Page images
PDF
EPUB

schiedenis nu een geruimen tijd lang uit het oog verloren. Wij dienen er echter iets van te melden. Moê van altijd zijn gezag tot in het oneindige beknibbeld te zien, en een partij onbeschaamde Hollandsche Staatslieden zich in de Regeering van zijn land te zien indringen, wendde de Graaf George Albert, die sedert 1708 regeerde, zich in 1720 tot den Keizer over de aanmatigingen der Stenden die zelfs troepen tegen hun Vorst in soldij hielden. Hij. kreeg daar ten aanzien van een aantal punten voldoening; maar de Stenden schreven vertogen daar tegen, en hij deed die van zijne zijde beantwoorden, terwijl 's Keizers uitspraak ondertusschen buiten uitwerking bleef, en de Stad Emden de Staten Generaal daar wêer inhaalde, ten einde de executie van 't vonnis, die aan Saxen en Brunswijk-Wolfenbuttel bevolen was, tegen te gaan. Stout op 't gehoor dat zij in Holland vonden, namen de Stenden, of eigenlijker, op naam van de Stenden, die van Emden en Lier, de wapenen op; en de Staten deden al wat mogelijk was om den Vorst tot een vergelijk te brengen en van de executie te doen afzien. Het duurde dus nog eenige jaren (tot in 1726), als de Vorst de Staatsche manschap die in Lier lag van daar wilde verdrijven en met de wapenen aantastte: deze manschap echter verdedigde zich wel, en sloeg de ruiters, infanteristen en boeren van den Vorst moedig af. Deze manschap was eigenlijk in Emden gelegd, doch werd ten gevalle van de Emdenaars en de Stenden ook elders-gebruikt, ondanks 's Vorsten bevelen en die van het Rijk.

[ocr errors]
[ocr errors]

De Staten Generaal zonden den Heer Lewe van

Aduart aan den Vorst, die hem beleefd ontfing, doch duidelijk aantoonde, hoe zeer de gantsche beweging het werk alleen van de Emdener Magistraat en nog twee personen was, die zich tegen hem verzetteden, en dat er geen Verdrag te pas kwam. Men drong hem echter om van zijn recht iets te laten varen enz. enz. en trachtte den Koning van Pruissen te bewegen om met de Staten den Vorst naar de hand te zetten; doch dezen was door het Rijk reeds verboden zich met de Oost-Friesche zaken te bemoeien. Zij vermeerderden nu de bezetting van Emden en Lieroord met twee batailjons; en poogden Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen, ja den Koning van Denenmarken, in 't belang der weerspannigen te brengen; en ijverden als verbeeldden zij zich dat de Graaf van Oost-Friesland een Prins van Oranje was. Hun gewoel, hoe wel overal afgekeurd, bracht de Boeren in Oost-Vriesland op de been, die zich bij de Hollandsche troepen voegden en allerlei moedwil begonnen aan te rechten, en nu ook al aan 't afzetten van Magistraten gingen. En toen 't zoo verr' was wilden zij dat de partijen in den Hage voor hen over een vergelijk kwamen handelen, waarbij zij dan meester wilden zijn in hoe verr' de Rijks– besluiten gelden zouden of niet.

Daar kwamen ook werklijk afgevaardigden van de Stenden en van de stad Emden, maar dezen alleen, en men kon dezen nu geen andere raad geven dan zich te onderwerpen, te meer, daar de Koning van Pruissen nu belast werd met de executie der Rijks-bevelen en of zij dezen of den Koning van Denenmarken zochten over te halen om hunne

executie-troepen te rug te trekken, dit baatte

niets.

En

Nu wilden onze Heeren Staten de Oost-Friesche zaak op de bijeenkomst te Soissons brengen, als of deze waarlijk domestique zaak van het Rijk een object van den vredehandel kon zijn, die door de gezamenlijke Mogendheden te vereffenen stend! waarlijk de Kardinaal de Fleury had daar eenigzins ooren naar. Echter de Staten vonden 't raadzaamst de wêerspannelingen tot onderwerping te vermanen, die dan ook, nu zij niet meer gestijfd wierden in Maart 1729 volgde. Maar over de acte van die onderwerping was nog geweldig veel te doen. Eindelijk werd de zaak bij een besluit des Keizers van 30 Augustus 1730 afgedaan, en vrij zachtmoedig. Het gedrag der Staten Generaal hier in had ondertusschen veel ongenoegen in 't Rijk gegeven, als eene aanmatiging zijnde die het Keizerrecht en Keizerrijk veel te na ging. Maar bij de toetreding der Staten tot het Weener verdrag ter handhaving van de pragmatique Sanctie verzachtte dit ressen→ timent, en er werd eene voorziening gedaan, om den Staten hun gelden aan de Oost-Friezen opge schoten met de Intressen te verzekeren.

