Page images
PDF
EPUB

"Ambtenaars van den Vuurgloed (15) zijn belast met het opvangen van het zonne"vuur door middel van een brandspiegel....... ten einde bij de offeranden te voor#zien in brandende fakkels (16)..... En in het midden van de lente nemen zij het "bekken met den houten klopper, en kondigen de verbodsbepalingen ten aanzien van "het vuur af in het middelpunt (de hoofdstad?) van het Rijk.”

En nu die periodieke vernieuwingen van, het vuur, waarvan Boulanger spreekt: men vindt ze eveneens in de hoogste Oudheid in China terug. Ziehier wat dezelfde Tsjow-li uitdrukkelijk vermeldt. De Ambtenaar, belast met het ontsteken van de "vuren (17), verandert in alle vier de jaargetijden de vuren in het rijk." Volgens een commentaarschrijver gebruikte hij hiertoe het hout van den olm of van den wilgeboom (18). In de laatste maand van de lente"-zoo gaat de Tsjow-li verder--"brengt hij het vuur naar buiten en al het volk doet insgelijks, en in de laatste maand "van den herfst brengt hij het wederom naar binnen (19). Bij elke offerande offert hij aan den "Kwan" (20)"-d. i. aan hem die het eerst het vuur heeft gemaakt. De meeste Chineesche commentaarschrijvers nemen aan, dat onder den naam "Kwan" hier de uitvinder van het vuur moet worden verstaan, doch het kan evengoed wezen dat er de zon, de oorsprong, het beginsel van alle vuur, mede wordt bedoeld.

Wij zullen omtrent den oorsprong van het vuurverbod een paar Chineesche

"décrits, réglés, fixés, jusque dans les moindres particularités de leurs attributions et de leurs devoirs. C'est ce qui donne à ce livre une si grande importance historique, et le rend si instructif pour "nous, quand nous le reportons à son temps, ainsi qu'à l'état social qu'il a pour but d'ordonner." (Le Tcheou-li, traduit par E. Biot"; Avertissement, bladz. 7.)

.

(") Hoofdst. "Ambtenaren van den Herfst". Biot's Verta♬ ¤ ling, II, bladz. 381.

(16) Het is bepaald opmerkelijk hoezeer dit gebruik der oude Chineezen overeenstemt met dat, hetwelk Clavel ("Histoire de Réligions, bock III, hoofdst. 6) in zijne beschrijving van de godsdienstplechtigheden der Peruanen vermeldt. Hij zegt: "Les plus solennelles (des fêtes) étaient celles #du soleil, celle de l'initiation des jeunes Incas, celle des semailles, celle enfin de la purification. "La première avait licu au solstice d'été. On offrait alors au soleil, père de la lumière, une multitude de victimes. Il fallait, suivant Garcilasso de la Véga, que le feu dont on se servait dans ces sacri· "fices émanat directement du soleil. On prenait un "chipana" ou bracelet, qui portait pour ornement vase concave, du diamètre d'une orange, luisant et poli à l'intérieur. On dirigeait ce vase du ncóté du soleil; les rajons de l'astre venaient se réunir dans le centre, et de là se refléchissaient sur une mèche de coton, qu'ils inflammaient en un instant. "On brulait les victimes avec ce feu ainsi "allumé; on s'en servait pour faire rôtir toute la chair qui se consommait ce jour-là; on en portait au temple du soleil et à la maison des vestales, où l'on avait grand soin de le conserver toute "l'année"....

#un

دو

("") Hoofdst. "Ambtenaren van den Zomer". Biot's Vertaling, II, bladz. 195. (18) Zie onze volgende verhandeling, over het Gravenfeest § 2, waarin wij, op grond van het symbolisme van den wilgeboom, cene gissing hebben gewaagd omtrent de reden.

(19) Wellicht ter herdenking zoowel van de naderende warmte in de lente, die onnoodig maakt dat men vuren in huis heeft, als van de aanstaande koude van den herfst, die het aan

steken van vuren wederom noodzakelijk maakt. (2) *. 爟

"

