in de beteekenis van ondergeschikt zijn aan.

Tatoedoen, wijsvinger.
Tatollan, kossem.

Teras, slaan om te straffen?
Tetoer, een roofvogel.

Toetoes, de opening van een pot of mandje met een blad overdekken om dicht te maken.

Toir, toïr kilat ba maloe = het geweer aan elkaar overgeven; als de eene geschoten heeft, dan den andere laten schieten.

Tossak, schijnt ook voor te komen in de beteekenis van »jammer" b.v. tossak ami halottoek mak foïn ri

Siloe aan, la o siloe aan zigzag ida dei = jammer dat wij (den boom) loopen.

Tabik, oem a tabik taan maloe. de huizen staan dicht op elkaar.

dun hebben gemaakt, zoodoende is het maar één paal (anders waren er twee uit gekomen).

[merged small][ocr errors][merged small][ocr errors]
[ocr errors]

Morgen ga ik naar beneden.

Gaat gij alleen?

Neen, ik en Seran.

Gij moet morgen hier langs komen, ik

zal u een brief meegeven.

Ben je er al?

Hier is de brief.

Verfrommel hem niet, laat hem zoo als hij is.

Waar zal ik hen indoen?

Awan haoe toen.

O ba missan?

Lale ami roewa Seran.

Awan o atoe hosi nèë, haoe atoe fô soe

rat ba o.

O mai tian?

Soerat mak nèë, of: soerat nèë mai.

Ketta halo nakroeoe, halo noeoenèë nafati.

Atoe tau ba sa ?

Beter dat mijnheer hem in een papier Diak lioe toewan faloen ba soerat ida. wikkelt.

[blocks in formation]
« PreviousContinue »