Page images
PDF
EPUB

de dochter van den nieuwen kâdî wilde huwen, doch als het op betalen van den bruidschat aankwam zeide dat alles maar scherts was, waarop de kâdî hem beroofde en wegjoeg, en hij bedelaar werd. Daarna worden de avonturen van den Egyptenaar, zijn eerherstel en de straf van den kâdî verhaald.

Daarop volgen verschillende der andere, in dit HS. niet genummerde, echte Uilespiegelachtige, soms vrij platte verhalen, en eerst op bl. 51 begint het 2e gedeelte van het eerste verhaal van I, dat met het 1° gedeelte feitelijk niets te maken heeft, en ten onrechte daarmede in I is vereenigd. De naam Loekman wordt ook in dit verhaal niet genoemd.

Slechts tien der verhaaltjes zijn in dit exemplaar opgenomen.

CXXX.

HIKAJAT DJAUHAR MANIKAM I.

Collectie v. d. W. 121, 33 × 20 cM., 100 bl., 16 r., gedat. Malaka, 27 Dzoelk. 1278.

این سورة حكاية راج هارون رشيد ددالم نكري بغدد ادان : Voorin staat ترلالو انده حکمن

Uitvoeriger verhaal dan dat der editie-De Hollander-1845, en in eigennamen en tekst afwijkend van het type-cod. Leid. 1727; het begin toch is:

بسم

الله الرحمن الرحيم وبه نستعين بالله علي اني حكاية چترا تنكلا لاكي ادا سوات راج ددالم نكري بغداد برنما هرون رشید مک اداله راج ايت ادا برستري سؤرغ ترلال له بركاسيه من انترا كدوان دودق برسماء لاكي استري لما كالمان مک درفد ایت مک استري بكند ايتفون حميل له حتي براف لمان مك سمفي له كفدا كتيك يع بائک مک استري ايتفون برانق سورغ لاكي ترلالو ایلق روفان مک دفله اله اوله بكندا دغن سفرتان مک دنمائی بکند اکن انقد ایت منیهدان مک شهدان مك بكندا فون ترلالو له كاسيه سيغ كدوا لاكي استري اكن انقدا بكند ايت انقدا دوبلس تاهن بولی مک کمدین عمر سمفي له حتي كلكين ببراف لمان مک درفد ايت مك حميل فول استري راج هرون راسيد ايت من سمفي كنف بولنن مک برانق سورغ فرمفون ترلالو ايلقن روفان کیل کمیل اورنا موکان مک دنمائي هاري (sic) بلند تون فتري جوهر مانكم

(منب شاهدان 1727 od Leid منب شاهد Londen

De naam van den prins is verschreven, later heet hij
en Sjâh Djohan.

vio (HS.

De verdeeling in hoofdstukken is niet consequent volgehouden, en onduidelijk aangebracht; er worden meer dan negen vermeld, want het tiende bevat:

فري ميتاكن تون فتري جوهر مانكم فواج كنكري بعدد مثير تكن ايمن راج بغدد سرة دغن سوامین راج دمشق راج شه جوهن ملک راج روم فون سرة مثير شكن بندان توان فتري جوهر مانكم كبندد

Vele pagina's zijn verkeerd genommerd.

CXXXI.

HIKAJAT DJAUHAR MANIKAM II.

Collectie v. d. W. 122, 33 X 20 5 l. 18 .

Veel kleiner schrift dan in het voorgaande nummer.

Dezelfde tekst. Ook hier zijn de capita voor het meerendeel niet genummerd, en staat vóór caput X: demikianlah tjitĕranja toean poetri Djauhar Manikam měntjari radja di negari Roêm itoe wa'llâhoe aclamoe, alsof het verhaal hiermede geëindigd ware.

De redactie van deze beide HSS is veel uitvoeriger dan die der uitgave; eene vertaling van Dulaurier wordt genoemd bij Juynboll, Catalogus, bl. 157.

CXXXII.

HIKAJAT DJAUHAR MANIKAM III.

Collectie v. d. W. 123, 33 X 20 cM.. 88 bl., 19 r.

