Page images
PDF
EPUB

schrijver zegt: "De sia worden geacht de productie te veroorzaken van alles wat be"staat, en werden vereenzelvigd met mannen van groote verdienste uit de oudheid, "Zooals Ku Loeng. En aangezien deze den ambtstitel droeg van How-Thoe, daarom "noemde men de sia eveneens zoo" (25). Ziedaar dus de splitsing der Godin-Aarde in kleinere tutelaire goden van het land volbracht. Volgens het Boek der Ceremoniën" (26) werden die sia onderscheiden in vijf soorten, en wel naar gelang zij waren ingesteld door den vorst en de edelen voor zich zelven of voor het volk, of door het volk voor zich zelf. En de groote landgod, die door den Keizer wordt vereerd, heeft de volledige beschikking over rijp, dauw en regen" (27).

De sia of landgoden moeten wel degelijk worden onderscheiden van de Aarde als godin in haar geheel beschouwd, al wordt ook de naam How-Thoe onverschillig op beide toegepast. Ku Loeng, den voornaamsten onder hen, hun hoofd zooals wij hebben gezien, doet men echter best te beschouwen als de half- fabelachtige verpersoonlijking van de Godin-Aarde, en iedere offerande, aan een tutelairen god van het land gebracht, als opgedragen aan het groote geheel waarvan hij, die sia, een onderdeel uitmaakt: aan de Godin Gea.

De tutelaire goden van het land worden bijna altijd in éénen adem genoemd en tegelijk vereerd met de goden van het graan, de tsik (28), en wel omdat beide categoriën denzelfden oorsprong hebben en ontsproten zijn uit dezelfde hoofdgodheid: de Aarde. De verschillende velden en landouwen, zoowel als de voortbrengselen die zij opleveren, met name het graan: alle zijn bezield door goden van éénen zelfden stam die stam, de Moeder-Aarde, verdeelde zich niet slechts in verschillende takken of godheden sia, elk geplaatst over ééne landstreek, doch zelfs de uitspruitsels, de bladeren en vruchten, d. w. z. alle voortbrengselen van den grond, werden door afgoden tsik bezield gedacht. Zonder de aarde kan de mensch niet ontstaan, en zon"der graan kan hij zich niet voeden", zegt een Chineesch schrijver uit de eerste eeuw, "maar de aardbodem is te uitgestrekt om in zijn geheel door den mensch te worden "vereerd, en de graansoorten zijn vele en kunnen niet elk afzonderlijk offeranden "ontvangen - derhalve heeft men de aarde vergoddelijkt door het instellen van tu"telaire goden siu van het land. En daar tsik (Panicum-miliaceum) het voornaamste "der granen is, daarom werd het eveneens vergoddelijkt en met offeranden vereerd” (29). Ook deze goden van het graan werden vereenzelvigd en als het ware geincorporeerd met een fabelachtig of half-fabelachtig menschelijk wezen. De zoon van Keizer Sjun Noeng (30) heette Tsjoe (31). Hij muntte uit in het verbouwen van

(25) Zie Khanghi, "Keizerlijk Woordenboek," in verbo (2) Li-ki, hoofdst. XXIII, (27) Li-ki, ter plaatse in noot 23 aangehaald.

(20) 稷,

(2n) Zie白虎通,hoofdst. I,社稷, (20)
. (1) De patroon vanden land-

qouw, 2737--2697 vóór Chr. Zie noot 14, op bladz. 72 (1)

Deze naam is sprekend, en

allerhande graansoorten en planten, en werd daarom vóór en onder de Hia-dynastie (2205–1766 vóór Chr.) vereerd als hoofdgod van het graan (tsik). Doch sinds de dynastie der Jin (1766-1122 vóór Chr.), toen de dienst van Tsjoe tengevolge van zijn hooge oudheid in vergetelheid was geraakt, verhief men Khi (32), den minister van landbouw (33) onder Keizer Jao, een man die eveneens groote bekwaamheid bezat in het verbouwen van granen, tot god van het graan, en liet de vereering van Tsjoe als zoodanig in den steek (34).

§ 2.

DE GEBOORTEDAG VAN DE AARDE EN DE TUTELAIRE
GODEN VAN HET LAND.