Hier meê echter niet te vredeu en geen herroeping van 't Keizerlijk besluit van 1730 kunnende te weeg brengen, wilden zij wederom een bezending naar Oost-Friesland doen, doch die de Vorst niet afwachten wilde. Om hun te believen kwam de Keizer in 1738 tot een nieuw besluit over de Oost-Friesche geschillen, maar het was den Staten niet naar den zin, en hij hield het in. En alles bleef dus zoo 't in XI DEEL.

7

1730 geordend was, tot in 1744 Karel Eduard overleed, die niet dan verre bloedverwanten naliet.

De Koning van Pruissen nam nu bezit van OostFriesland, op grond van eene Keizerlijke belofte in 1694 aan zijn Grootvader gedaan, van hem in geval van uitsterven van 't mannelijk oir van Oost-Friesland, met dat Vorstendom te beleenen (1). Hij werd er ook gehuldigd en bij de Mogendheden als Vorst erkend. Doch deze vond niet goed, Staatsche bezetting in Emden en Lieroord te hebben, en men vond zich verplicht die 't huis te ontbieden. Men kwam toen tot een berekening van 't geen de Staten opgeschoten hadden tot stoking der gedurige onlusten. Deze sommen bedroegen nog per resto 1,160,850 Gl. behalve nog 465,000 die de Vorst hun schuldig gebleven was, buiten de Intressen van beide sommen: over de afdoening van welk een en ander schikkingen gemaakt werden.

Sedert waren er geen geschillen meer in OostFriesland: want de Vorst was te machtig, om niet ontzien te worden, en derhalve in geen staat van vijandschap met zijn onderdanen: en de Republikeinsche geest werd niet meer uit Holland gevoed.

Maria Theresia had zich wel niet te beklagen dat de Staten haar 't verbond niet hielden, maar vreesde echter dat zoo men zich bij ons niet anders te

(1) Quaerebatur [het was de vraag]: of Oost-Friesland een mannelijk leen was, en dus op die wijs aan Pruissen had kunnen beloofd worden? Maar het tegendeel was niet bewezen. Ergo 't was daar voor te houden.

[ocr errors]
[ocr errors]

weer stelde, de geheele barriére en al hare Nederlanden weldra weggenomen zouden zijn, en zij drong dat men Frankrijk de oorlog verklaren zou. Doch dit wilde men niet. Echter werd men meer en meer ongerust over den Nederrhijn, en zond troepen naar derwaart; en het ontbrak wederom niet aan onderhandelingen. Thands sloot men ook weer een Verbond te Warschauw, tot herstel van de rust, tusschen Groot Brittanje, Saxen, en de Staten, met Maria Theresia. Maar het geen meer dan alle verbonden toebracht om de zaken een plooi te geven waar een vrede uit spruiten mocht, was de onverwachte dood van Karel dén VII, op den 20 Januarij 1745: waar door de Keizerthroon voor den Gemaal van Maria Theresia open viel, en tevens haar machtigste én werkzaamste tegenpartij uit de voeten was. Zijn zoon maakte weldra vrede met haar, [zij] erkende den overledene als Keizer, en herstelde hem in zijn vaderlijk erfland; en hij onderwierp zich aan de pragmatique Sanctie, erkende de Boheemsche Keurstem, en beloofde zich voor haar Gemaal te verklaren.

Frankrijk en Pruissen waren woedend over dit verdrag. De Oostenrijksche troepen vielen nu ook in Silezie, en dit werd nu het tooneel des oorlogs tusschen die twee Mogendheden; doch het krijgsgeluk van Pruissen bracht dit weder naar Bohemen over.

De verkiezing eens nieuwen Keizers had plaats en viel op Frans, den Groot-Hertog van Toskane, Maria Theresia's Gemaal; onder protest van Pruissen en de Palts, om dat men het stemrecht van Boheme deed gelden, schoon er geen Koning van Boheme was.

[ocr errors]
« PreviousContinue »