schrijvers zelven laten spreken. De Commentator van den Kalender van King-Tsjhoe zegt, dat een zekere Khin Tshao (21) het volgende vermeldt. Toen Hertog Wun (22) "van deu staat Tsin (23), vergezeld door Kiai Tsze Soei (24), op het punt was (op de "vlucht van honger) om te komen, sneed Tsze Soei zich het vleesch van den arm en "gaf het den hertog te eten. Nadat deze wederom op den troon van zijn rijk was "hersteld was Tsze Soei de eenige, die niets (ter belooning voor zijn trouw) ontving. "Hij trok zich derhalve (in de bosschen) terug; de hertog liet hem dringend verzoe"ken eruit te komen, doch hij wilde niet. Daarop deed de hertog links en rechts "het woud in brand steken, maar Tsze Soei klemde zich vast aan een boom en ver"loor het leven. De hertog betreurde zulks zeer, en beval dat men den 5den van de #vijfde maand geene vuren zou ontsteken." Verder voegt de genoemde commentator hieraan nog het volgende toe. "In de Geschriften van het staatje Jeh (25) "zert Loch Hwoei (26), dat de naam Tsze Soei eigenlijk Tsze Thoei (27) behoort ge"schreven te worden, en dat de vijfde dag van de vijfde maand verschilt van den he"dendaagschen datum (van het koude eten) omdat het slechts de mondelinge overle"veringen zijn, die het (gebruik) hebben overgebracht (28). De "Overleveringen van "Tso" (29) en de Geschiedannalen" (30) maken in het geheel geen melding van het #verbranden van Kiai Tsze Thoei."

(2) 琴操(2)文公。

(*)晉

A.

(2) 晉 Dit was een machtig rijk, dat onder de dynastie der Tsjow de zuidelijke helft van de tegenwoordige provincie Sjansi en het Noordwesten van Honan besloeg. Het bestond ongeveer van 1107 tot 436 vóór Chr. Hertog Wun, van wien boven wordt gesproken, was voordat hij de regeering aanvaardde gedwongen zich door de vlucht te redden, toen zijn vader op aanstoken van een bijzit, die haar eigen zoon op den troon verheffen wilde, hem naar het leven stond. Na 19 jaren in ballingschap te hebben geleefd was hij in staat wederom naar zijn vaderland terug te keeren en zich op den troon te vestigen. Hij regeerde toen van 635 tot 628 vóór Christus.

(2)介子綏.

(25)

("). Het was gelegen in het Noorden van de tegenwoordige provincie Honan, en bestond tusschen 481 en 255 vóór onze jaartelling. (2)("") 陸 子推.

(2) De schrijver zou zich hierin wel eens kunnen vergissen, want de vijfde maand van de Tsjow-dynastie, onder welke het tragisch sterfgeval van Kiai Tsze Soei wordt gezegd te hebben plaats gegrepen, viel ongeveer samen met de derde van de tegenwoordige tijdrekening. Gedurende dat vorstenhuis begon het burgerlijk jaar namelijk op het winter-solstitium.

(2) De zoogenaamde Tso-tsjhuen

of "Overleveringen van Tso Khioe Ming" 左

FB J. Zij behelzen eene uitbreiding van de zoogenaamde "Lente- en Herfstannalen" (boven, bladz. 96) van Confucius, waarin deze wijze de voornaamste gebeurtenissen, die tusschen de jaren 722 en 484 vóór Christus voorvielen in zijn geboortestaatje Loe, aan de vergetelheid heeft ontrukt. Tso Khioe Ming was een van de leerlingen van Confucius.

(3) De Sji-ki of "Geschiedannalen" van Sze Ma Tshijen. Eenige nadere bijzonderheden omtrent dit beroemde werk, dat op uitgebreide schaal de geschiedenis van China tot kort voor de geboorte van Christus behandelt, zal men vinden in onze verhandeling over den 5den van de vijfde maand, § 2.

Reeds deze laatste zinsnede doet ons gelooven, dat aan de legende alle autoriteit op het punt van den oorsprong van het vuurverbod moet worden ontzegd, want ware de dood van Kiai Tsze Soei inderdaad de aanleiding, stellig zouden dan China's grootste historieschrijvers van de Oudheid er van wel hebben gewaagd. Doch buiten en behalve dat bestaat er voor ons nog een doorslaande beweegreden om de fabel onvoorwaardelijk te verwerpen als de aanleiding tot het vuurverbod. Immers, terwijl de legende beweert dat het werd uitgevaardigd door een vorst die in de zevende eeuw vóór Christus leefde, bevinden wij dat de Tsjow-li, een werk dat, zooals wij in noot 14 hebben gezegd, waarschijnlijk uit de elfde eeuw vóór onze jaartelling dateert, reeds de jaarlijksche afkondiging ervan voorschrijft: -- reden genoeg dus om aan te nemen, dat het gansche verhaal van Kiai Tsze Soei zelfs niets met het vuurverbod te maken heeft. Liever dus dan aan een volkslegende geloof te slaan, zoeke men de reden dieper. Wij laten hier in deze kwestie eerst een Chineesch schrijver spreken, en nemen uit het werkje "den Uitwisscher der Dwalingen" (31) van een zekeren Li Fow (32) het volgende over: "Het vernieuwen van de vuren in de vier jaargetijden is sinds de Tshin- en "de Han-dynastiën (255 vóór tot 220 na Chr.) langzamerhand in onbruik geraakt, en "slechts volstond men met in de lente, die het begin is van het jaar, den brandspie"gel te gebruiken. Het tijdstip waarop men de vuren moest vernieuwen was na de "periode van het koude eten; - de zon was dan vernieuwd en brak met haar verle"den, en hierin vindt zijn grond dat de menschen van den huidigen dag zich nog "houden aan de vernieuwing van het vuur, zeggende dat hetzelve het oude vuur niet "mag zien. De traditiën des volks geven alle als grondslag van het vuurverbod op "(de legende van) Kiai Tsze Thoei, maar dit komt doordat men onbekend is met den "overouden oorsprong ervan, dien men door den brandspiegel kan bewijzen."

