Page images
PDF
EPUB

Bladz. 103, 104, (de slag van Fontenoy).

[Ik herinner mij, een zeer omstandig, en naar het scheen, naauwkeurig verhaal van dezen merkwaardigen en noodlottigen veldslag, gevonden te hebben in het onuitgegeven gedeelte van P. LE CLERCQ's Geschiedenis der Vereen. Nederl. waarover straks nader bij bladz. 111.]

Bladz. 103, r. 17: »redans.”.

(Redans, zijn borstweeringen die van achteren open zijn.)

ven,

Bladz. 104, r. 13: de kolom van Folard,"

D

(De Chevalier DE FOLARD had onlangs POLYBIUS in 't Fransch vertaald en krijgskundig behandeld, uitgegeen de oude Macedonische Phalanx en alle ligchamen die daarmede eenige overeenkomst hadden, hooglijk geroemd: zoodanig een, meenden nu de Franschen, dat de Engelschen hun tegenstelden; en hielden reeds alles voor verloren; tot de Hertog De Richelieu deze phalanx met kanon uit een schoot.)

Bladz. 105, r. 13-3 v. ond. men vond in de
wonden der gekwetsten" enz.

[Men leest hier van niets bij WAGENAAR: doch men zie over deze, en nog andere wreedheid der Franschen bij dezen veldslag, den te weinig bekenden gelijktijdigen Geschiedschrijver MEYER, Kort Verhaal der Nederlantsche Geschiedenissen, III D. bl. 71, 72.

WAGENAAR vermeldt in 't breede, de zaak van den Colonel Appius: maar niet, dat daarbij de quaestie over de militaire jurisdictie mede in het spel kwam. De

"

volledige titel der gedrukte verzameling van stukken in die zaak, door WAGENAAR aangehaald XX D. bl. 9, is: Enige Schriftuiren in de Proceduren van de Fiscael » van de Generaliteit, tegens de gewesene Col. Comm. M. H. APPIUS, over beklag van wandevoir, in de actie van Fontenoy voorgevallen, ter Justificatie van beklaegde met behoorlyke Stukken en Verificatien gelevert en gediend, en nu ter Informatie en Verantwoording voor het gemeen en de nakomelingschap publyk gemaakt." 46 bladz. fol.]

D

D

D

Bladz. 111, (de overmoed der Aristocratische Regenten).

[Z. D. X. bl. 305 en de aldaar aangehaalde plaatsen. Ik had gemeend er bij dit Deel meer van te zeggen; doch heb in plaats daarvan, en vooral mede deswege, dat begin van Eigen-Levensgeschiedenis van BILD. dat men bl. 161 en volg. gezien heeft, laten afdrukken en bij dit Deel gevoegd.]

Ald. Aanteek. D'ORVILLE in zijn Poëmata, enz."

[Namelijk PETRUS D'ORVILLE, Broeder van den beroemden Professor J. P. D'ORVILLE, die in 1740 de Poëmata van zijnen in 1739 overleden Broeder verzamelde en uitgaf. De plaats, door BILD. bedoeld, staat pag. 121, en verdient zeer, nagezien te worden, doch is te lang om ze hier uit te schrijven.]

Ald. LE CLERCQ in zijne Geschiedenis van Holland."

[Het is niet de Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden van den Remonstrantschen Prof. J. LE CLERC, waarvan BILD. hier spreekt: maar het zoogenaamd Vervolg XI DEEL.

16

daarop door P. LE CLERCQ, waarvan slechts het I Deel het licht heeft mogen zien, t'Amsteldam bij Dirk Onder de Linden, 1753, 727 bl. 4°; gaande van den Utrechtschen Vrede 1713, tot op den dood van Keizer Karel IV, in 1740. Hoe zeer gematigd, was het blijkbaar geschreven in een Stadhoudersgezinden geest. Denkelijk heeft dit medegewerkt, om het vervolg ongedrukt te doen blijven; hetwelk nog in HS. bij de Familie bestaat, en zeer verdienen zou, als werk van een gelijktijdig, en ook van elders niet ongunstig bekend Schrijver, thans bij de herleefde zucht tot onpartijdige beoefening onzer Geschiedenis, nog uitgegeven te worden; en waartoe ik gaarn mede werkzaam wilde zijn.

Een beknopte, maar lezenswaardige, beschrijving van de Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, sedert den aanvang des Vredejaars 1712, tot aan den dood des Prinsen van Oranje (WILL. IV), is door P. LE CLERCQ uitgegeven te Amsterdam 1753, in 423 bladz. gr. 8°, als vervolg van J. BLOMHERT'S Geschiedenissen van 't Vereenigd Nederland (1).]

