Page images
PDF
EPUB
[blocks in formation]
[ocr errors]

knes, klein gekapt brandhout; stuk

ken hout die ze bijeen binden om als

[ocr errors]

ai ida, duizend klossen djagong; fakkel te dienen ; knottak, gevelde boomstam; krekot, dicht ineengroeid

aboe, mist, nevel; ata, eene vrucht (Mal. boewah nonah); — atamalai, zuurzak; babenen, lijkzang; baloen, koffer, kist; baloenlaloean, eigendom van den radja ; bare, met verbrande djagongkorrels zwart gemaakt water om daarmee garen te stijven; boetoek, houtstapel; dadolen, de dwarshouten van een >> kanokkar"; dalan, zie a i lalette; deloen, boomtakje, de dunnere takken; doedoen het eigenlijke hout van een boom waarvan het spint is afgehakt; foean, boomvrucht,

[ocr errors]

[ocr errors]

foenan, bloem; hakonai del

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

ka

oen; hassan, hout dat in een vork uitloopt, paal met eene opening aan het boveneinde om de pen van den dwarsbalk in te laten; hoar, vuilnis; hoen, boom; horak, geneesmiddel; horis, ongedierte dat bijt of steekt; isin, eens, een keer; hao e baai isin tiana; ik ben er al eens geweest; ai isin ida, een keer; ai isin roe wa, twee keer; kabbellak, plank; — kahoelan, draagstok voor twee; - kakoekakoesan, pen, houten nagel; kamelin, sandelhout; - kananoek, lied; - kanoïk, fabel, vertelsel; kasanak, hout dat in een vork uitloopt; kaweek, houten haak; klaleba, draagstok voor één man; klaledik, een spits toeloopend hout dat in den grond wordt geslagen om b.v. een paard aan vast te binden; houten wig; klaliat, strik om b.v. een paard of varken mee te vangen; knanaèr, een saamgebonden stuk touw of gedraaid blad waar ze de voeten insteken als ze in een boom klimmen;

[ocr errors]
[ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors]

rahoen, zaagsel, houtkrullen; roeïn, bladerlooze takken; - sasekkin, (zie seki) stut, schoor, stok die voor braadspit dient, spie om b.v. een bijl vast te zetten; soeli, ijzerhout; soroen, boomtak, de dikke takken die van den stam uitgaan, pikoelzadel; tahan, blad, geneesmiddel ; talik, lianen, slingerplant; taran, doorn, doornig hout; teïn, brandhout; toean, bosch: toer, boomstronk; -- wèn, boomvocht dat als lijm gebruikt wordt om vogels te vangen.

Ain, voet, been, achterpoot; iemand die een boodschap overbrengt; mota ain, de uitmonding eener rivier; we

[merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

Alioan, zwagerin, als de getrouwde vraagt een kistje om een of ander in te broer jonger is (zie ka ä). leggen; nia moras ka saa roema, Ali tassak, battar ali tassak, hij was ziek of wat was het wellicht, de djagong is bijna rijp. wat kan het geweest zijn (dat hij b.v. Alin, jongere broeder of zuster, jon- niet gekomen is); ofwel, hetzij, b.v. o gere tak met palmwijn.

[blocks in formation]

bele booi doeoek tais aro e

ma, moerak aroema, fôs aro ema, gij kunt zelf kiezen, hetzij doek, hetzij geld, hetzij rijst.

Asaara, zich rijk voordoen, hoewel men niet rijk is.

Asak, loos van tamarinde, erwten.
Asoe, hond;

= knakki.

aman, reu, deurstijl,

[blocks in formation]
[blocks in formation]
[ocr errors]

om rijst in te doen voor onderweg; diak, dunne en gele; doran, lange bamboes om water in te halen; -etoer, dunne soort met lange geledingen; foeï, die vol dorens is;kafoli, waar ze melk in doen; -kakô, bamboes met een tuit op zij om te drinken; - lawin, doornige bamboetakken die ter afwering van den vijand op de kampongmuren gelegd worden; lessoen, pijl met gekartelde punt; nikoe, bamboes met een of twee tuiten op het bovenvlak; saloba, met een deksel voorziene bamboes om water in te bewaren; tahan, bamboebladeren; djagongstruik zonder vrucht; vrucht; taka mata, au saloba; tokka, bamboes met een kleine opening in het bovenvlak; awan, morgen; awan sawan, morgen-ochtend, morgen in den voormiddag.

