Page images
PDF
EPUB

hebben geparadeerd, worden voor de tabletten gezet, en alle huisgenooten, van af den oudsten tot den jongsten, moeten knielen, en het hoofd tegen den grond slaan. Het ontsteken van wierook wordt natuurlijk niet vergeten. Tegen den namiddag heeft een nieuwe groote offerande van eetwaren plaats. Diegenen der huisgenooten die niet zijn uitgegaan om nieuwjaarsbezoeken af te leggen, zetten het maal, dat bestemd is op dien dag door de familie te worden gebruikt, voor de voorvaderlijke tabletten neder met evenveel paar eetstokjes als er tabletten zijn, en plaatsen er een groote gegiste rijstetaart, die hoat-keé (88) heet, naast. De aanwezigen verrichten daarop een voor een de gewone offerande van wierook, en slaan, op den grond geknield, eenige malen het hoofd. Zeven kopjes worden daarop op de offertafel gezet, en in drie tempo's met wijn gevuld: een offerande die bekend staat onder den naam van saam-hijèn-tsioé (34) of driedubbele wijnplenging"; offerpapier (35) wordt aangestoken, en, op het oogenblik

(2)發粿(2)三

(5) Daar hieronder nog dikwijls over het ver

branden van offerpapier zal gesproken worden, volgt hier gemakshalve een kort overzicht van de Soorten, die in China in gebruik zijn:

I.

Goén-á letterlijk: #zilverlingen," of goen-tsoa
銀仔

"zilverpapier," dat

II.

III.

IV.

is, papier waarop een blaadje zeer dun bladtin is geplakt. Het wordt verbrand hoofdzake

lijk in den voorouderlijken eeredienst, en ter vereering van de onverzorgde zielen of spoken,

koći (zie eerste maand, tweeden dag), hoewel het tot dat doeleinde dikwijls wordt vervangen door:

Kiem-á "goudjes", of kiem-tsoá "goudpapier," dat is, hetzelfde

金紙

papier met bladtin beplakt, doch waarop met een borstel een goudgele verfstof is gestreken.
Deze soort wordt verbrand ter eere van afgoden, tot welk doeleinde zeer zelden zil-
verpapier wordt gebruikt. Een gemeenschappelijke naam voor beide soorten is kiem-goen
,"goud-en-zilver", of ook wel tsoá-tsin "papiergeld”. — Bij het
紙錢
verbranden van zilverpapier wordt dikwerf toegevoegd een grootere of kleinere hoeveelheid:
Péh-tsin
of wit geld", dat is: velletjes wit papier, al dan niet voorzien van
evenwijdige, geschulpte insnijdingen. Het wordt verbrand ten bate van de geesten die, in
den vorm van papieren poppen welke men mede verbrandt, verondersteld worden de gelds-
waarden over te brengen aan degenen, voor wie men ze in de andere wereld heeft bestemd
Een dergelijke soort, maar geel van kleur en

Kiem-tsi" of "goudgeld" geheeten, werpt men met hetzelfde doel in het vuur. bij het verbranden van kiem-d. Het wordt echter ook wel in het gebruik vervangen door péh-tsí". V. Sioë-kiem

of "goud voor

of "goud voor een lang leven", dat is, goudpapier, waarop met roode of bruine verf de beeldtenis van een rijk man is afgedrukt. Gewoonlijk wordt deze soort verkocht in bundels van een vijftigtal velletjes, waarvan het bovenste, behalve de voornoemde voorstelling van den rijkdom, ook nog links en rechts daarvan twee poppetjes vertoont, namelijk een grijsaard, en een persoon met een kind in den arm. Het pakje stelt dus de drie groote zegeningen voor: rijkdom, nakomelingschap en een lang leven,

[ocr errors]

dat dit op het punt is van tot asch te zijn verbrand, neemt de oudste der aanwezige leden van het huisgezin het middelste kopje wijn weg, en stort het met eenige ronddraaiende bewegingen uit in den vuurpot, of op den vloer daar rond om heen. Deze