[ocr errors]

Deze verklaring van den Chineeschen schrijver is ongetwijfeld volkomen juist, en toont dat het gezegde van Ovidius ook volkomen op China toepasselijk is: sung qui Phaetonta referri credant (33). Men ziet dus duidelijk en klaar, dat de Chineezen op het stuk van zonvereering in de lente geene uitzondering maakten op de overige volkeren der bekende Oudheid. Behalve in den verderen loop van dit opstel zullen wij ook nog in onze verhandeling over den 23sten van de derde maand terugkomen op de lentevuren van de laatste helft van het voorjaar, die ter eere van dat vernieuwde zonlicht, waarvan bovengenoemde schrijver gewaagt, in China ontstoken worden.

Het is naar onze meening boven allen twijfel verheven dat aan het uitdooven der vuren en het weder ontsteken ervan terstond na de driedaagsche periode van het koude eten de oude vuurdienst, en bij name de zonnedienst, ten grondslag ligt, en wel dezelfde dien men bij alle bekende volkeren der Oudheid zonder onderscheid onder den een of anderen vorm in de lente terugvindt. De Egyptenaren vereerden met schitterende feesten hunnen Osiris, den Zonnegod, zinnebeeldig voorgesteld door den

(")刋誤("")李涪

(3) Hierboven, noot 6.

[ocr errors]
[ocr errors]

Stier, het sterrenbeeld waarin ongeveer veertig eeuwen geleden de zon in het lentepunt haar overwinning behaalde op Typhon, den Geest der Duisternis. De Perzen verheerlijkten op dezelfde wijze Mithra, hunnen Zonnegod, dien zij voorstelden als een krachtig man geknield op een stier, dien hij afmaakt met zijn zwaard: het zinnebeeld van den gloed der zon, die vóór vierduizend jaren den glans van het sterrenbeeld den Stier in het midden van de lente scheen uit te dooven en te dooden. De Christenen eindelijk herdenken thans nog op hetzelfde tijdstip hun Lam Gods, hetwelk niets anders is dan het sterrenbeeld dat, nu achttienhonderd jaren geleden, tengevolge van de precessie de plaats van den Stier aan het voorjaarspunt des hemels innam. Zal men nu ook binnenkort een godsdienst van de Visschen op de aarde zien verschijnen? Wij hebben boven (34), bij de behandeling van het Lantarenfeest, gezegd, dat de Chineezen van Emoy door den vuurdoop van een tijgerbeeld de in warmte toenemende voorjaarszon, die het sterrenbeeld den Witten Tijger in zich absorbeert en opneemt, zinnebeeldig voorstellen: men ziet dus dat zij, evenals de boven aangehaalde volkeren der Oudheid deden, de zon herdenken onder het symbool van het sterrenbeeld, waarop zij, als Koningin des Hemels, als op een troon gezeten is; doch buiten en behalve dat treedt in China gedurende het lentejaargetijde nog een veel eenvoudiger Magisme op den voorgrond. Het blijkt immers uit de door ons gegeven uittreksels van de staatsinstellingen der Tsjow-dynastie, dat een speciaal ambtenaar aangewezen was om het vuur van de zon op te vangen, daarmede olm of wilgenhout te ontsteken en aldus vuur voor de offeranden te leveren : men ziet dus dat zij deden als de volgelingen van Zoroaster, die ook een vuur aan de stralen der zon ontstaken en het vol eerbied in hunne brandstapels bewaarden als een zinnebeeld van dat eeuwige Hemelvuur hetwelk het leven is der gansche Natuur, zorg dragende dat het nooit uitging. Het was Perseus, naar men zegt, die voor het eerst de geheimenissen en wonderen van het Magisme naar Perzië overbracht. Hij liet met behulp van die kunst het vuur des hemels nederdalen op de aarde en het met groote zorgvuldigheid bewaren in een tempel als het heilige, onsterfelijke vuur, en deugdzame mannen koos hij uit als bedienaren van den nieuwen eeredienst en om te worden belast met het onderhoud der vuren. Het volk echter was gedwongen ieder jaar in de lente zijne vuren te vernieuwen, en aldus schiepen zich de Magiërs een rijke bron van inkomsten; want wanneer de geloovigen, gehoorzaam aan hetgeen hun de godsdienst voorschreef, in het voorjaar de vuren uitbluschten die zij het geheele jaar door hadden onderhouden, dan lieten zich de priesters het nieuwe vuur, hetwelk zij hun verschaften, duur betalen (35). — De Grieken hadden eveneens een heilig vuur te Delphi, dat aan de zonnestralen werd ontstoken, en de Romeinen in hunnen tempel van Vesta, waar het door de bekende maagden onderhouden werd: - ook de Joden ontstaken het in hunne tempels, evenals de oude Perzen het in hunne brandstapels onderhielden (36).