Hoewel, zooals wij op bladz. 65 hebben gezien, de geboortedag, de herleving van de Godin-Aarde eigenlijk valt op den 10den van de eerste maand, en wel terstond nadat haar gemaal, de God Uranus, wederom in den jaarlijkschen kringloop der Natuur optreedt en herleeft: zoo is toch in den loop der tijden, toen haar eeredienst zich oploste in de vereering van tutelaire goden van verschillende landstreken, die geboortedag verlegd, en verplaatst geworden naar den 2den van de tweede maand, dat is, een twintigtal dagen later. De reden hiervan is niet moeielijk op te sporen. Immers, zoodra het volk niet meer de Aarde als ééne ondeelbare godheid vereerde, maar iedereen slechts hulde bracht aan den beschermgod, den siū, van zijn eigene velden en die zijner naaste buren: toen zag men weldra in dat de geboortedag van den landgod eigenlijk behoorde gevierd te worden zoodra het pas gezaaide voorjaarsgraan zich boven den bodem begint te vertoonen als een sprekend kenteeken dat de bezielende kracht van de landgoden inderdaad in werking komt, d. i. geboren wordt. Vandaar dus dat de geboorte der Aardgodin naar het tijdstip van de eerste wording der Natuur werd verlegd, en wel naar den 2den van de tweede maand, een dag die om die reden nu nog bij het volk Thów-Ti-Kong sing (35) of "geboortedag van den Heer of de Heeren der Aarde" heet (36).

beteekent letterlijk meester

(22)棄 (22)

(32)

van het houtgewas", d. i. van alles wat plantenleven heeft.

Verg. den Sjoe-king, "Canon van Sjoen”, Legge's Vertaling bladz. 43.

Over de legendarische geboorte en levensgeschiedenis van Khi raadplege men Mayers, "Reader's Manual", 740.

(*) Zie de in noot 13 aangehaalde Annalen van de Han-dynastie, in loc. cit. Ook de A, hoofdst. VIII,; verder de Tso-tshuen, #29ste jaar van hertog 風俗通,

Tsjao", enz.

[ocr errors]

De zoogenaamde toā-peh-kong 1, lett. "groote heer-ooms" die overal op Java in de Chineesche nederzettingen worden vereerd, zijn, gelooven wij, niets anders dan de goden van het land en het graan siō-tsik, door de eerste kolonisten uit hunne haardsteden medegebracht.

(1) ± # * (*) Ook de Romeinen vierden hunne feesten ter eere van Cybele tegen de lente-evening, dat is ongeveer op hetzelfde tijdstip waarop de Chineezen de geboorte van hunne Aardgodin gedenken.

Dat in de eerste dagen van de tweede Chineesche maand de geboorte van de tutelaire goden zichtbaar wordt in het jonge graan hetwelk juist zijne eerste spruitjes boven het veld begint te vertoonen, is duidelijk in te zien. Immers, daar Nieuwjaar, zooals wij op bladz. 1 hebben gezegd, steeds ligt tusschen 21 Januari en 19 Februari, zoo valt de geboortedag der aardgoden onveranderlijk tusschen 20 Februari en 20 Maart, en iets meer dan eene maand na de nieuwjaarsfeesten, die het sein zijn voor den Chineeschen landbouwer om zijn velden te bewerken en zijn koren uit te zaaien. Men moet de aarde bemesten, omspitten en bewerken, en mag niet ledig zitten met het nieuwe jaar, want alsdan vangt de landbouw aan", zegt het Wonderlijk Boek om rijk te worden" (37).

[ocr errors]

§ 3.

DE GODIN-AARDE ALS GOD VAN DEN RIJKDOM.