Deze soort wordt gebruikt in de offerande aan afgoden, en groote vellen, speciaal ter vereering van den Hemelgod op diens feestdag (1ste maand 9de dag) komen in den handel voor. VI. Khòw-tsíof "schatkamergeld". Dit zijn pakjes wit papier, met evenwijdige uiterst fijne, geschulpte insnijdingen. Elk blad wordt beschouwd een waarde van verscheidene duizend cash te vertegenwoordigen. Wanneer uit een sterfhuis de doodkist zal worden uitgedragen, dan plaatst men in de straat eenige groote koffers van papier, gevuld met dat geld, bijeen, en steekt ze onder het weeklagen van de rondom knielende vrouwen, en het murmelen van den Boedhistischen priester, in brand. De asch wordt vervolgens zorgvuldig verzameld, ingepakt, en naast de kist in het graf gelegd. Deze plechtigheid is gebaseerd op het volksgeloof, dat elkeen die is geboren geworden, daartoe in zijn vorig leven de goedgunstigheid van den koning van het land der schimmen heeft moeten koopen met een groote som gelds, die natuurlijk van de andere zielen is geleend. Nu hij wederom in de onderwereld belandt, zal de doode ongetwijfeld door zijn vorige geldschieters worden gemaand en gekweld, indien hij het geleende niet terug kan geven. Daarom voorzien de achtergeblevene verwanten hem met een goede som. Doch sommige families stellen het verbranden van het geld uit tot zelfs een honderdtal dagen na het overlijden, op gevaar af van gedurende al dien tijd den doode aan de willekeur en kwelzucht van zijn schuldeischers over te laten.

VII. Kiem-khó f Đ en goến-khò "baren goud en zilver", dat wil zeggen,

blaadjes goud en zilverpapier, die gevouwen zijn in den vorm van kleine staafjes zilver. Deze soort wordt bijna uitsluitend gebruikt in de missen voor de dooden, die te huis na het overlijden worden gevierd.

VIII. Kow-tai-tsigeld dat hoog gedragen wordt”. Dit zijn vellen geel papier, in de richting van de lengte van evenwijdige insnijdingen voorzien. Zij worden in bundels van een vijftigtal of minder gehangen aan de deurstijlen, bij gelegenheid van een tooneelopvoering of een afgodsfeest, of ook wel bij de Taoïstische missen die tsiò heeten (1ste maand 9de dag), en wel zóódanig, dat de losse uiteinden naar beneden flapperen. Na afloop der plechtigheid worden zij verbrand.

IX. Een ander soort van wit-geld of péh-tsí" (zie III) bestaat uit lange velletjes, waarin een tiental ronde insnijdingen zijn gemaakt, die elk een cash voorstellen. Het wordt ook gebruikt ter offering aan de spoken en onverzorgde zielen (1ste maand 2de dag).

X. King-i-tsoá✯ of "papiertjes ter verwisseling van kleederen", dat zijn, papieren afbeeldingen van kleederen, die in de zevende maand (q. v.) worden verbrand ten gerieve van de onverzorgde zielen.

Te Emoy wordt weinig of geen afgodspapier vervaardigd. Het te bezigen bladtin wordt met een zwaren hamer uit de hand geklopt op een gladden steen, een bewerking die, vooral op het laatst veel overleg en bekwaamheid vereischt, aangezien de dunne blaadjes, die bij verscheidenen tegelijk worden geklopt, lichtelijk worden stuk geslagen. Niet zelden passeeren zij door de handen van een half dozijn werklieden, die des te bekwamer behooren te zijn, naarmate het tin zijne voltooiing nadert. In groote steden kan men hen allerwege in de huizen aan de straat hunnen eentonigen arbeid zien verrichten. Het plakken op papier geschiedt gewoonlijk door vrouwen en meisjes, en verscheidenc duizenden gezinnen vinden hierin een middel van bestaan. De hoeveelheden die, door geheel China heen, ter vereering van de afgoden en voorouders worden verbruikt, zijn inderdaad onmetelijk. Geen

wijnplenging heet koàn-toi (36) of tijën-tsioé (37), of ook wel in meer deftigen stijl koàn-tijën (38). Het kopje wordt vervolgens wederom op tafel gezet en met wijn gevuld; men ontsteekt mertjons, en ten slotte worden de offerwaren weggenomen, klaargemaakt en opgegeten door de huisgenooten en de geinviteerden van den dag.