(1) De Geschiedenissen van het Vereenigdt Nederlandt, zedert desselfs eerste opkomst tot op deese onse dagen; hoe 't selve verlost, verhoogt en bewaert is door wonderen van Gods Voorsienigheit onder 't bestuur der Princen van Oranje en Nassauw, enz. door JOHAN BLOMHERT. De vyfde Druk. Utrecht 1747. - Een ander vervolg op ditzelfde werk is: Gods weg met Nederland, of Vervolg op Blomherts Geschiedenissen van het Vereenigde Nederland; Behelzende de Merkwaardigste Gebeurtenissen in de Republicq voorgevallen, zeedert het sluiten van den Vreede te Utrecht tot op deezen teegenwoordigen tyd, en hoe 't zelve Verlost, Verhoogd en Bewaard is, door Wonderen van Gods Voorzienigheid onder 't verstandig beleid van Willem den IV. Prinse van Oranje en Nassauw, enz. enz. enz. door ARNOLDUS ROTTERDAM Predikant te Zuilen. Amst. en Utrecht 1753.

Bladz. 118, 119, (beleg en verrassing van

Bergen op Zoom).

[ocr errors]

(De verdediging van Bergen op Zoom is zeer schoon beschreven door HAVERKAMP, in zijn werk: 's Lands verydelde Hoop (1))-[bladz. 82-108; die echter niets heeft, wat BILD.'s vermoeden van verraad begunstigt. Even min WAGENAAR, die in zijn XXste Deel, bl. 108-116, deze zaken kortbondig beschrijft. » niet door verraad," zegt stellig en kort af, c. VAN LAAR, in zijne Levensbeschrijving van W. C. H. Friso (enz.) II D. bl. 127. Het breedste bericht nopens dit beleg en de vermeestering der Stad, is bij MEYER, III D. bl. 194-227; die ook bl. 227-229 het breedst is met vermoeden van verraad (2). Behoedzaam schrijft Ds. ROTTERDAM, bl 343 v. > Zommigen niet twijffelende, of de Stad was bij Verraad » overgegaan, wierpen de schuld op de Roomsgezinden, welkers Kerkgenooten hier door vreeselijk in den haat geraakten. Anderen leiden de schuld op het Guarnizoen, of wel voornaamentlijk op deszelfs Opperhoof» den, die men meende, geen genoegzaame voorzorg gebruikt te hebben; terwijl het anders onmoogelyk

D

(1) 's Lands verydelde Hoope, ter geheugenisse der Ingezetenen vertoont in een Kort Begrip der Historie van het Leven, de Ziekte, Dood en Begravinge van zyn Doorluchtige Hoogheid Willem Karel Hendrik Friso, Erfstadhouder, Kapitein en Admiraal Generaal der Vereenigde Nederlanden enz. enz. enz. Behelzende, by het Merkwaardige van dien Vorst, al het geene dat in deszelfs leeftyd, byzonderlyk voor- by- en na de Stadhouderlyke Verkiezing, in de Nederlanden is voorgevallen; 't welk met eene uitvoerige Beschrijving der Lykplegtigheid van dien Prins besloten word; ten nutte zyner Landgenooten samengesteld door J. HAVERKAMP. Amsterdam 1753.

(2) Men zie ook de Nederl, Jaarb. Octob. 1747, bl. 789, 790.

[ocr errors]

D

D

.. was die Vesting zo eensklaps kwyt te geraken. Ja ook ⚫ eenigen laagen de schuld op de groote toevoer van ⚫ allerlei levensmiddelen, die den Soldaat dertel gemaakt had. Gewis de toevoer was zoo groot, als men ooit in 's lands Geschiedenissen gevonden heeft; maar ook niet dan met omzigtigheid omgedeeld. De bezadigste hielden zich aan 't woord verrassing, en stelden vast, dat men zo ligt geen andere oorzaak, of zoude in latere tijden zijn, met grond zoude konnen ontdekken. De Godvreezende zeiden, men moest hier de vinger Gods » zien," enz. 't Geen deze Schrijver aanhaalt, doch niet wil laten gelden, van de te groote toevoer van allerlei levensmiddelen, wordt als oorzaak aangenomen door LE CLERCQ, in zijn Vervolg op Blomhert, alwaar hij bl. 340 schrijft: De bezetting, weelderig geworden door den » toevoer van spyze en drank, haar, om haar aan te moedigen, uit verscheide steden van Holland, door » mildadige lieden, toegezonden, had de naauwe toezigt verzuimd, die zij had moeten hebben in een belegerde vesting, wier bressen alrede wyd genoeg waren om » den algemeenen storm te verwachten, in welken zij overrompeld werd." Trouwens, daar de toevoer te water open bleef, en er in het Land, door de verheffing van Prins Willem IV tot Stadhouder, een wonderbare geestdrift was opgewekt, toonde zich deze in een uitbundige en overdreven toevoer van allerlei levensmiddelen en versnaperingen aan de dappere verdedigers eener vesting die als de sleutel van Zeeland en Holland beschouwd wierd. Dien overvloed, en de daardoor bij het guarnizoen ontstane »dertelheid en brooddronkenheid die ten Hemel schreeuwde," beschrijft en

[ocr errors]
[ocr errors]

(1) Men zie de opgave van zulke bezendingen bij hem ald. in de Aant. bl. 344, 345, en in den Europ. Mercur. 1747 bl. 157, aangehaald door VAN WIJN, Bijvoegs, op wagen. XX D. bl. 66.

« PreviousContinue »