"

De Godin-Aarde, in iedere landstreek vertegenwoordigd in den tutelairen landgod sia, of verpersoonlijkt in den half-fabelachtigen, half-historischen Ku Loeng, wordt echter door het volk het meest gekend en vereerd als God van den Rijkdom, en als zoodanig in Emoy aangeduid met den naam van Thów-Ti-Kong (38). En niets is eenvoudiger te verklaren dan dit. Immers, van af de onheugelijkste tijden moeten de Chineezen, die mede als de beste landbouwers van de wereld bekend staan, hebben ingezien dat de eenige ware, onuitputtelijke bron van rijkdom de bodem is, mits men hem teruggeve in den vorm van mest wat men hem ontneemt in den vorm van producten. Zij hebben zich inderdaad altijd aan dezen gezonden stelregel gehouden, en wel met zulk goed gevolg, dat hun land zich nog steeds in dezelfde maagdelijke vruchtbaarheid mag verheugen die het bezat in de dagen van Abraham, en in staat is een veel grooter aantal inwoners te voeden dan Europa. Thans nog behooren in China de landbouwers na den Geletterden Stand tot de eerste klasse der bevolking. Zij staan als zoodanig boven de handwerkslieden en kooplui, en terecht: want zij zijn de wezenlijke grondslagen der maatschappij, wier bestaan toch onmogelijk is zonder voedsel. Heeft elkeen voldoende te eten, dan eerst kan en mag rijkdom ontstaan, want wat heeft men aan steenkolen, machinen en ijzer wanneer voedsel en kleeding ontbreken, die beide door den landbouwer worden geleverd ?" Zoo redeneert de Chinees die landbouw boven alles stelt en als de eenige zekere weg beschouwt om den nationalen rijkdom te verzekeren en vooruit te brengen: wat is dus meer natuurlijk dan dat hij den god van zijnen akker vereenzelvigt met dien van den rijkdom?

Als zoodanig is Thów-Ti-Kong wel de godheid, die het meest onder alle klassen der bevolking wordt vereerd. Geen enkel lid van het Boeddhistische of Taoistische Pantheon kan zich verheugen in zóóvele vleeschofferanden en zóóveel wierook- en pa

(2)致富奇書, hoofdst. 正月(一)土地公,lett. Heer

van de Aarde en het Land".

piervereering als hij, en geen wonder, want winzucht en trek naar rijkdom zijn, zoo goed als van de onze, ook de grootste drijfveeren van de Chineesche maatschappij. Landbouwers, kooplieden en schippers, manderijnen, handwerkslieden, ja zelf bedelaars en dieven hebben er belang bij den God van den Grond en van den Rijkdom te dienen, hoewel de dieven er nog een specialen god op na houden, en niet zooals de Grieken deden, de functiën van God van de kooplui met die van Dievengod rondweg in één individu vereenigen. Van daar dus dat de God van den Rijkdom in ongeveer elke woning als huisgod in effigie aanwezig is. Men vindt hem er in den vorm van een beeld of van een geschilderd portret, terwijl bovendien zijn konterfeitsel of geschreven naam en titel ook zelden ontbreekt in winkels, kantoren en andere plaatsen waar handel wordt gedreven en voordeel wordt beoogd.

van

Meestal ziet men den God van den Rijkdom voorgesteld als een zeer oud man een allergoedmoedigst uiterlijk, gezeten in een stoel met een staaf zilver in de hand. Somtijds draagt hij in de andere hand een stok. Daar waar niet zijne beeldtenis aanwezig, maar wel zijn titel aan den muur van het vertrek bevestigd is, kiest men gewoonlijk tot opschrift: de ware geest van geluk en van deugd (39)", want dat de God van den Rijkdom als van zelve god wordt van het geluk, is geen wonder bij een volk, in wiens oogen rijkdom en geluk vrij wel synoniem zijn. De naam van "Geest des Geluks" (40) wordt dan ook veelvuldig op Thów-Ti-Kong toegepast.

§ 4.

FEESTELIJKHEDEN TER EERE VAN DEN GOD VAN
DE AARDE EN DEN RIJKDOM.

Nu wij aldus de attributen en de geschiedenis van den God van de Aarde, den Rijkdom en het Geluk hebben nagegaan, en den oorsprong van zijn eeredienst hebben trachten op te sporen, zullen wij gaan zien op welke dagen en op hoedanige wijze zijne vereering plaats vindt. Meestal wordt - uitgezonderd in de eerste maand--in elk huisgezin, en speciaal in dat van den landbouwer en den koopman, op den 2den en 16den van elke maand de vleeschofferande voor zijne beeldtenis geplaatst, die wij op bladz. 24 hebben vermeld, en steeds met wijn, wierook en goudpapier aangeboden wordt, zooals op bladz. 15 en volg. is beschreven. Onder de voornamere handelaars bestaat bovendien de gewoonte die offerwaren vervolgens te bestemmen tot het onthalen van de bedienden en employés, die zich bijgevolg tweemaal 'smaands aan een ruimeren maaltijd dan gewoonlijk te goed kunnen doen.

