Page images
PDF
EPUB

zomersolstitium (zie de voetnoot op bladz. 165, sub 7), omdat alsdan de geest der duisternis weer grond begint te winnen en zich als het ware op het principe Jang werpt, om te trachten dit naar den achtergrond te dringen, daarom beteekent de naam toan-ngów ook niets minder dan "het juiste solstitium van den zomer". Ongetwijfeld bewijst dan ook de uitdrukking, dat eertijds èn Drakenbootfeest èn dag van het zomersolstitium niet van elkander onderscheiden waren.

Vreemdelingen noemen den 5den van de vijfde maand veelal het Feest der Drakenbooten, en wel naar aanleiding van den roeiwedstrijd die alsdan wordt gehouden, en dien men in den aanvang van § 2 dezer verhandeling beschreven zal vinden.

§ 1.

VIERING VAN HET FEEST TE HUIS.

I. Offerande aan de huisgoden, de voorouders en den God van den Rijkdom. Zoodra de ochtend van den feestdag aangebroken is, worden alle mogelijke voorbereidende maatregelen genomen tot het brengen van een groote offerande aan de huisgoden en de voorvaderlijke tabletten. Men plaatst de gewone drie of vijf vleeschofferwaren (5) op de tafel in front van het huisaltaar; wierook en kaarsen, kopjes thee en wijn, confituren, koekjes en dergelijke dingen worden vervolgens bijgebracht, en met de vleeschspijzen in den loop van den voormiddag op de gewone wijze eerst aan de goden en vervolgens aan de vaderen opgedragen (6). Tot zoover wijkt de offerande niet af van die welke op andere vereeringsdagen wordt gebracht; doch met nadruk dient gewezen te worden op een artikel, dat speciaal dien dag optreedt en alsdan allerwege op de offertafels is te vinden: wij bedoelen een mengsel van gekookte rijst met andere voedingsmiddelen, gewikkeld in bamboebladeren in den vorm van kleine, driezijdige pyramiden. In de volkstaal van Emoy heeten die pakjes tsàng (7), en zij bevatten, behalve rijst, ook wel vruchten, vleesch of confituren; somtijds ook bestaat de inhoud uit gekookte gierst. Op den 5den van de vijfde maand ontbreken zij nergens op de offertafels, en zij hebben aldaar een eigenaardige beteekenis die tot hooge oudheid opklimt, en waarop wij in § 2 dezer verhandeling nogmaals in het breede denken terug te komen.

Die offerande van gierst en rijst aan de goden van het huis werd waarschijnlijk eenmaal ingesteld met het doel om van de hoogere machten regen en zegen te bekomen over het nog te veld staande gewas. Het Boek der Ceremonien" (8) doet ons zulks vermoeden. Wij lezen in dat oude document, hetwelk ons reeds zoovele

(") Zie boven, bladz. 24.

"

[blocks in formation]

diensten heeft bewezen bij het opsporen van den oorsprong van sommige volksgebruiken, en wel in het hoofdstuk over de Maandelijksche Voorschriften": "In die maand "(de tweede van het zomerseizoen) beveelt de Zoon des Hemels, dat binnen zijne do"meinen de zomerofferande tot het verkrijgen van regen zal worden opgedragen aan de "honderden prinsen, edellieden en wijzen, die het volk overvloed aanbrengen (d. w. z. "aan de verdienstelijke mannen der oudheid, die eens tot Goden van het Land en het Graan werden bevorderd zie hierboven, bladz. 119 en volg.), en daarmede om "volheid van de korenaren zal worden gesmeekt. En in die maand brengen de land"lieden gierst op en gebruikt de Zoon des Hemels jonge hoenders en proeft hij van "de gierst"...... Een commentaar voegt hieraan nog tot opheldering toe, dat onder die gierst oude gierst moet worden verstaan, daar dit gewas eerst in den herfst rijp is, en dat de Keizer er van proefde om gewicht aan de graanproductie bij te zetten. Ongetwijfeld wilde hij dus, door zoo te handelen, het volk doen zien hoe onmisbaar voor het onderhoud van iedereen, zelfs voor dat des Keizers, de granen zijn, en dat de landman derhalve wel heeft toe te zien dat zij steeds in voldoende hoeveelheid worden verbouwd. Zou nu in een Rijk, waar de Keizer beval dat de Goden van het Land en het Graan zouden worden aangeroepen om het volk met regen en daardoor met eene overvloedige graanproductie te zegenen, en waar hij tegelijkertijd het te veld staande gewas nuttigde om den landbouw aan te moedigen: - zou in zulk een Rijk het volk niet zelf tot de goden en vaderen zijn genaderd met een offerande van gierst van het afgeloopen jaar, ten einde daardoor bevruchtende regenbuien over het jonge, nog niet geoogste gewas van dien naam af te bidden?

