Page images
PDF
EPUB

sneeuw,

"Op háan-siet zijn de bloesems ontloken en duizenden boomen wit als de

"Op tsjhing-miang ziet men de woningen rooken, als 't zonlicht nauw boven den horizon is (1).

Tajhing-miás (

beteekent letterlijk #zuiver en helder", omdat de atmosfeer op dat tijdstip zuiver () is en de lucht helder (). Op het vasteland rondom Emoy-eiland wordt de dag echter met eene kleine wijziging in de uitspraak tejhing-bing genoemd, en het is onder dezen naam dat hij allerwege in onze koloniën bekend staat. Hij opent de vijfde van de 24 zonneperioden, die in de noot op bladz. 34 zijn opgenoemd, en valt steeds samen met het tijdstip waarop de zon den vijftienden graad van Aries binnentreedt, dat is met 4 April. De dag wordt niet door een gedeelte van het Chineesche volk gevierd, maar is echt nationaal en wordt, voor zoover bekend is, in alle hoeken en streken van het Rijk herdacht. Hij biedt een vreemd mengelmoes aan van vreugdbetoon en rouwbeklag, want, behalve dat het volk naar buiten stroomt om zich te verlustigen in het nieuwe voorjaarsgroen, en om de reine lentelucht in te ademen, die over de bergen stroomt, is de dag ook nog gewijd aan de vereering van de afgestorvenen en het in orde brengen van de graven. Wij zullen eene gegoede Emoy-familie in den geest voet voor voet volgen in hare verrichtingen op dien dag.

Offerande aan de tabletten. Zoodra men, door tusschenkomst van den almanak, te weten is gekomen dat de tsjhi-mig dag is aangebroken, plaatst men een offerande van verschillende spijzen op een tafel in het front van de voorvaderlijke tabletten. Men voegt er meestal nog de drie of vijf vleeschofferwaren bij, waarvan reeds op verschillende plaatsen van dit werk gesproken is, en offert dat alles aan de zielen van de overledenen met hetzelfde ceremonieel en gelijksoortige eerbetuigingen als op Nieuwjaarsdag (2). Sommigen bieden eerst eenige versnaperingen aan den God van de Aarde en den Rijkdom (3), en wel om zijne goede gunsten en zegeningen af te bidden over de graven, die immers op zijn grondgebied liggen en dus onder zijne hoede zijn gesteld. Straks zal op die Godheid, als beschermheer van de begraafplaatsen, nog even teruggekomen worden.

In onze verhandeling over den 3den van de derde maand is er reeds op gewezen dat de offerande, die de Chineesche Keizers der Oudheid in de laatste maand van de lente aan hunne overledene voorgangers brachten en door het Boek der Ceremoniën” aan de vergetelheid is ontrukt, waarschijnlijk de prototype is van de offerande, die heden ten dage op den tsjhing-miáng dag in alle huisgezinnen den voorvaderen aangeboden wordt. Hetzelfde boek maakt echter nog melding van eene offerande die in het midden van de lente, in de tweede maand, werd opgedragen, als wanneer de

(') Gedichten van Wej Tsjoang.

(') Boven, bladz. 14 en volg. (3) Zie onze verhandeling over den 2den van de tweede maand.

Keizer versch lamsvleesch in den voorvaderlijken tempel aan de schimmen bood (4). Ook deze offerande kan zeer goed de voorganger van de offerande wezen, waarmede de gansche Chineesche natie van den huidigen dag op den tsjhi"g-miang hare afgestorvenen herdenkt, doch wat hiervan zij, dit schijnt zeker dat zij van eeuwen en eeuwen vóór de Christelijke tijdrekening dagteekent, tenzij men het gezag van den Li-ki, een der meest gewichtige documenten van de Oudheid, wil wraken en ontkennen, iets waaraan zelfs de meest beroemde critici van China tot op den huidigen dag zich nog niet hebben gewaagd.