وبه نستعين بالله علی این حکایت توان Het begin van dezen tekst is فتري جوهن مهاليكي ترلالو ساخت مشهور ورتان دري اتس اغين دان سمفي كباوه اغین دان دمکینله چتران

en zoo verder geheel als in cod. Leid 1727 en 1691(1).

De tekst is een andere dan de twee voorgaanden, het verhaal vertoont enkele afwijkingen, vooral in de volgorde der gebeurtenissen.

en

جوهر مانكم waarook جوهر مالیکن of جوهر مالکن De prinses heet meestal en جوهر مائیگی شرمین en سریمنن : haar broeder جوشن مانیشن

De hoofdstukken zijn niet genummerd, en het tiende komt niet voor, daar na de beschrijving der huwelijksfeesten en van den terugkeer van Sjah Djohan naar Damsjîk de roman op natuurlijke wijze eindigt.

شهدان مک بکند فون ماسقله کدالم استان دودق دغن بركاسيةHet slot is: r كدوا لاک استري ايت علي الدوام دان تیاداله همب فنجكن حيماية توان فتري جوهن ماليكن يخ ترلالو مشهورن در فد شكل نكري دياتس اغین دان دباوه اغین دان دمكينله ادان والله اعلم بالصواب واليه المرجع والمآب تمة الكلام

De redactie van dit HS. is veel geregelder dan die der beide voorgaande, welke eene afwijkende bewerking der oorspronkelijke stof vertoonen.

Andere handschriften:

Leiden, cod. 1727, 1691(1), 3256, 3315 en 21994).

Londen, Royal Asiatic Society, no. 58, II.

Brussel, Bibl. Royale, no. 21516.

CXXXIII.

TaDJ AS-SALATIN I.

Bat. Gen. 122, 27 × 21 cM., 242 bl., 17-19 r.

Notulen 3 Februari 1880, II, c.

Volledig handschrift van de Kroon der Koningen, Makoeta segala radja radja, welk werk drie malen is gedrukt: met vertaling in 1827 te Batavia, in Maleische en Latijnsche karakters in 1864 te Batavia en met Latijnsche karakters in 1866 te Semarang. 1)

De tekst is niet zonder schrijffouten, de inkt is bleek en begint in te vreten.

Voorin staat: S. Willmet 1800.

Over den oorsprong van dit werk van al-Boechârî Djauhari handelde ik in Tijdschrift voor Ind. T. L. & V. K. deel XLI, bl. 55 sqq.

CXXXIV.

TaDJ AS-SALATIN II.

Bat. Gen. 286 A, bl. 1-71, 29 r. (3321 cM.)

Notulen 23 Dec. 1901, I, d, 2o.

Dezelfde verdeeling in hoofdstukken als in de uitgave van Roorda van Eysinga; vele aanteekeningen, o. a. verhalen over de chaliefen bevattende, zijn aan de randen aangebracht.

Dit gedeelte is gedateerd 14 Dzoelḥ, 1269.

Onderaan staat:

هذا الكتاب وقف الله تعالي وناظره سري فدوک توانكو راج كمالا ادان

۱۹ شعبان ۱۳۱۷

1) Over de onderlinge verhouding der uitgaven zie Brandes in Tijdschr. v. Ind. T. L. &

V. K. deel XXXVIII, bl. 272. noot.

Verhandelingen.

9

CXXXV.

TaDJ AS-SALâTîN III.

Collectie v. d. W. 65, 32×201⁄2 cM., 216 bl., 19 r.

Dit handschrift is gedateerd 23 Ramaḍân 1238.

Behoudens verschillende afwijkingen in spelling en ook in synoniemen, welke bij een zoo vele vreemde termen en uitdrukkingen bevattend geschrift onvermijdelijk zijn, vertoont ook deze tekst hetzelfde karakter als de genoemde editie.

Op het schutblad staat:

تاج السلاطين تله ترسورة اونه طورن دالم كنتور سكتري ادان حکایت تا

en op bl 1:

,,Ten gebruike ontvangen bij miss. Eerste Secretaris van het Gouvt. dd. 5 Julij 1856, No. 1247”.