Dat nu in de zuidelijke provinciën van China, zooals in Foehkjen, pakjes gekookte rijst in plaats van gierst op de offertafels van den 5den van de vijfde maand verschijnen, heeft stellig geene andere reden dan dat daar rijst, en niet, zooals in het Noorden, gierst het hoofdvoedsel der bevolking is.

In het citaat van zooeven spreekt het Boek der Ceremonieën" over een offerande om regen(). Laat ons in het voorbijgaan even aanstippen, dat de tweede zomermaand den Chineeschen landbouwer in den regel weinig regen brengt, hoewel juist veel hemelwater voor het rijpende veldgewas benoodigd is. Op deze meteorische omstandigheid zullen wij onze theorie omtrent het ontstaan van het Feest der Drakenbooten gronden, daar dit, naar onze meening, met geen ander doel werd ingesteld dan om op den God van het Water, den Draak, te werken en hem tot regen geven te bewegen.

Geen twijfel dan ook, of de reeds vermelde offerande van rijst en gierst, die de Chineezen van den modernen tijd op den 5den van de vijfde maand aan de huisgoden en de tabletten van de voorvaderen brengen, was oorspronkelijk niets anders

een tweelingzuster van de regen-offerande aan de Goden van het Land en van het Graan, die, volgens het Boek der Ceremonien", door de Keizers der hooge oudheid in de middelste zomermaand uitgeschreven werd. De offerande echter van lekkernijen en spijzen, die nog tegenwoordig te Emoy op denzelfden dag, overal waar

[ocr errors]

men speciaal werk pleegt te maken van zijn dienst (9), aan den God van den Rijkdom opgedragen wordt, spreekt nog duidelijker in dien geest. Immers hebben wij ор bladz. 122 reeds doen zien, dat deze godheid niets anders is dan eene latere verbastering van de Godin-Aarde, die (zie bladz. 119) reeds sinds de hoogste oudheid in Land- en Graangoden werd gesplitst: klaarblijkelijk dus offeren de Chineezen van Emoy op den 5den van de vijfde maand aan dezelfde goden waarvan het Boek der Ceremonien" spreekt. Want een commentator op dat werk zegt het, dat die "prinsen, edelen en wijzen" niets anders zijn dan de Heeren van de Aarde, Ku Loeng, de Godheden van het Graan en dergelijken": 土公句龍后稷 之類.

In nauw verband met deze offeranden van den ouderen en nieuweren tijd staat wellicht nog de offerande aan de Aarde, waarvan de Historische Geschriften" (1) van Sze Ma Tshijen melding maken. Op den dag van het solstitium van den zomer werd, volgens dien schrijver, op eene vierkante verhevenheid een offerande aan de Aardgodin gebracht (11), dezelfde wellicht, die thans nog op den huidigen dag in Peking door den Keizer in eigen persoon wordt opgedragen. Op het vierkante altaar, dat aan de noordzijde van de binnenstad gelegen is, offert namelijk de Zoon des Hemels op het genoemde tijdstip cene groote hoeveelheid vleeschspijzen, vruchten en andere levensmiddelen met wijn, jaspis en zijdestoffen, die na afloop van de plechtigheid in den noordwestelijken hoek van het altaar worden begraven (12); en hoewel nu eigenlijk aan hem alleen, als Opperpriester van het Rijk, het recht toekomt om de twee hoogste godheden der Natuur, den Hemel en de Aarde, door offeranden te vereeren, toch volgt het volk hem na zij het dan ook dat het die goden dient onder het masker van een Parelkeizer en een God van den Rijkdom.

II. Het weren van nadeelige invloeden uit het lichaam. "De vijfde maand noemt het volk een kwade maand" (13), zegt de Kalender van King-Tsjhoe. En met

(*) Gedeeltelijk op bladz. 123 opgesomd.

(1o) Zie bladz. 72, noot 14, en hier beneden, § 2, noot 5.

