Page images
PDF
EPUB

Zelfs deed de Keizer een tempel voor haar oprichten in de hoofdstad, en sinds dien tijd is het geheele Rijk van hare vereerders vol.

"

Tot hiertoe de Nasporingen omtrent de Goden", die een voldoend en vrij uitgebreid verslag geven van den oorsprong der godin (16). Het behoeft wel niet gezegd te worden, dat er verschillende lezingen bestaan omtrent haren wonderlijken levensloop; doch alle komen ongeveer op hetzelfde neer en wijken slechts in kleinigheden van elkander af. Sommigen plaatsen hare geboorte een paar eeuwen later, en wel onder Keizer Thai Tsjoe (17) van de Soeng-dynastie, in de laatste helft der tiende eeuw (18).

De meest gewone naam, waaronder de godin in China bekend staat, is MáTsów-Pó (19), zooals die in dat gedeelte van het Rijk, waar zij is ontstaan, wordt uitgesproken. Wij weten dezen naam niet beter te vertalen dan door »Voormoeder de Vrouw, het woord voormoeder hier op te vatten in een dergelijken zin als voorvader. In Emoy noemt men de godin doorgaans bij verkorting alleen maar Má-Tsów. Misschien is de gissing wel wat al te gewaagd, maar geheel onmogelijk is het toch niet, dat men het toevoegsel Pó, hetwelk "oude vrouw, moedertje" beteekent, met voordacht achter haren naam heeft geplaatst omdat het is samengesteld uit "golven" en "meisje", en dus meteen de wonderbare redding harer broeders in het geheugen roept waarbij zij zich over de golven bewoog, en die aanleiding gaf tot hare verheffing tot beschermgodin der zeelieden.

Het zijn ongetwijfeld èn de groote populariteit der godin, èn de hooge vlucht, welke hare eeredienst in China heeft genomen, die haar de hoogdravende titels hebben bezorgd, waarmede men haar in den loop der tijden heeft opgesmukt. Sommige van deze doen onwillekeurig aan de Maagd Maria van de Katholieken denken. Zoo bijv. "Heilige Moeder van de Hemelen hierboven" (20) en Vrouwe der Hemelen" (21). Op bijna ieder schip is hare beeldtenis te vinden, en wel in een open kastje aan het linkerboord, alwaar, naar Chineesche zienswijze, de voornaamste, de eereplaats is (22). Elken ochtend en elken avond brandt men aldaar wierook en kaarsen, en niet zelden

[ocr errors]

wordt aan boord een groote offerande aan haar gebracht als men op het punt is om in zee te steken. Het behoeft wel niet gezegd te worden, dat op den geboortedag der godin de havens vroolijk zijn opgetuigd met vlaggen en groen. Groote schepen laten alsdan haar ter eere comedie spelen op het water, en kleinere doen het

(16) Het boek zegt, dat het heeft geput uit de Annalen van de landstreek Hing-Hoà en dus uit de naaste bron. Daarom hebH ben wij dit verhaal dan ook verkozen boven alle andere overleveringen, die omtrent Má-Tsów-Pó in omloop zijn.

(1)★A. D. 960-976. (*) Zie Douglas, "Dictionary of the Amoy Vernacular", bladz. 582, en Doolittle, "Social Life of the Chinese", hoofdst. X. ("). (*)媽祖婆. (") Boven, bladz. 66, noot 5.

[ocr errors]

zelfde met onderlinge samenwerking, doch op alle vaartuigen zonder onderscheid wordt haar een offerande op grootere of kleinere schaal gebracht, al naar gelang van rijkdom en devotie der bemanning. En niet alleen is Má-Tsów-Pó de patrones der zeelieden: ook beurtvaarders en rivierschippers vereeren haar, en geen plekje zal men aan het zeestrand zien, of langs vaarten en kanalen waar schepen en schuiten gewoonlijk ophouden en vastgemeerd liggen, waar niet een tempel haar ter eere is opgericht. Allen die maar eenigzins met het water in betrekking staan vereeren haar, zelfs de handelaren die goederen over zee verschepen, zoodat Má-Tsów-Pó ook nog godin der kooplieden is (23). Landverhuizers raadplegen hare beeldtenis voordat zij emigreeren; zij werpen de wichelblokken in hare tempels ten einde de toekomst onthuld te zien (24), en dragen een zakje om den hals met asch van den wierook, die haar ter eere is gebrand. Het is dan ook met zulk een amulet, dat vele nieuwelingen uit China in onze koloniën belanden. Verder nog is Má-Tsów-Pó de patrones der kraamvrouwen en wordt bijzonder aangeroepen door degenen die nakomelingschap verlangen: ook al ingevolge de wonderen, die zij, volgens verschillende legenden, wordt gezegd ten gerieve van kinderlooze vereerders te hebben gewrocht.

