Page images
PDF
EPUB

van den Soeng (77), een der vijf heilige bergen waarop de Chineesche Keizers der Oudheid aan den Hemel offerden (78), zegt, dat aldaar pijnboomen groeien, wier vruchten degenen die ze eet het eeuwige leven doen deelachtig worden. Hetzelfde zegt ook de beschrijving van het gebergte Loe (79) van de bladeren der pijnboomen, die aldaar in de westelijke bergpassen groeien. Al deze fabelen zijn natuurlijke uitvloeisels van de eigenschappen van den boom, die inderdaad duizenden jaren oud wordt niet alleen, maar ook door het geheele jaar heen groen is, en dus weerstand bieden kan aan den geest des doods, die in den winter heerscht. "Als het koude jaargetijde "is gekomen en ijs en sneeuw zijn neergedaald, dan eerst valt mij het gebladerte van wde pijnen en cypressen op," zegt de wijsgeer Tsjoang Tsze (80) zeer terecht. En een spreekwoord luidt: "Evenals de pijnboomen en cypressen sneeuw en rijp trotsee"ren kunnen, evenzoo kan een helder verstand zich een weg door moeielijkheden en "gevaren banen" (81).

"

En niet minder dan voor de Chineezen is en was de cypres met meer andere altijdgroene planten het symbool van onsterfelijkheid voor de Christenen. Het dragen "van klimop, lauriertakken, rozemarijn en andere immortellen in den begrafenisstoet "is het zinnebeeld van de onsterfelijkheid der ziel”, zegt Bourne. Zeer algemeen is allerwege in Europa, vooral in België en Frankrijk, de gewoonte verspreid om immortellenkransen neer te leggen op de laatste rustplaats van den doode en rozemarijn te werpen in het graf voordat dit wordt gevuld, want evenals de plant, waarvan de takjes afgesneden zijn, wederom met nieuwe schoonheid zal ontluiken zoodra de lente zal zijn weergekeerd, evenzoo zal ook de ziel met het lichaam op den jongsten dag met nieuwe glorie uit het graf verrijzen. Ons gebeente", zegt de profeet — „zal bloeien als een plant."

(") Boven, bladz. 59, noot 131. (7) Men leest in de Sjoe-king, het oudste van de kanonieke boeken der Chineezen (verg. bladz. 96 noot 105), dat Keizer Sjoen (2255-2205 voor

Chr.) inspectiereizen ondernam naar de vier kanten van zijn Rijk, en op iederen berg, waar hij zijne tochten staakte, een offerande aan den Hemel bracht. Men kan deze bergen omschreven vinden in Legge's vertaling van de Sjoe-king, bladz. 35 en volg., alsook in Mayer's "Reader's Manual", II, No. 117 en 176. (”) Boven, bladz. 134 (°). Zijn eigenlijke naam was Tsjoang Tsjow 莊 周. Hij was een geleerd Taoist uit de vierde eeuw vóór Chr., en dus een tijdgenoot van Mencius, tegen wiens leerstellingen de zijne bijna lijnrecht waren gekant. Zie omtrent zijn leven en zijne werken: Mayers, "Reader's Manual" No 92, en Wylie, "Notes on Chinese Literature”, bladz. 174.

(1) Davis, "Chinese moral Maxims," 110. Confucius sprak: "wanneer het jaar koud wordt, dan weten wij hoe de pijnboomen en cypressen de laatste zijn om hun gebladerte te verliezen”, d. i. in den nood leert men de menschen kennen: - Loen-ju IX, 27.

Aan die groote levensvatbaarheid van den pijnboom heeft de mosplant, die op zijn wortel groeit, de zoogenaamde Chinawortel of foe-ling (Pachyma Cocos?) waarschijnlijk de genezende eigenschappen te danken, die haar worden toegekend. Want de Chineezen veronderstellen dat zij ontstaat uit het sap van duizendjarige pijnboomen, en dus als het ware de quintessence van dien boom des levens is. De Hindoes koesteren een dergelijke meening van de kruiden, die aan den voet van den Ficus Religiosa wassen (zie het slot van noot 71 van zooeven).