De suikerwaren, die aan de tabletten zijn geofferd geworden, ruimt men niet op vóór den derden dag, want op beide dagen na Nieuwjaar moeten zij op nieuw worden aangeboden, onder het maken van buigingen met wierook in de handen. De groote offerande van eet waren wordt alleen den volgenden dag, en dan nog in slechts enkele gezinnen, herhaald op juist dezelfde wijze als op Nieuwjaarsdag, doch natuurlijk met andere eetwaren, en wel met die, welke in den loop van dien dag door de familie zullen gegeten worden.

Alvorens van den Nieuwjaarsdag af te stappen, dienen wij nog melding te maken van eenige gebruiken, die, alhoewel zij niet in het kader van offeranden te huis behooren, toch te eigenaardig zijn om met stilzwijgen te worden voorbijgegaan. Op den laatsten dag van het oude jaar maakt de familie een rijstetaart gereed van kegelvormige gedaante, met een oranjeappel, waarin een bloem is gestoken, op den top. Gedroogde dadels, drakenoogen (39) en andere vruchten, tot niet zelden meer dan een dozijn verschillende soorten, steekt men er rondom in, en een of meer karakters als tsjhoen lente, hok geluk, en dergelijken, worden enkelvoudig of in elkander gewerkt op rood papier geschreven, en er op geplakt. De taart draagt den naam van keè-nî"-pũng (4o), of "rijst die (van) het (oude) jaar (in het nieuwe) overgaat." Zij wordt geplaatst op de tafel vóór de huisgoden en de tabletten, en blijft daar tot den vijfden dag van het nieuwe jaar, als wanneer de familie haar opeet.

Eveneens wordt een groote koek van denzelfden vorm, en met ten naaste bij dezelfde versierselen, voor het altaar gezet. Ook een kleinere plaatst men in elke kamer van het huis, terwijl een bij de kookplaats speciaal ter vereering van den Keukengod wordt klaar gezet. Zij heeten keè-nî"-keé (41) of "koeken die (van) het (oude) jaar (in het nieuwe) overgaan," en worden eveneens op den vijfden dag opgegeten, voor zoo verre zij door de ratten zijn gespaard.

[ocr errors]

En eindelijk nog maakt men, behalve de rijstetaart en de koeken, een schotel gereed met drie soorten van groenten in water gekookt, en plaatst een oranjeappel, met een bloem er in, er boven op. Bijna zonder uitzondering worden in elk huisgezin hiervoor huisgezin is zoo arm, of er schieten nog eenige cash over voor de goden, en bijna geen Chinees, boe beschaafd en verlicht hij ook wezen moge, zal die gewoonte uit zijn huis kunnen of willen verbannen. De asch wordt door opkoopers uitgegloeid, en het dus verkregen tin, na op nieuw geklopt te zijn, wederom op papier geplakt.

(2) 灌地(")奠酒()灌奠.

(*) Nephelium longan, in gedroogden toestand veel naar onze koloniën uitgevoerd.

(1)過年飯(2)過年粿.

gebezigd de goedkoope koah-tshùi (42), een plant met een witten, eetbaren wortel en een palmachtig blad, die waarschijnlijk tot Dolichos behoort. Men gebruikt de plant in haar geheel, met wortel en al. De twee andere soorten, die hieraan worden toegevoegd, zijn: de pee-ling-tshài (43), een soort spinazie naderende tot Convolvulus reptans, en péh-tshaì (44), een soort van witte kool. Deze groenten worden eveneens op Oudejaarsdag gereed gemaakt, en bewaard tot op den vijfden dag van het nieuwe jaar. Men hoort ze overal in de straten rondventen als túng-ní"-tshaì (45) "groenten voor het gansche jaar”, doch, klaar gemaakt, dragen zij den algemeenen naam van keè-nî"-tshaì (46) of "groenten die (van) het (oude) jaar (in het nieuwe) overgaan."