Plechtigheden aan het graf. Is de huisofferande afgeloopen, dan begeven zich de zoons, broeders, schoonzoons, neven en verdere verwanten, hoe meer in aantal hoe beter, naar het graf, ten einde als om wedstrijd van hunne liefde jegens den doode getuigenis te geven. Elkeen brengt iets bij om aan den afgestorvene te worden geofferd koekjes en taartjes, vleesch en groente, wierook en papier, doch meestal gebruikt men slechts dezelfde offerwaren, die reeds voor de tabletten in het huis hebben gediend. De naaste vrouwelijke bloedverwanten vergezellen het gezelschap slechts bijaldien het graf nog geen jaar oud is en er dus nog geen tsjhi"-miang dag is overheen gegaan, of ook wel ingeval van ontstentenis van mannelijke leden der familie die de kinderplichten zouden kunnen waarnemen, zooals de wet der ouderliefde voorschrijft. Doch het is niet alleen om de grafplechtigheden te verrichten, dat zulk een groote menigte uit de stadspoorten naar de bergen stroomt: ook de zucht om zich te vermaken en te vermeien in de heerlijke voorjaarslucht jaagt het volk naar buiten. Bij ons te lande geschiedt iets dergelijks op Paschen, doch veel meer nog op Pinksteren, als wanneer men zich verlustigen gaat in het welbekende dauwtrappen: een woord waarmede blijkbaar op het met morgendauw bedekte gras wordt gezinspeeld. De Chineezen betitelen het uitgaan op hunnen Paaschdag met eene bijna soortgelijke benaming en noemen het "groentrappen" túh-tsjhing (5): eene uitdrukking, die blijkbaar op het nieuwe voorjaarsgroen van de bergen doelt.

Zoo men zich op den tsjhing-miáng dag naar de bergen begeeft, die de stad Emoy aan de landzijde overal omringen, dan wordt men onwillekeurig tot vroolijkheid gestemd op het zien van de buitengewone drukte en levendigheid, die allerwege heerschen. Jonge mannen in de kracht van hun leven, gevolgd door bedienden die in een mand de offerwaren met zich mededragen, ontmoet men in kleinere of grootere troepjes alom langs wegen en paden. Oude vrouwen, de voeten gewrongen in nauwe schoenen, die soms niet grooter dan een vinger zijn, strompelen met waggelenden gang en leunende op een langen stok of op den schouder van een jeugdig zoon of kleinzoon, met moeite over de ruwe, met steenen bedekte heuvels. Jonge meisjes, smaakvol en opvallend gekleed in alle kleuren van den regenboog en met bonte bloemen in de glimmende zwarte haren, schateren, lachen en snappen, en toonen dat zij volop genieten

(*) In het hoofdstuk "Maandelijksche Voorschriften"

(*) 踏青.

#.

van deze schoone gelegenheid tot vroolijkheid en pret: de eenige wellicht, die haar in den loop van het gansche jaar veroorlooft de muffe binnenvertrekken van het ouderlijk huis en de smerige nauwe straten van de stad te verwisselen met de reine lucht der bergen. Het is alsof men den dichter hoorde zingen:

"Zoel droppelt de vuurregen zachtkens ter neder,

"Blij loopen de dauwtrappers over en weder" (6);

doch het is niet alleen vroolijkheid en vreugdbetoon, waarvan de bergen getuige zijn ook weeklachten en lijkgezang dringen tot ons door. Het is eene arme weduwe die, omringd door een aantal schotels met spijzen, welke zij voor den afgestorvene heeft bestemd, op hartverscheurenden toon treurliederen zit te zingen te midden van haar hulpeloos kroost, dat niet schroomt middelerwijl nu en dan van de offerspijzen te snoepen. De vroolijke toon, die over het gebergte heerscht, wordt door al dat geweeklaag evenwel in het minste niet gestoord. Niemand geeft er acht op, en iedereen beschouwt zulke luidruchtige teekenen van smart veeleer als een van buiten geleerd en door het gebruik voorgeschreven lijkgezang, dan als eene wezenlijke uiting van diepgevoeld zieleleed. Niet zelden gebeurt het, dat zulk een schepsel op het graf hare klaagliederen zit te zingen van vroeg in den morgen tot laat in den avond.