Cyprestakken worden in den begrafenisstoet rondgedragen (32) en waren bij de meeste bekende volkeren der Oudheid het geliefkoosde zinnebeeld der eeuwigheid. Volgens Layard (88) werd de boom als geheiligd beschouwd in Iran, China, Babylonië, Assyrië, Phoenicië, Arabië, Egypte en geheel Klein-Azië, verder in Griekenland, Rome en het gansche Romeinsche Rijk als het zinnebeeld van leven, onsterfelijkheid en eeuwigheid, en, op grond hiervan, allerwege geplant op grafsteden en tomben. Men stak de groene takken in de deuren en de vensters van sterf huizen (84) met hetzelfde doel waarmede men in Europa nog heden ten dage treurwilgen en cypressen op de kerkhoven plant en de Chineezen gedurende het Graven feest hunne woningen met een cypres-, pijn- of wilgetak versieren: - men wilde daarmede den geliefden doode herdenken, die wel is waar deze aarde heeft verlaten, maar nog in de andere wereld voortleeft en een wakend oog op het lot van de nakomelingen slaat.

(82) "Come you whose Loves are dead,

[ocr errors]

And whilst I sing

Weepe and wring

Every hand and every head:

Bind with Cypresse and sad Ewe
Ribbands black and Candles blue,

For him that was of Men most true."

The Marrow of Compliments: a Mayden's Song for her dead Lover.”

Recherches sur le Culte du Cyprès pyramidal", ap. Schlegel, the Hung-League”,

Introd. XXXV.

(**) Brand, Observations on popular Antiquities", bladz. 449 en volg.

DERDE MAAND, DRIE EN TWINTIGSTE DAG.

GEBOORTEDAG VAN MA-TSOW-PO, DE PATRONES DER ZEELIEDEN.

§ 1. Legendarische levensloop van Má-Tsów-Pó. Redenen waarom zij Godin der Zeelieden werd. Hare namen en titels. Hoe zij wordt vereerd. Zij is ook de patrones van kooplieden en rivierschippers, landverhuizers en kinderloozen. Hare afbeeldsels. De zoogenaamde memorieplank. De twee wachters of schildknapen van Má-Tsów-Pó.

§ 2. Algemeene tempelplechtigheden op feestdagen van afgoden. De "blootvoeters." De hemelsche soldaten en legerbevelhebbers. Processies, die ten doel hebben een nieuw afgodsbeeld met een ziel te doen begiftigen. Het overbrengen van wierookasch van den eenen tempel naar den anderen. Het dragen van wierookasch bij wijze van amulet. Het openen der oogen enz. van de afgodsbeelden.

Het vervoeren van een afgodsbeeld naar den tempel van de godheid, aan welke het zijn ziel heeft ontleend. De Groote God-Beschermer der Productie, wellicht de Zonnegod van Foehkjen. Esculapius, St. Rochus. Vuurtrappen in China in de derde maand ter eere van de zor. Het werpen met zout en rijst bij wijze van reiniging. Vuurtrappen in de lente, ook gebruikelijk in Frankrijk en Engeland. Zomervuren ter eere van de zon in Frankrijk, den Elzas en Lotharingen en in Hindostan. Vuurtrappen in Europa, Assyrië enz. De Zonnegoden Moloch en Apollon. Het verbranden van lijken. Suttiisme.

Toovenaars in China. Hoe zij zich kwellen en martelen. Processie ter eere van den Grooten God-Beschermer der Productie. Zelfkwelling, bij verschillende priesterkasten in gebruik. Het beklimmen van de messenladder en het passeeren van de messenbrug.

Het raadplegen van toovenaars in geval van zware ziekte, en het halen van geneesmiddelen met een afgodsbeeld. Het tooverpenseel. Somnambules, in China optredende als mediums bij het ondervragen van de dooden.