[ocr errors]

Deze drie soorten van eetwaren moeten worden beschouwd niet als offerande, maar slechts als symbool dat er iets is overgespaard van het vorige jaar, en er dus overvloed geweest is, dien de familie van het oude jaar in het nieuwe hoopt over te brengen (keè-ni"). Men rekent daarbij ook op voedsel voor het gansche jaar dat in aantocht is, en van daar de naam túng-ni"-tshaì of "groenten voor het geheele jaar." Dit is ook de reden waarom men de koah-plant in haar geheel, dat is, met wortels, bladen en al gebruikt, en een of twee groene stengels suikerriet, eveneens met de wortels, de bladen en den top er aan, achter elke deur in het huis plaatst tot op den vijfden dag. Dit suikerriet dient buitendien nog als symbool van de zoetheid des levens, en als een teeken, dat de familie er op rekent bevrijd te blijven van bitterheid gedurende het gansche jaar, doch niet het geringste denkbeeld van vereering of offerande wordt er aan vastgeknoopt. De bloemen, die in de chinaasappelen op de taart, den koek en de groenten worden gestoken, en op de offertafels worden gelegd, hebben eveneens haar eigenaardige beteekenis. Zij zijn namelijk het zinnebeeld van de ingetreden lente, die de geheele Natuur in kleuren en geuren steekt, en dragen daarom den naam van lentebloemen", tsjhoen-hoi (47) of tsjhoen-á-hoi (48); doch het woord tsjhoen, lente, beteekent in de Emoy-taal ook "overschot" of "overvloed”, zoodat de naam even goed kan worden vertaald door bloemen des overvloeds", en het zinnebeeld, dat er in ligt opgesloten, daardoor overeenstemt met dat van de taart, den koek en de groenten. En eindelijk spelen ook de chinaasappelen hun zinnebeeldige rol. Zij heeten kijet-á (49), en daar het woord kijet ook geluk" beteekent, doch in dien zin anders (50) wordt geschreven, zoo zijn zij als het ware van zelve aangewezen om het tastbare symbool te wezen van geluk. Door een ontleding van het karakter kijet (1) oranjeboom ziet men, dat het zich gevoegelijk laat vertalen

(3) 葛菜(0) 菠森菜(白菜(3) 長年菜,

(2) 過年菜.

# *

(*) 春花() 春仔花 桔仔of橘仔 (^) 吉 (*) 桔

Deze naam wordt algemeen in Zuid-China gebruikt, hoewel men eigenlijk 橘 behoort

te schrijven. In Japan beteekent dai-dai zoowel geluk als chinaasappel, van daar dat die vrucht ook daar onder de gewone nieuwjaarsgeschenken figureert. Clavel, "Hist. des Relig." I, hoofdst. 11.

door "boom des geluks

[ocr errors]

"Nog komt hierbij, dat de chinaasappel meestal

gaaf en bijna volkomen rond is, en dus als het beeld der volkomenheid wordt aangemerkt, terwijl ook de hoogroode kleur in China allerwege de kleur is van geluk en vroolijkheid, zooals boven (noot 10) bereids is aangestipt. Dit alles maakt ook duidelijk waarom men den kinderen, die hun nieuwjaarswenschen komen brengen, chinaasappelen ter hand stelt (zie noot 25).

Zeer zelden wordt op Nieuwjaarsdag extra gevast ter eere van het feest, doch zijn verscheidene vrouwen, die regelmatig vasten op den eersten van elke maand, en zich dus ook dien dag gedeeltelijk van voedsel onthouden (52). Maar een bijgeloovig gebruik verbiedt op Nieuwjaarsdag rijst te eten die in veel water is gekookt (boeboer), want, zegt men, als men zich daarvan niet onthoudt, dan zal het regenen telkens wanneer men zich op straat begeven wil. Iemand wien zulks bij het uitgaan treft, kan zeker zijn achter zich een spotzieken straatjongen te hooren roepen: sientsiang lí tsiáh aám (53): "ge hebt stellig op Nieuwjaar boeboer gegeten!”

[blocks in formation]
« PreviousContinue »