() Zie de Encyclopedie Vermeerderde en verbeterde Schatkamer van allerhande Zaken",

hoofdst. VI,

(1) Edkins, Religion in China", hoofdst. II.

vijf", ook in hunne

(1) Volgens Douglas ("Dictionary of the Amoy Vernacular", bladz. 110) zou dit zoo zijn omdat het woord gor, dat voor de Chineezen van Emoy de beteekenis heeft van taal "vergissen" en "in ongelegenheid brengen, om den tuin leiden" onze meening echter zal de hoofdreden wel dieper zijn gelegen, en in de nadeelige zomerklimaat en de ongemakken van het heete weder moeten worden gezocht.

beduidt. Naar invloeden van het

Gaarne maken de

recht. Want de zon heeft dan haar toppunt van warmte bereikt en begint, zooals ook in andere landen dikwijls wordt waargenomen, ziekten te veroorzaken. De Chineezen zijn gewoon die toe te schrijven aan een onbestemd soort van kwade invloeden of geesten, die zij bestempelen met den naam sia (14) een woord waarin zij alles samenvatten wat tegen het natuurlijk goede, het geluk aanbrengende indruischt en waartegen weinig anders aan te vangen is dan een strijd met amuletten, toovermiddelen en bezwering. Het laat zich dus vooruit reeds denken, dat de vijfde maand vooral bijzonder rijk aan zulke bezweringsmiddelen moet zijn, te meer omdat alsdan de ongezonde, heete winden uit het Westen beginnen te waaien en velen in hunne gezondheid benadeelen. Die winden vergeet geen Europeaan, die ze eenmaal heeft gevoeld. Verhit op hunnen tocht door de uitgestrekte, verschroeide vlakten van Tartarije en Tibet, gieren zij soms verscheidene dagen met onverminderde hevigheid aaneen; zij jagen den thermometer niet zelden op 100° Fahrenheit en waaien zoowel 's nachts als over dag, zonder dat hunne hevigheid in het geringste slechts vermindert of de temperatuur merkbaar wordt afgekoeld. Alle houtwerk doen zij uitdrogen, splijten en kraken en zij nemen niet zelden den laatsten droppel water weg die in de velden is; de lucht is al dien tijd door onuitstaanbaar zoel en drukkend; de zon is met een waterig waas bedekt; de huid wordt droog en lederachtig en loomheid, uitputting en ziekte bekronen menigwerf het einde. (15) Dit zijn de onaangename dagen van het overigens zoo heerlijke klimaat van Foehkjen.

Het is er ver van af, dat de Chineezen de eenigen zouden wezen, die het kwaad, hetwelk den menschen wordt berokkend, aan geesten en spoken toeschrijven. Men vindt dezelfde bijgeloovige opvatting bij ten naaste bij alle minder beschaafde volken, en als zoodanig is zij in den vorm, waaronder zij thans nog in China bestaat, buiten

Chineezen spelingen met woorden, waartoe trouwens hunne taal, die zoo arm is aan klanken, ruimschoots gelegenheid geeft. Verwantschap in beteekenis tusschen gelijkluidende of ongeveer gelijkluidende woorden zoeken zij overal waar zij maar kunnen: wij hebben er op bladz. 18 reeds een enkel bewijs van geleverd en zullen het lager in deze zelfde § (bij noot 44 en volg.) met nog enkele voorbeelden staven; en dit juist maakt, dat men steeds de grootste omzichtigheid in acht moet nemen, zoo men uit de uitspraak van woorden verklaringen wil afleiden voor zeden en gewoonten. Gaat men in deze te veel op hooren zeggen" af, zeer zeker loopt men dan ook gevaar door de Chineezen, die in den regel geene andere ophelderingen weten te geven dan die zij uit woorden ziften, om den tuin te worden geleid.

Dat de vijfde maand meer nog om haar weersgesteldheid dan om eenig andere reden bij het volk slecht staat aangeschreven, moge nog hieruit blijken, dat de Keh-Chineezen de negen dagen die tusschen den 4den en den 14den gelegen zijn, of ook wel den 5den, 6den en 7den, den 15den, 16den en 17den en den 25sten, 26sten en 27sten van de vijfde maand bestempelen met den naam thóeknjiet of "vergiftige dagen". Inderdaad moet deze krachtige uitdrukking wel aan iets anders dan aan een toevallige overeenkomst in uitspraak tusschen de woorden vijf, vergissen en misleiden haar ontstaan te danken hebben!