Má-Tsów-Pó wordt gewoonlijk afgebeeld op de golven of de wolken staande, en al dan niet met een kroon op het hoofd als zinnebeeld van hare waardigheid van Koningin des Hemels. In de handen draagt zij veelal een langwerpig, eenigzins krom gebogen tablet, een zoogenaamde tsùo-páan (25) of "memorieplank", en wel als teeken van hare waardigheid van hooge godheid, die tot onder de oogen van den oppersten Heer des Hemels door mag dringen. In vroeger tijden, toen de dynastie der Ming (26) nog niet den troon beklommen had, hielden de hooge ambtenaren van het Rijk zulk een voorwerp van bamboe of ivoor met beide handen voor de borst wanneer zij zich op audientie begaven. Het diende oorspronkelijk om er aanteekeningen op te maken, want men mocht de roekeloosheid niet zóó ver drijven van tot onder de oogen van Zijne Majesteit toe op zijn geheugen te vertrouwen, en gevaar te loopen van voor den troon met den mond vol tanden te staan. In later tijden werd het tablet eenvoudig een zinnebeeld van hulde, terwijl de tegenwoordige dynastie het geheel en al heeft afgeschaft.

Evenals de meeste godheden van eenigen rang en aanzien is ook Má-Tsów-Pó gewoonlijk vergezeld door een paar wachters, satellieten of volgelingen, die haar bij wijze van schildknapen ter zijde staan. Zij heeten Duizend Mijlen-oog (27) en Gunstige Wind-oor (28), en zijn waarschijnlijk geene wezens die werkelijk hebben bestaan,

(23) Men vindt dus bij de Chineezen, dat volk van negotie bij uitnemendheid, niet minder dan drie godheden van den koophandel: den God van de Aarde als hoofdbron van den rijkdom; den God van den Oorlog als toonbeeld van moed, eerlijkheid en trouw; eindelijk de Godin van Zeeën als beschermster van het goederenvervoer over zee en langs rivieren en kanalen. (2) Verg. bladz. 42,

noot 59.

(2) 奏板(2) A. D. 1368-1628.

(27)千里眼(2*)順風耳,

maar zinnebeeldige voorstellingen van de zeevaartkunst.

De Uitvoerige Explicatie van

de officieel erkende Godheden (29), een samenraapsel van allerlei legenden en mythen uit het leven van Woe Wang (30), den eersten vorst uit het huis der Tsjow (31) die Keizer Tsjow Sin van de Jin-dynastie (32) van den troon wierp, maakt reeds van hen beiden gewag (33). Onder de namen Kao Ming (34) en Kao Kioh (35) treden zij in dat werk op als twee broeders van een afschuwelijk voorkomen, die, toen Tsjow Sin reeds op den troon te wankelen zat, hem hunne hulp kwamen aanbieden in den strijd. Den een, het Duizend Mijlen-oog, vindt men daar beschreven als een wezen met een indigoblauw gelaat en oogen als schitterende lichten, met een grooten mond, slagtanden en een machtigen en reusachtigen lichaamsbouw ; - de andere had, zegt de "Uitvoerige Explicatie", een gelaat als een pompoenschaal, een mond als een bloedpot, tanden als korte zwaarden, haar als vermiljoen en twee hoornen op het hoofd. Deze beschrijvingen stemmen vrij wel overeen met het voorkomen der beelden, die tegenwoordig worden gemaakt, de slagtanden echter uitgezonderd. Daar het boek de beide wezens inleidt als bezielde afgodsbeelden uit een zekeren tempel, bestaat er alle reden om te gelooven dat de schrijver, die tot den modernen tijd behoort, bij de samenstelling van zijn werk de reeds bestaande wachters van Má-Tsów-Pó als welkome onderwerpen voor zijne phantasie in zijn boek heeft binnengehaald, ten einde zijn legendarisch verhaal te tooien en op te sieren.