Wij keeren thans tot onze grafbezoekers terug. Op de begraafplaats aangekomen wordt vuil en onkruid zorgvuldig van den grafheuvel verwijderd en deze, zoo noodig, hersteld; men strijkt de letters van het grafschrift met roode verf bij en bevrijdt ten slotte de steenen en zerken van het aanklevende mos. Is deze verrichting afgeloopen, dan plaatst men brandende kaarsen en wierookstokjes in front van den grafsteen en strooit verscheidene velletjes geel of wit papier, waarin evenwijdige, gekartelde insnijdingen zijn gemaakt, over den grafheuvel heen, met het doel om aan te duiden dat de nakomelingen hun plicht behoorlijk hebben vervuld, en niet in de opvolging der voorschriften van de ouderliefde zijn te kort geschoten. De papiertjes dienen ook om te voorkomen dat het graf geschonden wordt, want, mochten gedurende een reeks van jaren de bloedverwanten verzuimen de rustplaats van den doode te reinigen en er, als kenteeken, papiertjes op te leggen, dan bestaat er alle kans dat de oorspronkelijke eigenaar van den grond inbreuk zal maken op de plek, of andere lieden zich den grond zullen toeëigenen om erop te bouwen of nieuwe graven aan te leggen. En om te beletten dat de papiertjes, die het zij terloops gezegd een eigenaardig voorkomen aan de met graven bedekte heuvelen geven, door den wind worden weggevaagd, legt men op elk vel een weinig aarde of een stukje steen. Men noemt dit teeh-tsoá (7) of "nederdrukken van papier."

[ocr errors]

(*) Gedichten van Thang Jen Khijen. De droppelende vuurregen” is een naam, die in sommige streken van China gegeven wordt aan den regen van de tweede en de derde maand: -vide "Uitvoerige Verklaring van de maandelijksche Voorschriften", het werk, in de noot op bladz. 7 aangehaald.

()擲紙。

Inmiddels zijn de meegebrachte offerwaren in front van den vertikalen grafsteen, waarop het grafschrift is gebeiteld, behoorlijk gerangschikt, en ook gedeeltelijk neergezet voor het altaartje van den God van de Landstreek, dat op bijna elk graf van eenig aanzien is te vinden. Wij hebben in onze verhandeling over den 2den van de tweede maand reeds vrij uitvoerig over de beschermgoden der verschillende landstreken gesproken, en behoeven dus niet verder bij hen stil te staan: wij bepalen ons dus er toe te zeggen, dat het bedoelde altaar meestal is samengesteld uit een eenvoudigen opstaanden zerk, zelden hooger dan een voet, die geplaatst is tegen een tweeden steen van kubieken of platten vorm, welke de tafel van het altaar voor moet stellen. Het opstaande zerkje draagt een der vele titels van den Aardgod, die in onze zooeven genoemde verhandeling voor het meerendeel weergegeven zijn doch de opschriften; "Koningin-Aarde" ("), "Geest des Geluks" (9), of eenvoudigweg "Geluk" (10) komen het meeste voor. Het is stellig overbodig nader te verklaren waarop de vereering van den Aardgod in verband met de grafplechtigheden berust. Immers, als tutelaire god van iedere landstreek is hem het patronaat opgedragen over het graf, en men offert dus om hem te bewegen den geliefde te beschermen, dien men aan zijn schoot, aan zijne zorgen heeft toevertrouwd. Daarom zet men een gedeelte van de offerwaren voor zijn altaar neder, en biedt die aan met een brandoffer van goudpapier onder het verrichten van al de eerbewijzen, die men aan de goden is verschuldigd. Vervolgens knielen de graf bezoekers ook neder voor de rustplaats van den doode, slaan het hoofd tegen den grond en verrichten overigens dezelfde plechtigheden, die bij elke offerande. aan de voorvaderen worden in acht genomen. Men verbrandt daarop eenige bundels goud- en zilverpapier en ontsteekt mertjons ter verjaging van de hongerige duivels, die zich het voedsel van den doode zouden willen toeëigenen, en ten slotte worden de offerwaren ingepakt, naar huis genomen en opgegeten door de leden der familie en de geinviteerden van dien dag.