Nadere beschouwingen omtrent tooverij in verband met het Shamanisme in Siberië, op de Fidji-eilanden, op Bali, in Noord- en Zuid-Amerika, in Groenland enz. Fetichisme en Totemisme in China.

§ 1.

Onder al de godheden, die op Foehkjen's bodem zijn ontstaan, bezitten er vooral twee eene hooge mate van vermaardheid, namelijk Keh-Sing-ông, de beschermgod der provincie, en Má-Tsów-Pó, de patrones der zeelieden. Uit onze verhandeling over den 22sten van de achtste maand zal men het ontwaren, dat eerstgenoemde in Foehkjen eene vereering geniet waarop maar weinig goden of godinnen zich beroemen kunnen; doch zijn eeredienst strekt zich niet veel verder uit dan tot de grenzen dier

provincie, en is lang niet zoo wijd en zijd over het gansche Rijk verbreid als die van zijn landgenoote Má-Tsów-Pó. Beide godheden zijn geboortig uit dezelfde landstreek. Zij zijn dus uitgebroeid in het brein van een en hetzelfde volk met een en dezelfde taal en gelijksoortige zeden en gewoonten: Keh-Sing-ong in het departement TshuenTsjowfoe (1), waartoe Emoy behoort, en Má-Tsów-Po in het departement Hing-Hoafoe (2), dat onmiddelijk daaraan grenst. En de mirakelen, waaraan beiden hunne reputatie hebben te danken, grepen in een en hetzelfde tijdvak plaats, namelijk gedurende de dynastie der Soeng (3), toen het Rijk, en daarmede naar het schijnt ook het godsdienstig bijgeloof des volks, het toppunt van zijn bloei bereikte. Ziehier wat de "Nasporingen omtrent de Goden", het werk dat reeds in noot 9 op bladz. 29 is aangehaald, omtrent Má-Tsów-Pó ten beste geeft.

Op tachtig mijlen afstands van de districtshoofdstad Pow-Tshâan (4), in het departement Hing-Hoa, ligt aan het zeestrand het eilandje Bî-Tsioe (5), de geboorteplaats der godin. Haar vader droeg den familienaam Lín (*) en haar moeder dien van Tsjhun (7). Eens droomde laatstgenoemde dat zij van de godîn Kwan Jin der Zuidelijke Zeeën (8) een lotusbloem ontving en die opat; kort daarop werd zij zwanger en eerst na veertien maanden baarde zij een dochter. Dit geschiedde in het jaar 742 onder de dynastie der Thang, en wel op den 23sten van de derde maand. Een welriekende geur, die meer dan tien dagen duurde, verspreidde zich verder dan een mijl in den omtrek toen het kind geboren werd. In hare jeugd bezat het meisje eene buitengewone mate van scherpzinnigheid, ja, toen zij pas een jaar oud was en nog in den slendang werd rondgedragen, maakte zij reeds bewegingen met de handen naar de afgodsbeelden, als om deze te begroeten. En op vijfjarigen leeftijd kon zij reeds de heilige boeken ter eere van Kwan Jin prevelen. Er was toen ter tijde in dat gedeelte der provincie een aanzienlijk jongeling van de familie Woe (9) die haar wilde huwen, maar zij weigerde en trok zich voor het vervolg in afzondering terug. Hare vier broeders waren kooplieden, die steeds heen en weder voeren tusschen de eilanden van den Oceaan. Op zekeren nacht overviel de godin plotseling eene gewaarwording alsof handen en voeten haar begaven: zij lag meer dan twee uren lang met gesloten oogen en ontwaakte niet voordat hare ouders het geval bemerkten en, in de meening dat zij in een gewone bezwijming was gevallen, haar snel tot bezinning terugriepen. Zij ontwaakte en zeide op spijtigen toon: "Waarom hebt gij mij niet laten "begaan? Ik was bezig mijne broeders bij te staan en te beschermen in den nood!"