CXXXVI.

TaDJ AS-SALâŢîN IV.

Collectie Br. 394, 21×17 cM., 305 bl., 15 r., gedat, 30 Radjab 1288.

Volgens aanteekening van Brandes is deze tekst geheel gelijk aan de uitgave van Batavia, 1864.

Andere handschriften:

Leiden, cod. 1692, 3053, 1918 (1) en 3234 (2), Catal. bl. 213–215.
Londen, Royal Asiatic Society, nos. 17, 42, 47 II en 64.

Brussel, Bibl. Royale, no. 21507.

CXXXVII.

HIKAJAT RADJA BOEDAK I.

Bat. Gen. 6, 32 X 21 cM., 54 bl. 21 r.

Uitgegeven te Batavia 1866.

Daar dit (slecht geschreven) HS. in redactie van de uitgave afwijkt. is het noodig den inhoud te vermelden.

Er was eens een koopman in Lantapoeri, (waar onrecht en onvrede heerschten) met zeven kinderen: Sipat Akil, Sipat Bitjara, Sipat Boediman, Sipat Soe'al, Sipat Djawab, Sipat Tjahaja en Sipat Iman. De oudste heerscht

door haren invloed over alle bewoners van haar stadskwartier, en wordt na den dood van den vorst op den troon geplaatst; hare zes broeders krijgen hooge ambten.

Radja Ahmad Sjah van Naṣrài vraagt haar ten huwelijk maar moet eerst hare raadsels oplossen. In Baghdad waren 39 prinsen, van wie eenigen haar ten huwelijk vragen; nog 99 andere vorstenzonen doen zulks. In Tjintamaja is vorst Dewa Katja, die een sprekenden vogel heeft; deze vliegt naar het verblijf der vorstin, bespiedt haar, en geeft van zijne bevindingen bericht aan zijnen heer. Deze vliegt naar hare stad op zijn wonderpaard en kan met hulp van zijnen vogel hare raadsels oplossen, waarna hun huwelijk met veel staatsie gesloten wordt. De teleurgestelde prinsen willen Lantapoeri aanvallen, vele djinn's verslaan hen, en na veertig dagen strijdens moeten zij zich onderwerpen. Lantapoeri en Tjintamaja bloejen.

Deze redactie is belangrijk korter en soberder dan die der uitgave. Naar het aantal der bladzijden te oordeelen is ook cod. Leiden 3318 (CLIII) eene korte redactie; zie overigens H. C. Klinkert's inhoudsopgave in het Tijdschrift voor Ned. Indië, 1869, I, bl. 118 sqq.

CXXXVIII.

HIKAJAT RADJA BOEDAK II.

Collectie v. d. W. 153, 33 X 20 cM., 201 bl. 19 r.

2

Hetzelfde verhaal, maar in eene andere, veel uitvoerigere redactie, en met verschil in enkele eigennamen.

Lantapoeri heet hier: Nistaboeri; de zeven kinderen houden hier uitvoerige gesprekken over den islâm, waarbij ophelderende verhaaltjes te pas gebracht worden.

Eerst op bl. 115 begint het verhaal van Ahmad Sjâh Indra in Ansârî, en op bl. 126 dat van den vorst van Tjintamaja: Dewa Katja, een afstammeling van Indra Poetra, met zijnen verstandigen vogel Sepah Poetri.

Het geheel is bijkans een andere roman; na het verhaal der troonsbestijging van Sipat Akal volgt eene vertelling over eenen koopman in Nisiboeri (sic) die aan eenen anderen koopman een zak met edelgesteenten toevertrouwde, in pand gaf voor 2000 dinaren; deze verwisselde op raad van zijne vrouw een edelsteen tegen eenen waardeloozen steen, en liet den zak kunstig dichtnaajen. De eigenaar loste zijn pand in en bemerkte de verwisseling, doch verkreeg van den pandnemer geene opheldering, waarop hij de zaak aangaf bij den

en

« PreviousContinue »