De ware oorsprong van die beide wachters zal men echter niet te diep moeten zoeken: hoogstwaarschijnlijk zijn zij slechts eigenaardige voorstellingen van de twee grootste eigenschappen die den zeeman sieren, namelijk de kunst om het minste gunstige windje dadelijk te benutten en die van duizenden mijlen voor zich uit te zien, dat is, het kortste en voordeeligste vaarwater te kiezen en altijd zeker van zijn zaak en met volledige bekendheid met den waterweg te zeilen. De hellebaarden, waarmede beide beelden in den regel zijn gewapend, zullen wel uitvloeiselen van de een of andere fabel wezen, die later op de twee wezens is gewrocht. Het Gunstige Wind-oor draait het hoofd half om en houdt de hand aan het oor als in aandachtig luisterende houding; het Duizend Mijlen-oog drukt de hand tegen het voorhoofd, als iemand die met scherpen blik den omtrek onderzoekt. Het kan ook wezen dat beide beelden slechts zinnebeeldige voorstellingen zijn van den gunstigen wind, dien MáTsów-Pó geacht wordt uit te deelen, alsmede van hare beschermende hand en den scherpen blik, waarmede zij over duizenden mijlen de zeeën beheerscht; of dat zij als het ware de beschermengelen van den zeeman zijn, waarvan de een het Duizend Mijlenoog op bevel van de godin allerwege uitvorscht waar hulp en bijstand noodig is, en de andere belast is met het uitdeelen van gunstigen wind.

(20) 封神演義

(30) Boven, bladz. 47, noot 72. (31) Loc. cit. (32) Loc. cit.

[ocr errors]

(*) In het 17de hoofdstuk. (21) 高明(**)高覺.

§ 2.

Het laat zich begrijpen, dat in alle huisgezinnen en handelsetablissementen, waar men de godin Má-Tsów vereert, op haren geboortedag een offerande voor haar beeld gereed gezet en met alle noodige ceremonien en plechtigheden opgedragen wordt. En eveneens verstaat het zich van zelf, dat hare tempels vooral getuigen zijn van groote feestelijkheden op dien dag. Wij zullen van de gelegenheid hier gebruik maken om een kort overzicht te geven van de tempelplechtigheden, die alzoo op de groote feestdagen van afgoden gebruikelijk ziju, doch stellen nadrukkelijk voorop, dat zij niet altijd op elken feestdag van alle goden zonder onderscheid worden verricht, maar hare viering afhankelijk is van den rijkdom van de tempels, de vroomheid der bewoners en den ijver van de hoofdlieden.

In den namiddag of den avond, die den feestdag voorafgaat, begeven zich een tien- of twaalftal knapen naar den tempel van den afgod. Zij dragen kegelvormige ceremoniehoeden (36) met opliggende roode franjes, en hebben jasjes aan van een ruw soort geel nanking, die tot boven de knieën reiken, doch de beenen zijn onbedekt en ook de voeten niet van schoeisel of iets dergelijks voorzien. Dit schijnt het voorgeschreven kostuum te wezen, en daarom betitelt het volk de knapen dikwijls uit scherts met den scheldnaam lo-hàan-kha (87), die, vrij vertaald, zooveel wil zeggen als "blootvoeters." Hun eigenlijke naam is echter ló-haan-sée of ló-jén-sée, welke eerstgenoemde uitdrukking door voorbedachtelijke verbastering wellicht geboorte aan den scheldnaam blootvoeters heeft gegeven; doch, voor zoo ver wij hebben kunnen nagaan, wordt geen van beide benamingen door de Chineezen geschreven omdat er geene letterteekens voor bestaan, zoodat zij moeielijk te vertalen of thuis te brengen zijn (38). Zij geven daarom reden om te gelooven, dat zij uit de oude tijden der provincie tot ons zijn gekomen en dat de blootvoeters overblijfsels van den oergodendienst der bewoners van Foehkjen zijn; want, waren de ló-haan-sée eerst door de eigenlijke Chineezen uit het Noorden bij de onderwerping der zuidelijke provincies in de Middeleeuwen ingevoerd, stellig zouden zij dan ook een geschreven naam uit hunne bakermat hebben meegebracht, die bij de groote vlucht welke de Chineesche literatuur aldaar reeds had genomen, toen ter tijde stellig wel zou hebben bestaan. De overweldigers kregen hier echter te doen met eene klasse van lieden, waarop zij met diepe minachting nederzagen of die zij wellicht in het geheel geen aandacht waardig keurden. Hunne letterkundigen, en die welke in de onderworpene landen zelve verrezen, deden zooals de literatoren van den huidigen dag nog doen ten opzichte van de populaire godsdienstige gebruiken der Taoistische sekte, dat wil zeggen, zij achtten het beneden zich over ló-jén-sée of derge