Vele graf bezoekers, begeerig den feestdag verder door te brengen met dauwof, liever gezegd, groentrappen, brengen de offerwaren echter niet naar huis, maar verorberen ze op het veld of in een naburigen tempel bij wijze van pique-nique. De koekjes en andere lekkernijen worden dikwijls nog staande op het graf aan de kinderen en de omstanders uitgedeeld. Dat echter alleen de meer gezeten lieden zich de weelde van een pique-nique kunnen veroorloven, ligt voor de hand, doch hoe vroolijk het ook op die landelijke feesten toegaat, dit moet ter eere van de Chineezen worden gezegd, dat men ze niet in beschonken of onbehoorlijken toestand zal zien geraken. In dit opzicht steekt hun groentrappen dan ook allergunstigst af bij het dauwtrappen van het Hollandsche volk, hetwelk maar al te dikwijls uitloopt op dronkenschap, vechtpartijen en andere tooneelen van dien aard.

Doch behalve dat er in de bergen wordt geofferd en de graven worden schoongemaakt, hetgeen men "offeren en vegen" (") noemt, is men ook gewoon de oude

(") Bladz. 118, noot 8. (") Bladz. 113, noot 40. ("")(").

en vervallen rustplaatsen van de dooden, hetzij kort vóór of kort na tsjhing-miang, hetzij op dezen dag zelven, te herstellen en te vernieuwen. De tien dagen vóór en de tien dagen na den in den almanak aangegeven datum waarop de feestdag valt, om2 vatten een termijn waarbinnen men al de grafplechtigheden verrichten moet. En daar deze periode altijd als gelukkig wordt beschouwd, zoo behoeft de Chinees, die in den regel nooit iets van belang onderneemt zonder eerst den almanak of den waarzegger te hebben geraadpleegd, zich geen zwaar hoofd te maken over het kiezen van een geschikten dag. Ja, er zijn zelfs lieden die de gansche maand, waarin de tsjhing-miáng valt, als gelukkig beschouwen met de tien eerste dagen van de volgende maand incluis; doch dit geldt slechts voor degenen, die door ziekte of andere omstandigheden in de onmogelijkheid verkeerden het graf bezoek in de feestperiode zelve af te leggen. Vervallen graven worden binnen het verloop van dien tijd vernieuwd, hersteld en schoongemaakt, en beenderen opgegraven en in potten gelegd, ingeval de nabestaanden mochten vreezen, dat de lijkkist niet meer in staat is aan het indringende regenwater en de aarde wederstand te bieden. De overblijfselen worden eerst zorgvuldig bijeengezameld en schoongemaakt, en vervolgens geplaatst in een steenen pot of urn in de natuurlijke volgorde, van de voeten te beginnen en eindigende met den schedel, die, gewikkeld in een stuk papier waarop neus, mond en oogen zijn geschilderd, boven op het overige gebeente wordt gelegd. De staart en de haren werpt men gewoonlijk weg. De urnen heeten kiem-tang (12) of "potten van metaal", een naam die het vermoeden doet rijzen, dat in vroeger tijd metalen urnen werden gebruikt in plaats van aarden potten, zooals thans. Men begraaft die potten of afzonderlijk of ten getale van twee of meer tezamen in een nieuwen kuil, of zet ze tot dat een geschikt tijdstip of een gelukkige begraafplaats is gevonden, ergens in het gebergte in een spleet of rotskloof bij, of onder een overhangend rotsblok waar zij onaangeroerd en rustig staan, en droog. Het begraven van urnen heet tsòng-kiem (18) of "begraven van metaal."

Het doel, dat men met het overplaatsen van de beenderen in potten beoogt, is tweeledig. Vooreerst is een steenen urn niet zoo vergankelijk als een houten kist, en behoeft men, als zij slechts behoorlijk is begraven, in langen tijd niet naar de stoffelijke overblijfselen om te zien; en ten andere spaart men zich de onkosten uit van een tweede graf, zonder dat men zich schuldig maakt aan heiligschennis door de beenderen weg te werpen of te begraven in een gemeenschappelijken put. Want in het oog van een Chinees is dit de grootste gruweldaad, die men jegens eenen afgestorvene begaan kan, en eene handeling, die stellig door den geest van den doode op de bedrijvers zal worden gewroken. Het is ook een werk van verdienste uit verwaarloosde en ingestorte graven beenderen te verzamelen en in urnen te doen, en niet zelden worden gelden ingezameld om zulk een liefdewerk op uitgebreide schaal voor

[ocr errors]
« PreviousContinue »