[ocr errors]

-

Ba, gaan; la ba, het gaat niet; het lukt niet; nia atoe lake oda matan la ba, hij wilde de deur open maken het ging niet; a mi kosse 1 a ba, wij schuren (het vuil) gaat er niet af; ba sá waarom, dit staat altijd achteraan b.v. nia la mai ba sá? waarom is hij niet gekomen? voorzetsel van verschillende beteekenis b.v. haoe fô ba o, ik geef het aan u; haoe kalo ba o, ik maak het voor u; foei ba ko foe, in het glas schenken; sia terik ba koeda, zij spreken over het paard; tau ba

B

meda, zet het op tafel; rai ba tanassak, leg het in het mandje; o em a hottoe tian, emma toer ba ona, het huis is klaar, de menschen wonen. er reeds in; achter zelfstnw. en werkw. duidt het eene richting aan van den spreker af, bv. oon ama iha nèëbè? waar is uw vader? ha oe ama oema ba, mijn vader is thuis; tŏŏs ba, naar of in den tuin; we matan ba, bij de bron; lao ba, ga in tegenstelling van; laŎ mai, kom; sa è ba, klim op; hadi ba, breng weg; ook heeft het achter werkwoorden dikwijls de beteeke

[blocks in formation]

Bababoe, ba baboe ikoen, kwispelstaarten; rama isin bababoe a a n, de pijl wijkt in zijn vaart links en rechts uit.

Babadan, ba badan lalek, onbeschoft.

Ba ba deï, hoe langer hoe verder; faroe naksira ba ba deï, het baadje scheurt hoe langer hoe verder, maar altijd door; nia lao ba ba deï, hij ging maar altijd dooi, maar altijd verder (de klemtoon op de ï). Baba'i, klein wit vlindertje. Babakoen, knots.

Babalet aan, niet verkiezen te werken, maar heen en weer slenteren.

Baban, een lap op een kleed zetten. Babaoer, terik babaoer of lia baba o er, oneigenlijk spreken, hoftaal gebruiken, b.v. nai nabissi a an, de koning zit, in plaats van nai toer; nai nasa è aan, de koning sterft, in plaats van nai mate; naran baba oer, de naam dien iemand ontvangt als hij een vijand onthoofd heeft, staat tegenover

naran bissik, de eigenlijke naam. Babasar, heup.

Babasi, ko e da babasi, schimmel; koeda babasi au latto en, donkergrijs paard.

Babau aan, morren tegen een ontvangen bevel, het niet willen uitvoeren. Babeas aan, luidkeels bekijven. Babebar, vlinder.

Babèë aan, bijna of in 't geheel niet verder kunnen, b.v. een te zwaar bevracht paard; het opgeven b.v. het optillen of dragen van een zwaren last; la o babè ë aan, er heel langzaam mee doorgaan.

Babelo, ba belo nanaan, met de tong trillen zooals een slang; babelo noenoen, met de tong langs de lippen strijken.

Babelon, tong (bijna altijd gebruikt men voor tong na na a n).

Babenen, weeklagen bij een doode. Babeŏr, overrijp, bijna rot, door koken te fijn geworden.

Babera, met de vuist, met een kapmes of iets dergelijks dreigen.

Babibis, met iets wat men in de hand houdt zitten te spelen, het voortdurend betasten, b.v. een hondje.

Babiïn, boloe babiïn, iemand roepen of aanspreken met ,,kau” (bij mannen) of,,bette" (bij vrouwen) vóór den naam te plaatsen.

Babila bilan, ketta ba bila bilan, kom er niet aan ketta kaè r. Babilan, klaar maken b.v. eten, in orde brengen, weer maken wat stuk was, b.v. een geweer.

Balilis, lichte regenbui.

Baboe, zwaaien, b.v. een fakkel.
Baboeal, dicht van bladeren, haren.

[blocks in formation]

Baboras, eene ziekte die een ettergezwel doet ontstaan, een groote zeekrab?

Babottek, de doornappelplaat, Mal. ketjoeboeng.

Babottoek, een soort riet in moerassen, men maakt er matten van.

Babotton, voorhoofd.

Bada, aangeven hoe of wanneer iets gedaan moet worden; bada kona, juist aangeven; bada la ko na, niet juist aangeven, bepalen; a mi bada ba loro, wij bepalen (den tijd) naar de zon, schatten.

Badaen, ambachtsman; b. a i, timmerman; b. bissi, smid.

Badak, kort; ain bada k, (letterl. korte beenen) klein van gestalte. Badalik, kleverig.

[blocks in formation]
« PreviousContinue »