Page images
PDF
EPUB

zijn kind maar moest dooden, omdat hij het al niet meer kon volhouden hem zijn eten te geven. Op zekeren dag nu nam de vader zijn kind mede: Kom, vadertje, wij gaan bamboe zoeken (om de dekbladeren van het dak overheen te vouwen). De jongen zeide: Goed, vader. Daarop gingen hij en zijn zoon maar op weg. Maar de moeder van Sendango wist niet dat haar echtgenoot een list gebruikte om hun kind te dooden. Zij beiden nu liepen maar door, berg af, berg op, en zij vonden een stoel bamboe. Daarop zeide de vader tot zijn zoon : Laat ons samen hier dak-bamboe hakken. En daarop kapte hij den heelen bamboe-stoel, zonder iets over te laten. Toen hij klaar was met omkappen, sleep hij punten aan de stronken; daarop naderde de vader zijn zoon, lichtte hem op en wierp hem in den bamboestoel, dien hij zooeven had scherp gemaakt. Eén-span nu werd gestoken over zijn geheele lichaam. Daarop ging de vader naar huis; naar zijne meening was Eén-span reeds dood. Nog niet lang zat de vader in huis, of plotseling kwam Eén-span aan en den geheelen stoel bamboe droeg hij op zijn hoofd en dien smeet hij neer, terwijl hij zeide: »Daar zijn onze dakbamboes, vader!" Zijn vader nu zweeg stil en verwonderde zich maar hoe Eén-span had kunnen herleven.

Daarop weder na eenige dagen nam opnieuw de vader zijn zoon mede, zeggende dat hij haardsteenen ging zoeken. En zoo gingen zij er dan op uit. En nadat zij een grooten steen hadden gevonden, groeven zij hem van de eene zijde uit. Toen deze steen reeds bijna zou omrollen, liet hij Eén-span in het uitgegraven gat gaan. Daarop bewoog hij dien steen en deze rolde om en viel boven op Eén-span. Daarop keerde de vader terug. Een kort poosje slechts zat de vader in huis, of daar kwam ook Eén-span, dien zeer grooten steen op zijn hoofd dragende. Nadat hij in huis was teruggekeerd, smeet hij den steen neer, dien hij zooeven op het hoofd had gedragen, zeggende: Hier is ons beider haardsteen, vader! Toen verwonderde zich de vader. Wederom na eenige dagen nam de vader opnieuw Eén-span mede, zeggende dat zij beiden hout gingen halen. Vader en zoon liepen daarop voort en nadat zij een boom hadden gevonden, ging de vader hem omhakken. En toen hij reeds bijna zou omvallen, werd de arme Eén-span door zijn vader bevolen om te gaan waar de boom zou vallen en daar liet hij hem staan; toen die boom was gevallen, geraakte de de arme Eén-span bedolven onder dien boom. Daarop keerde de vader terug naar huis; nog niet lang zat de vader in huis, of daar kwam de arme Eén-span aansjouwen, met den geheelen boom, takken, bladeren en al, dien hij op zijn schouder droeg. En de vader verbaasde zich nog des te meer, dat hij geen middel kon vinden om zijn zoon om te brengen.

Daarop begreep de arme Eén-span, dat hij dus door zijn vader werd bedrogen om gedood te worden en daarop zeide Eén-span tot zijne moeder: >> Moeder, wil voor mij mijn leeftocht gereedmaken, negen kleine ketoepats en de toespijs, negen eieren en negen stel kleederen, want ik wil op reis gaan,

daar mijn vader eene list zoekt om mij te dooden. En zijne arme moeder ging weenen.