[merged small][merged small][ocr errors]

(1) Dupuis, "Origine des Cultes", deel I, hoofdst. I, "Ancienne Réligion en Europe."

In nauw verband met al deze vormen van zonnedienst staan ongetwijfeld de ceremonien van de uitdooving en de vernieuwing van het vuur, die op hetzelfde tijdstip van de lente algemeen in de Christelijke kerken in zwang, ja zelfs voorgeschreven zijn. Op Zaterdag voor Paschen begeeft zich de hoofdpriester van het kerkgebouw in den vroegen morgen naar het voorhof of het koor. Het schijnt namelijk dat de plechtigheid, die hij wil gaan verrichten, niet in het schip of op het altaar plaats mag hebben: - hij maakt er vuur door middel van een vuursteen, steekt er eenig hout mede aan, zegent vervolgens het nieuwe vuur en dooft het oude uit. Nadat hij het met wijwater heeft besprenkeld en met wierook bestrooid, wordt een kaars aan het nieuvuur ontstoken; men begeeft zich daarmede in processie naar het altaar en vangt onmiddelijk aan met het wijden van de zoogenaamde paaschkaars. Aan deze worden vervolgens alle andere kaarsen ontstoken als aan de vlam van het nieuwe vuur.

We

Eene overlevering zegt, dat in de eerste eeuwen van het Christendom de lampen, brandende op het Heilige Graf en uitgedoofd op Goeden Vrijdag ingevolge een overoud gebruik, wederom van zelf op Zaterdag vóór Paschen op wonderdadige wijze werden aangestoken door een vuur, dat jaarlijks te dien einde van den hemel daalde. Het mirakel duurde, naar men wil, tot in de twaalfde eeuw, als wanneer God er een eind aan maakte om de kruisvaarders te straffen voor de misdaden, die zij zoo gewoon waren in het Heilige Land te begaan! De Christenen van de Grieksche Kerk zijn echter overtuigd dat het mirakel nog steeds voortduurt tot op den huidigen dag, en hunne papen doen natuurlijk alles wat in hun vermogen is om hen in dat geloof te stijven. Op Zaterdag vóór Paschen begeeft de menigte zich naar de Kerk van het Heilig Graf. "En attendant", zegt Thévenot -- "que le feu sacré descende, ils font "milles farces indécentes dans l'église. Ils y courent comme des insensés, poussant des eris et des hurlements affreux, se jetant les uns sur les autres, se lançant des coups de pieds: en un mot, donnant toutes les marques d'une véritable folie. Ils "ont en main des bougies, qu'ils lèvent de temps en temps vers le ciel, comme pour "lui demander le feu saint. Sur les trois heures du soir on fait la procession autour "du saint sépulcre. Après trois tours un prêtre vient avertir le patriarche de Jérusalem "que le feu est descendu du ciel. Alors ce prélat entre dans le saint sépulcre, tenant "dans chaque main un gros paquet de bougies, et suivi de quelques évêques. Il en "sort peu de temps après, les mains garnies de bougies allumées. Dès qu'on le voit "parâitre, chacun s'empresse de s'approcher de lui, pour allumer sa bougie aux siennes. "Dans ce tumulte on n'épargne pas les coups pour s'ouvrir un passage: c'est un désordre "effroyable, et le patriarche court souvent le risque d'être écrasé, malgré les efforts "des soldats musulmans, gardiens du saint sépulere, qui frappent à droite et à gauche "pour écarter la foule. L'église est dans un instant illuminée d'un nombre prodigieux "de bougies" (37).

De viering van de overwinnende nieuwe lentezon door de algemeene ontsteking

[ocr errors]

(37) Clavel, Histoire des Réligions", boek I, hoofdst. XI.

« PreviousContinue »