(*) Zulke hoeden worden steeds gedragen bij godsdienstige en officieele plechtigheden. Eigenlijk behooren zij tot de kleederdracht der Manderijnen. (*) (*) Douglas, in zijne "Dictionary of the Amoy Vernacular", zegt dat de klank see het geluid van de tamboerines voorstelt, die de blootvoeters hij gelegenheid van de tempelfeesten dragen; doch hij geeft deze meening ten beste zonder eenig bewijs aan te voeren.

lijke dingen te schrijven; zij dachten dus geene letterteekens uit om hunne namen in geschrifte weer te geven, en vandaar dat deze slechts in den mond des volks behouden konden blijven. De talen der zuidelijke provincies bezitten een menigte van dergelijke onschrijfbare uitdrukkingen en woorden, overgebleven uit de oude tongvallen der oorspronkelijke bevolking.

In den avond voor den feestdag dan, begeven zich de blootvoeters naar den tempel van den afgod. Ieder van hen houdt een metalen hollen ring in de hand, waarin kleine stukjes ijzer zijn verborgen of aan welken metalen belletjes zijn vastgehecht, die, geschud, een zacht ratelend geluid voortbrengen (39). De ring wordt op vier vingers gestoken, en de hand ter versiering met een gekleurden doek bedekt. Wanneer alle blootvoeters zijn verzameld, dan scharen zij zich in twee rijen langs de zijwanden van het gebouw, murmelen en zingen op de maat gebeden en bezweringen onder het schudden met hunne ringen, en telkens doet hun aanvoerder na elke vier of vijf woorden een slag hooren op den gong. Deze eenvoudige ceremonie heeft een eigenaardig doel. Het volk gelooft namelijk, dat de hoofdgoden bij iedere plechtigheid, die te hunner eere wordt op touw gezet, bovennatuurlijke helpers afzenden om hunne vereerders te steunen: afgezanten die den naam dragen van koen-tsiòng of koan-tsiòng (4o), dat is legerhoofden." Onder hunne directe bevelen staan legioenen van soldaten, namelijk de zoogenaamde thijen-ping (41) of siển-ping (42): "de hemelsche of goddelijke soldaten" wier zichtbare vertegenwoordigers, naar het schijnt, de bloot voeters zijn, aangezien deze, evenals die hemelsoldaten, steeds in de weer zijn om de plechtigheid zoo goed mogelijk te doen slagen. En hunne gebeden en bezweringen hebben, naar men wil, ten doel de aandacht op te wekken van den god, dien men wil vereeren, opdat hij zijne legerhoofden afzende en bevel geve dat zijne soldaten hem zullen volgen als een lijfwacht overal waar zijn beeld zal worden heengedragen ter vereering. De avondplechtigheid is bekend onder den naam van tiao-koen-tsiòng (43) d. i. de legerhoofden stemmen.'

De blootvoeters treden op als helpers bij de godsdienstige plechtigheden en loopen, evenals de koorknapen in de Katholieke kerk, met schellen, vaandels en lichten rond. Doch buiten en behalve dat worden zij nog beschouwd als plaatsvervangers van de bovennatuurlijke lijfwacht van den afgod. Zij behooren volstrekt niet tot een bijzondere klasse van lieden, doch elke knaap kan bloot voeter zijn. Echter komen zij steeds uit de geringste heffe des volks voort, hetgeen trouwens in den regel het geval is met al degenen die aan den dienst van het Taoisme zijn verbonden; want het is bepaald een in het oog loopende karaktertrek dier sekte, dat het schijnt alsof elk fatsoenlijk man zich schaamt bij de plechtigheden en processies ter eere van de afgoden tegenwoordig (39) Zulk een ring heet pa-lée, een woord dat eveneens niet in Chineesche schriftteekens kan worden weergegeven.

[ocr errors]

(3)天兵(*)神兵(^^)調軍將

« PreviousContinue »