Dat gedurende de eerste maand van het jaar, zooals wij zooeven deden uitkomen, weinig of niets aan de vereering van den God van het Land en van den Rijkdom wordt gedaan, is licht verklaarbaar. Immers, gedurende die maand verkeert

(C)福德正神.

("")福神.

de Aarde in een toestand van rust, en haar voortbrengende kracht openbaart zich nog niet in planten en boomen. Ook de handel heeft nog niet zijn gewone vlucht hernomen, want de meeste winkels worden, in theorie althans, pas definitief geopend tegen de helft van de eerste maand, zoodat men veilig zeggen kan, dat niet vóór een dertigtal dagen na Nieuwjaar de wedergeboorte van handel en productie plaats grijpt. Daarom viert men den geboortedag van den God van de Aarde en den Rijkdom in den aanvang van de tweede maand. Het koren is dan gezaaid en begint zich te vertoonen boven den grond, en de landbouwer heeft voorloopig niets te doen dan de hulp en den zegen van zijn beschermgod in te roepen. Het is dan ook hierom dat, volgens de Annalen van Emoy (1), de lenteofferande aan de Aarde dient om te bidden, en die van den herfst (15den van de achtste maand) om te bedanken. De hier bedoelde herfstofferande zal natuurlijk later behandeld worden.

De geboorte van den God van den Rijkdom wordt over het algemeen vrij eenvoudig gevierd. De zooeven vermelde vleeschofferande van den 2den en 16den van elke maand wordt op de gebruikelijke wijze opgedragen en besloten met het afsteken van mertjons, en het zijn alleen de voornaamste handelaars en rijke kooplieden die een grooter aantal schotels dan gewoonlijk offeren, omdat namelijk bij hen het gebruik bestaat op dien dag hunne employés en ondergeschikten bijzonder te onthalen. En in vele straten leggen de bewoners geld tezamen om, door het opvoeren van tooneelstukken, den God der Aarde te vereeren en een aangenamen verjaardag te bezorgen.

Een speciale offerschotel, die dien dag aan den God van de Aarde aangeboden wordt, mag niet met stilzwijgen worden voorbij gegaan: wij bedoelen de gekookte rijst met oesters vermengd, die ó-á-bée (42) of 6-á-pũng (43) i. e. woesterrijst" geheeten wordt. Het zal wel bijna overbodig zijn te zeggen dat deze schotel dienen moet als een soort van smeekgebed, opdat de schatten zoowel van zee als van land, waarover de God der Aarde de absolute beschikking heeft, goedgunstig den offeraar mogen worden toebedeeld.

De 2de en 16de van elke maand staan, als gewijd aan de vereering van den God van den Rijkdom, bij de Emoy-Chineezen bekend onder den naam van gee-dagen (44). Het is niet gemakkelijk de ware beteekenis van deze benaming op te sporen, en wij moeten ons vergenoegen met de volgende gissing. Het woord gee beteekent eigenlijk een tand, en omvat dus ook, als natuurlijk gevolg, de begrippen: wat tanden heeft, wat van zich afbijten kan, wat den mond kan roeren: - alle eigenschappen, die van het hoogste belang zijn in den handel (45). Wij durven het dan ook zonder schroom vertalen door handelsbekwaamheid", en daar men deze koopmansdeugd door

(*')厦門志, hoofdst. XV,歲時,

(*) 1 (") Zie noot 46. (*) Dat deze afgeleide 蠔仔糜 (23) 蠔仔飯 beteekenissen niet uit de lucht gegrepen zijn, maar werkelijk bestaan, bewijzen u itdrukkingen als

gée-láng, letterl. «iemand die de tanden of den mond gebruikt”, d. i. een tusschenpersoon 牙郎,

« PreviousContinue »