Maar Eén-span troostte zijne moeder, zeggende: Gij, moeder, heb geen zorg, mij zal niets overkomen. Nadat zijne moeder geweend had, naaide zij de kleeren en maakte leeftocht voor haren zoon; toen het alles was gereed gemaakt, nam Eén-span afscheid van zijne moeder en hij liep maar door, over bergen en dalen, op en af. Daarop trof hij een reus aan, die bezig was met hengelen en zijn hengel was een geheele kokosstam. Nadat de reus Eén-span gezien had, zeide hij: »Ha, daarmee zal ik mijne tanden bebloed maken, mijne blinkers doen schuimen". Daarop antwoordde Eén-span: » Wacht even, grootvader, met zoo te spreken, laat ons liever eerst eens met elkaar praten"; en toen zeide Eén-span: >>Laat ons eerst eens met elkaar worstelen. Degene die overwonnen wordt, die wordt slaaf." Nadat de reus dit had gehoord, werd hij toornig, terwijl hij zeide: »Jij, dat ding daar, slechts één hapje. Snoeft ge dat ge 't nog wel aandurft met mij te worstelen?" Toen hij aldus had gesproken, omvatten zij elkaar en worstelden en groote boomen braken heelemaal door, wanneer zij er tegenaan kwamen; en nog niet zou men den tijd gevonden hebben, om eene sirih-pruim rood te kauwen, toen de reus reeds was ten onder gebracht door Eén-span. Toen zeide Eén-span: »>Indien gij weigert mijn slaaf te worden, zoo snijd ik u den hals af." En de reus antwoordde: »Wat is afgesproken, aldus geschiedt". Daarop volgde de reus Eén-span als zijn slaaf.

Vervolgens gingen zij samen verder. En zij troffen weder een reus aan, genaamd Water-drooglegger. En die reus zeide: »Ha, daar is iets waarmede ik mijne tanden kan bloedig maken, mijne blinkers doen schuimen". Eén-span antwoordde zooals hij te voren had geantwoord aan den anderen reus, die reeds zijn slaaf was geworden. Toen de reus dat gehoord had, lachte hij en zeide: » Wel, jij klein ding daar, hebt de vermetelheid om mij tot worstelen uit te noodigen ?"

Nu, nadat zij aldus hadden gesproken, gingen zij met elkaar worstelen. Gedurende den tijd dat zij met elkaar worstelden, werd de reus plotseling onder gebracht en werd meteen zijn slaaf.

En daarop gingen zij weder op weg met hun drieën en weder troffen zij een reus aan, wiens naam was Jager. En ook met dezen reus werd door Eén-span geworsteld en hij werd door Eén-span overwonnen.

Daarop liepen zij weder door, bij dag en bij nacht, en plotseling kwamen zij uit aan het uiterste eind eener stad en in die stad was een hevig leven. Eén-span nu begaf zich naar een der menschen en vroeg: » Waarom is deze stad zoo vol leven?" Toen antwoordde die man aldus: »Wij zijn bezig een grooten visch weg te wentelen, onvergelijkelijk groot, aangespoeld aan het strand, en de vorst dezer stad heeft doen omroepen, dat hij, die dien visch kan wegrollen, koning wordt in deze stad". En Eén-span zeide: »Komaan, zeg gij aan den vorst

[ocr errors]

dat ik dien visch kan wegrollen". En de naam van dien visch was solông. Die man dan ging heen en boodschapte den koning naar hetgeen hem was gezegd door Eén-span. En snel liet hij Eén-span halen. Toen de koning gezien had, dat het maar zoo'n heel kleine knaap was, werd hij onbeschrijfelijk boos en zeide: »Terwijl mijne lieden met duizenden dezen visch niet hebben kunnen wegwentelen, hoeveel te minder gij daar, één hapje!" Toen zeide Eén-span: >>Indien ik hem niet kan wegwentelen, dan mag ik gedood worden, Heer! Maar indien ik hem wel kan wegwentelen, wat geeft mijnheer mij dan?" Toen antwoordde de koning: »Indien gij in uw eentje dien visch kunt wegwentelen, dan wordt gij koning in deze stad" De. koning dacht, dat hij hem toch niet kon wegwentelen. Daarop daalde Eén-span af naar de kust, gevolgd door den heer koning en duizende menschen, mannen en vrouwen, jongen en ouden, om te kijken naar Eén-span, hoe het wel zou afloopen. Eén-span nu ging regelrecht op den visch af en gaf hem meteen een trap en die visch vloog zoo maar weg, zoodat het niet meer te zien was waar de visch neer viel, zoo ver was het. De koning nu en het volk verwonderden zich onuitsprekelijk. De koning nu ging op Eén-span toe, terwijl hij hem eer bewees, zeggende: >>Ik wensch u geluk, dat gij op dezen dag koning in deze stad zijt geworden".

AANTEEKENINGEN.

