Page images
PDF
EPUB
[merged small][ocr errors]

Bakmamoek, te vergeefs.

Bakoe, slaan; nai bee bakoe nodi ikoen, een krokodil slaat met den staart; bakoe cruz, een kruis slaan; afslaan b.v. vruchten; spijkeren; bakoe emm a, iemand beboeten.

Bakoe krau, een doornachtig gewas.
Bala, paddestoel.

Balattar aan, bij of op korten afstand van elkaar zitten of liggen van een troepje menschen of dieren.

Balea, (Port.) walvisch. Balelar ikoen, kwispelstaarten. Balet, bedriegen, onrecht plegen; s o era balet, valsch tellen; ta balet moat, hoog onkruid met het kapmes op de halve hoogte afkappen; haoe seï makahoet aan ketta balet haoe, ik heb het nog druk, trek me niet van mijn werk af.

Bali, zorgen voor, toezicht houden op. Balik, als, wanneer in de toekomst, vóór dat.

Balioen, bijl. Baliran, zwavel.

Ballar, strooien; karon koeak fôs ballar aan ba dalan, als de zak stuk is, wordt de rijst op den weg gestrooid.

Balo, een schelpdier.

Baloe, gedeeltelijk, sommigen.

[blocks in formation]
[blocks in formation]

Bara, ophouden, blijven staan; b. ko eda, het paard doen stilstaan; bara lai, wacht eerst.

Baraboe, mattan barabo e, oogen die niet helder zien.

Barakat, ook barakot, foeoek barakat, het haar is in de war;

Bare, bare ka bas, reeds geverfde draden in; ai bare, leggen om ze te stijven; bare tais, waschgoed stijven voor het strijken; hodi ta au bare, met slik bestrijken, besmeren.

Barebot, niet volgens orde, door elkaar?lia barebot-lia bareko. Barède, (waarschijnlijk van 't Port. aprender) leeren.

Barehoet, verward, dooreengegroeid

[blocks in formation]

Bebos, zacht wrijven, licht met iets bestrijken.

Bee, grootvader, grootmoeder; bee toe was, grootvader; bee kala en bee kako e, overgrootvader, overgrootmoeder; be e oeboe? voorouders; be e sia, de voorouders, grootouders; bee tiloen bella r, een spook met breede ooren; a bee sia n een zeer veelvuldig gebezigde uitroep.

Bee, om te; komt voor in de beteekenis van,,opdat".

Bee atoe, om te.

Bee beeïk, niatoer bee beeïk, hij zit zonder aan iets te denken, zonder iets te merken, hij zit te droomen.

Beeïk, dom, onwetend, gevoelloos van ledematen, lam.

Beeïn, tienduizend.

lichaam doet pijn; koeda la bele nia, het paard kan hem niet dragen; alles; ami hola bele, wij nemen alles; sia la belle ami, zij kunnen ons niet aan; allen, allemaal; si a laŎ bele, allen zijn gegaan, zij zijn allemaal gegaan; sia tollo e belle, alle drie; bele, allen gezamenlijk. Bellak, borstplaat.

Bellan, iemands partij houden in den oorlog, in het spel; a mi ami roe wa bellan liso e o, wij beiden strijden. samen tegen u; roo bella n, de zijwanden van een vaartuig, de zijden van een paard, karbouw; o em a b., de twee langere zijden van een huis; zie karas.

Bellar, breed.

Belo, likken (vandaar babelon,

Bee lioe rai, krokodil (men gebruikt tong). steeds nai bee).

Beer, kleinkind; tŏŏ oan tŏŏ been, van geslacht tot geslacht; been oan sia, kleinkinderen, afstammelingen;

groot, dik, aanzienlijk; lian been, krachtige stem, krachtig zwaar geluid. Bee ottoe, masker. Beja, (Mal.) belasting.