(*)邪,

火 O(颶)

(*) Die heete winden heeten te Emoy hée-thai () of vuur-yphonen”,

"

twijfel niet veel anders dan een overblijfsel uit die overoude tijden, toen de Chineezen
nog op eene lage trede van beschaving en ontwikkeling stonden. Het laat," zegt
Sir John Lubbock (16), zich gemakkelijk begrijpen, waarom de wilden bijna altijd
"geesten en spoken voor kwaadwillige wezens aanzien. Onder de allerlaagste men-
#schenrassen is ieder individu - onder die welke een weinig meer ontwikkeld zijn
"elkeen die tot een anderen stam behoort, noodzakelijk een vijand. Vreemdeling te
"zijn beteekent hetzelfde als vijand te wezen; en een geest is niets anders dan een
"lid van
een onzichtbaren stam." Zoo hebben de Hottentotten, volgens Thun-
berg, zeer vage denkbeelden omtrent een weldoend goddelijk wezen.
"Zij hebben
#daarentegen veel helderder begrippen omtrent een kwaden geest voor wien zij vrees
"koesteren, daar zij gelooven dat hij de oorzaak is van ziekte, dood, donder en elk
"onheil, dat hun overkomt" (17). De Beetjuanen schrijven eveneens alle kwaad toc
aan een onzichtbaren god, dien zij Murimo noemen, en schromen niet om door de
"bitterste vervloekingen hem hunne verontwaardiging te toonen bij alle leed dat zij
"ondervinden, of bij elken wensch die niet vervuld wordt" (18). De Roodhuid leeft,
naar Carver (19) verhaalt, in een altijddurende vrees voor minder liefelijke aanvallen
van geesten, en neemt, om ze af te weren, (evenals de Chineezen) zijn toevlucht tot
amuletten en phantastische priesterceremoniën; -de stammen van Carolina gelooven,
dat alle ongesteldheden door kwade geesten worden veroorzaakt (20), en in het Oude
en Nieuwe Testament worden slechte daden (21), zoowel als ziekten en kwaleni van
allerlei aard, steeds toegeschreven aan duivels, die nu en dan in het menschelijk lichaam
plegen te varen (22). Onder de Gallische, Germaansche en daaraan verwante stammen

(1) "Origin of Civilisation and primitive Condition of Man," hoofdst. V, bladz. 212.
(1) Thunberg, "Pinkerton 's Voyages", deel XV, bladz. 142.

(18) Lichtenstein, Travels in South-Africa", vol. II, pag. 332.

[blocks in formation]

(20) Jones, #Antiquities of the Southern Indians", pag. 31. Een vrij uitvoerige verhandeling over dit onderwerp kan men vinden in Lubbock, op. et. loc. cit.

(21) Men vergelijke o. a. 1 Samuel XVI, 14 en volg., 23. Ibid. XVIII, 10; XIX 9 enz. enz. (2) "Als deze nu uitgingen, ziet, zoo brachten zij tot hem een mensch, die stom en van den duivel bezeten was.

"En als de duivel uitgeworpen was, sprak de stomme.

"Maar de farizëen zeiden: Hij werpt de duivelen uit door den overste der duivelen."

(Mattheus IX, 32 en volg; - zie ook Ibid. XII, 22 en volg.)

"En als hij aan het land uitgegaan was, ontmoette hem een zeker man uit de stad, die van over langen tijd met duivelen was bezeten geweest, en was met geene kleederen gekleed, en bleef in geen huis, maar in de graven.

En hij, Jezus ziende, en zeer roepende, viel voor hem neder, en zeide met eene groote stem: Wat heb ik met u te doen, Jezus, gij Zone Gods, des Allerhoogsten! Ik bid u dat gij mij niet pijnigt! "Want hij had den onreinen geest geboden, dat hij van den mensch zou uitvaren: want hij had hem menigen tijd bevangen gehad; en hij werd met ketenen en met boeien gebonden, om bewaard te zijn; en hij verbrak de banden, en werd van den duivel gedreven in de woestijnen.

"En Jezus vraagde hem, zeggende: Welk is uw naam? En hij zeide: Legio. Want vele duivelen waren in hem gevaren.

« PreviousContinue »