Paniring bera mbio e; paniring is een woord dat bijna alleen in sa sam bo's voorkomt. De beteekenis is: »bedenk, neem in aanmerking, houd in 't oog". De stam is siring, vgl. Bis. sihing en Sang. sihing in ta' sihinge »onvergelijkelijk, zonder gelijke", dingang u sihing u lai >>en indien ook nog, en gesteld nog"; manihing »gelijken op". Hier volgen eenige voorbeelden van het gebruik van paniring in sasa mbo-coupletten. Paniring daleng sasi',

Abe kame a mě'sule.

>> Bedenk wel dat het eene zeereis is (dus dat ge aan allerlei gevaren en angsten blootstaat),

Opdat ge de schande niet behoeft te dragen van terug te keeren".
Paniring gawe ně'sombang,

Sirita' ne'dala haghi.

>> Neem in aanmerking dat 't vrienden zijn, die elkaar weerzagen,
Vandaar dat de verhalen elkaar maar zoo afwisselen".

Paniring musung u tě'g i,

Dade' nangan teh u rělang.

>>Verwonder u niet, want bedenk: 't is 't jaargetijde van den tè'gi,

Dat aan den horizont de buien op rijen stelt".

De tě'gi is de »Jaarvogel", naar welks verschijnen de Sangireezen het rijstplanten heeten in te richten. Inderdaad zijn zij echter hierin zoo ongeregeld mogelijk, daar het tegelijk planten der rijst door de geheele bevolking de walang sangit (tanongo) zou doen toenemen, zoodat dan de gansche oogst zou mislukken.

Měhè'pa »alles omhakken, zonder onderscheid, niets overlatende", bijv. kahiang sahinda' ene soa sembau' mengkatewe nahe'pa" >>ten gevolge dier epidemie was het geheele dorp uitgestorven." Nahe'pa is dikwijls synoniem met nasue.

Lahaseng is de bamboe-staak waaromheen de sago- of nipabladeren, die tot dakbedekking dienen, worden gevouwen. Ook de graat van een visch wordt lahaseng genoemd.

Tuide »tronk, stronk, dat gedeelte van elke plant, dat bij het omkappen blijft staan". Vgl. Tontemb. tu'ur.

Bangka »groeve, kuil, uitgegraven gat", mamangka »graven, uitgraven", syn. mange'kadě, van kě'ka dě'.

Ě'pise', mangĕ'pise' »met zijn geheel drukken op iets, met zijne volle zwaarte verdrukken" wordt ook wel gezegd voor »op iets liggen, komen te liggen".

Mě'guha' »sjouwen", wordt bijv. gezegd van iemand die eene groote, slordige, slecht geschikte vracht draagt en daarmee komt aansjouwen. Men ontmoet bijv. eene vrouw die uit den tuin komt, met eene mand bataten op den rug, waarop eenige trossen pisang liggen, daarop vastgebonden eenige palmbladscheeden, dwars over eenige bossen bladgroente gelegd, in de eene hand een paar kokosnoten en over den schouder een bamboe met water, dan zal men uitroepen: Ei'ku, inang! mengkate mě'ge'guha' kerene! kai sen ta' manga rario' na kape'simba la? »wel, moedertje, wat ben je aan het sjouwen, zijn er geen jongeren die je zouden kunnen helpen?"

Pangila' (vgl. kila ') » de blinkend witte tanden", een wisselterm voor isi; ipaně bu is afgeleid van sè'bu »schuim".

Sumimba hè' »antwoorden", is strikt genomen onderscheiden van sumimbang »van antwoord dienen, repliceeren, tegen iemands bewering in, min of meer uitvoerig zijne eigene bewering stellen". In de spreektaal wordt

dit onderscheid intusschen vaak verwaarloosd. Voorbeelden: ma'engui opo' lao mě basa ndole' e, ute simbahĕ' bue »wanneer het dorpshoofd de rol afleest, moet ge antwoorden". I a' pahe'dowen sumimbang u mě'gè'guta »ik zal hem wel van antwoord dienen tijdens de rechtszitting".

Kapia is de vetatieve partikel »niet, dat niet, wacht u te doen".
Kapiako is te vertalen met »wacht even daarmee, niet te haastig".

Mangabase' is synoniem met lumansi', sumareweng, sumereta' in de beteekenis »snoeven, pochen, vermetele woorden spreken", terwijl s'ke he' vermetelheid is die zich in daden uit.

Voor de vertaling van den Sangireeschen tekst hebben wij de hulp van Dr. STELLER genoten. De aanteekeningen zijn geheel van zijne hand.

SONDER, Juli 1903.

« PreviousContinue »