Beko, nainian lia emma ida la bele be k o, de uitspraak van den koning kan niemand wijzigen; verbeteren als men verkeerd spreekt of niet juist vertelt; beko kari rai, den aangebrachten grond uiteendoen om het terrein gelijk te maken? eene vrucht (Mal. djamboe hoetan).

Bekoe, hondeval.

Bekoes, b. w e, water afleiden, even verplaatsen, wenden.

Bele, kunnen, mogen, geheel, b.v. isin moras bele, het geheele

Beloe, vriend; rai mara, een soort hagedis.

Benar, dwalen, ook laŏ benar. Benek, oeloen benek, hoofd met weinig haren.

Beni ain, schoen, slof.

Beo, brij, pap.

Beon, tas sak be on, goed rijp.
Beor, overrijp, bijna rot.

Bêr, verlangen, wenschen, graag hebben, van iemand of iets houden.

Berá, wellicht.

Beran, macht, gezag, kracht, machtig, krachtig; nia kaan beran latta haoe, zijn gezag drukt mij neer; fô beran, flink met kracht aanpakken een of ander werk; ita fô beran ai naklotti lailais, als wij het flink aanpakken valt de boom gauw; ook als uitroep fô beran! pakt het flink aan! haoe kaan beran la na, ik

ben er niet sterk genoeg voor, ik kan het niet.

Berdoea, (Portug. perdão) neem me niet kwalijk, excuseer.

Berlikoe, een vogel.

Bero, vlerkprauw van een uitgeholden boomstam vervaardigd, uitgeholde boom of bamboe die dienst doet als een goot om het water verder te brengen.

Bessa, kanon.

Bèt, een palmsoort tot de vederpalmen behoorend.

etoe ba emma mate, rijst offeren aan een doode.

Bikan, bord; b. o an, schoteltje; etoe, rijstveld of djagongveld van den radja. Bikoe, Mal. pikoel.

Bilak, dikwijls.

Bilan, veel handel drijven? met handelen veel verdienen?

Bioen, speeltol; b. sorro lo u, die in een punt uitloopt, b. m a hŏ ai, van onderen afgeplat.

Biroe, lichtblauw; ai biroe, stukje boomwortel dat zij als amulet in den

Bette, titel voor vrouwen en meisjes oorlog bij zich dragen. van stand.

Bettek, kort; ain bettek, korte beenen, klein van gestalte.

Beti, em ma gintiéw nalo sian dalan sia beti ami, als de heidenen hun pomali maken, houden zij ons er buiten; emma narik beti aan, zij staan afzonderlijk b.v. grooten en kleinen; beti kabas, katoen zuiveren door middel van de »kabeti”.

Bi, bin, oudere zuster.
Biar, goed, het zij zoo.

Bibi, geit; bibi mala è, schaap; matten, horak bibi matten, vallende ziekte; roess, hert; soesoen, nog heel jong, nog zonder kern van pinang.

B dak, mattan bidak, blind.
Bidoe, dansen.

Bli op de teenen staan; la o b., op de teenen loopen; koof, hinken.

Blit, met de toppen der vingers nemen, b.v. rijst, tabak, een weinig rijst of vleesch op die wijze nemen om te offeren; ho esi kona, sia biït naän ba sian kilat, als zij raak schieten, offeren zij vleesch aan hun geweer; biït

Biroes, lorretje; hodi lilin bi biroes kabas, draad met was bestrijken; b. sa soeka t, aan den knevel draaien.

Bissi, ijzer; halo b., oorlog voeren; b. as o e, staal; b. bada e n, gereedschap; b. bako e, spijker; b. haï, vuurslag; talik, ijzeren ketting.