(1) Zie inleiding, noot 13. In het departement zelf wordt de naam Tsoán-Tsioe-Hóe uitgesproken. (*). De departementshoofdstad van denzelfden naam ligt op eene lengte van 116°57'20" en eene breedte van 25°25'22". Zij is dus ongeveer even ver van de stad Tshuen-Tsjowfoe verwijderd als van Foeh-Tsjowfoe, de hoofdstad der provincie. (3) Zie noot 34 van

onze vorige verhandeling. (*)莆田()湄洲,

()林()陳

(*) Onze verhandeling over den 10den van de tweede maand. (").

doch hare ouders begrepen de bedoeling dezer woorden niet en spraken er ook niet verder over, totdat kort daarop de broeders met volgeladen schepen uit zee terug kwamen en vol droefheid het volgende verhaalden. Drie dagen van te voren woedde er een hevige tyfoen; hoog sloegen de golven tegen den hemel op en de schepen der broeders werden van elkander afgedreven: de oudste geraakte in een wervelwind en ging met vaartuig en al te gronde. Toen de storm zoo plotseling opstak verscheen voor aller oogen een jonge vrouw. Met de handen greep zij de touwen en het want der masten en wandelde aldus als over een vasten bodem over de golven voort. Nu eerst begrepen de ouders de bezwijming van hunne dochter. Het was hare ziel, die het lichaam had verlaten om de broeders te hulp te snellen; maar den oudsten had zij niet kunnen redden, daar zij te vroeg was gewekt en hare ziel dus niet den tijd had gehad ook hem uit den storm te slepen. De droefheid en het zelfverwijt der ouders waren grenzeloos.

[ocr errors]

Toen Má-Tsów-Pózoo gaat onze schrijver verder den huwbaren leeftijd had bereikt, zwoer zij dat zij nooit zou trouwen, plaatste zich niet lang daarna in zittende houding en stierf. Evenals op haren geboortedag verspreidde zich ook wederom nu een welriekende geur over mijlen in den omtrek, en sinds dien tijd werd iedereen die geene nakomelingen had en tot haar zijn toevlucht nam, terstond verhoord.

tot

Het gebeurde onder de Soeng-dynastie dat twee personen, Loe Joen Tih (10) en Li Foe (11) naar Korea zeilden. Toen zij op de hoogte van Bî-Tsioe waren gekomen stak plotseling een woedende storm op: het schip werd overzij geworpen en bijna door de golven verzwolgen, doch plotseling verscheen een heldere glans aan het luchtruim en werd het wolkenfloers vaneen gescheurd. Een menschelijk wezen vertoonde zich in den mast; het bewoog zich daarin heen en weder en hield vervolgens het roer, zoolang het gevaar geweken en het schip gered was. Toen den Keizer zulks ter oore kwam verhief hij Má-Tsów-Pó tot godin, met den titel van Onze lieve Vrouw van Macht en Goedertierenheid (12). Hij fiet op Bî-Tsioe een tempel bouwen tot instandhouding van haren dienst, en ieder van het volk bracht het zijne ertoe bij om dien te vergrooten, te versieren en uit te breiden.

Eindelijk gebeurde het nog onder Keizer Wun (13) van de thans regeerende Tsjhing-dynastie, en wel in het zevende jaar van zijn bestuur, dat Tsjing Ho (14) op zijne expeditie tegen de barbaren van het Zuidwesten (wellicht de Europeanen) in den tempel der godin zijne gebeden verrichtte en met volledig succes zijne plannen bekroond zag. Op grond hiervan kreeg hare dienst de Keizerlijke bevestiging en ontving de godin den wijdschen titel van Koningin des Hemels, Beschermster van het Rijk en "Hoedster van het Volk, die, begaafd met geheimzinnige wonderkracht, vervulling van "smeekgebeden geeft, eindeloos menschlievend is en allerwege hulp verleent" (15). (2)路允迪(') 李富(靈惠夫人,

(5)文 Van 1627--1644. (*) 鄭和(1)護國庇民妙靈 昭應宏仁普濟天妃.

« PreviousContinue »