[ocr errors]

Bissik, eigenlijk, echt, zelf; nain bissik te lale nian lalattak deï, 't is niet de persoon zelf, 't is zijn beeld slechts; nia natadoe aan bissik, hij vertoonde zich in zijne echte, in zijne eigenlijke gedaante; o ba bissik, ga jij zelf; a mi haré lalattak dei, la haré bissik, wij zien alleen de afbeelding, wij zien niet het eigenlijke voorwerp; bissik de ï, zoo maar, zonder meer; ai foean nèë amila daän ami ha bissik de ï, die vruchten koken wij niet, wij eten die zoo maar; ko na bissik, wezenlijk raken, vlak grenzen aan; halo kona bissik, zet het er vlak tegen aan, laat het er aan raken.

Bissoek, wenden, even verplaatsen ; b.

we,

water afleiden; b. koeda, het paar wenden; b. a an, op zij gaan.

Bit, sterk van menschen en dieren; serewisoe bit, hard werken; nia na b., hij is een goede eter; nia saè ai b., hij kan goed boomen klimmen; loro falin sin nalo biti bit, in de oostmoeson maken ze druk matten.

Biti, mat; b. kloe ni, mat en kussen; hasai biti kloeni, zie hasai; biti kloeni, wat als bewijs dient voor schuld? b.v. het gestolen geld, een kapmes waar bloed aan kleeft? rai b. k., zoo'n bewijs geven?

Biti rái, loods waarin zij rijst trappen. Bitoek, b. ba neon, in het hart opnemen? in het hart bewaren? bitoek kraulitoek krau.

Blaar, in de war, verbijsterd. Boan, een tuintje bij het huis. Boar, een soort uitslag die hevige jeuk veroorzaakt.

Boas, isin b., dik van menschen en dieren.

Bobar, een touw of lint om iets winden.

Bobi, naakt, vliegende mier.

Bobik, hoorn om op te blazen, vliegende mier.

Boboe, man van gewonen stand, de onderdanen van een radja.

Bobok, ketta b. nia, laat hem met rust.

Bodik, ten gerieve van, voor; ami faän bodik, wij verkoopen het voor (een ander), de persoon ten gerieve van wien de handeling geschiedt, wordt dikwijls niet uitgedrukt, b.v. haoe lake oda mattan la diak o lake bodik, ik kan de deur niet openen, open gij ze (voor mij); soms toch ook wel b.v. toe wan la koeda bodik ni a, mijnheer heeft ze (pisangs) niet voor hem

(den dief die de pisangs gestolen had) geplant; sia nalo oema bodik toe wan, zij maken een huis voor mijnheer, of sia nalo bodik oema ba toe wan, deze laatste wijze van spreken is meer gebruikelijk, soms heeft het eene heel andere beteekenis; welke? b.v. nia nalo lia bodik ina ama, hij haalt streken uit. . . .? der ouders (de ouders moeten er voor betalen) ten koste van?

Boè draaien zooals een tol.

Bocaleloe, draaien zooals een vaartuig vóór het anker vast zit, zooals een tol even voor hij met draaien ophoudt.

Boean, toovenaar, heks, man of vrouw die verdacht wordt door toovermiddelen iemand ziek te maken of te dooden.

Boear, b. e m m a, menschen bijeen doen komen.

Boeas, even bewegen, zich even bewegen, onvolledig, gedeeltelijk; sia nanorin boeas deï la no'oek hanorin tŏŏ rohan, zij hebben slechts onvolledig geleerd, zij wilden niet leeren tot het einde; keller nia nemoe boe as tianá, het sigarenkistje dat hij reeds gedeeltelijk heeft opgerookt.

Boeat, ding, goed, zelfstnw.; dient als stopwoord wanneer ze het juiste woord niet terstond weten.

Boeboe, gezwollen, gezwel.

Boeboen, nog een weinig klam; gewoonlijk zegt men mara boeboe n. Boeboer, boom met witte bast (een soort eucalyptus).

Boeboer, plagen; ketta toeda boebóer maloe, gooit elkaar niet plaagsgewijs, telkens? zonder rede, doelloos? to ewan tau nia ain ni a

« PreviousContinue »