Page images
PDF
EPUB

in den regel wordt alle oneenigheid in hare geboorte gesmoord door de commissarissen van orde, die minder door hun moreelen invloed de harmonie in stand houden, dan wel door dengenen een geldelijke belooning toe te duwen, die zich mochten rekenen in hunne aanspraken te zijn te kort gedaan.

Het animeerend vermogen, hetwelk elken wedstrijd in meerdere of mindere mate eigen is, maakt dat het roeien niet zelden twee of drie dagen achtereen wordt voortgezet. Ook zonder dat er prijzen te behalen zijn; want al worden er geen geschenken uitgekeerd, zoo roeit het volk toch voor de eer van het spel, of, liever nog, omdat de voorvaderen het ook deden. De glorie van het feest en de geestdrift, waarmede het wordt gevierd, hangen overigens geheel af van de geldsommen, waarvoor is ingeschreven, of van de hoegrootheid der fondsen, die de tempel ter beschikking stellen kan. Zoo ziet men het eene jaar soms tientallen van booten in alle richtingen over het water vliegen, terwijl andere jaren er slechts twee of drie in de vaart worden gebracht. En daar het niet zoozeer een godsdienstig dan wel een volksfeest geldt, zoo spelen hier de grillen en toevallige opwellingen der buurtbewoners een groote, zoo niet de hoofdrol.

Wie echter nog den grootsten glans aan het Feest der Drakenbooten bijzetten zijn de tallooze bootjes en schuiten, die, met groepjes mannen, kinderen en zelfs vrouwen bevolkt, bij honderden heen en weder varen. Een ieder heeft zich in zijn beste kleederen gestoken en maakt zich vroolijk met eten en drinken, kout en scherts; men bespeelt strijk- en blaasinstrumenten en juicht de voorbijschietende drakenbooten toe; het is in één woord een feest zoo vroolijk en lustig, als het geheele jaar er geen te aanschouwen geeft. De heuvels langs het strand zijn met een bonte menigte als overdekt; de voor anker liggende schepen zijn met toeschouwers opgepropt en met vlaggen en wimpels versierd, en het geheel vormt een schouwspel zóó eigenaardig, dat geen vreemdeling, die er eens getuige van was, het ooit uit zijne herinnering zal verliezen. Doch behalve op het water, wordt ook nog in de straten van de stad met drakenbooten gemanoeuvreerd. Men ziet ze namelijk op verschillende dagen van de maand plechtstatig in processie ronddragen met vaandels en muziek. Zij zijn vervaardigd uit zeer dun houtwerk of ook wel uit bamboe, rotting en papier, en worden veelal onder een linnen troonhemel hetzij op de schouders, hetzij aan draagstokken rondgevoerd en des avonds opgetooid met lampen en lantarens. Aldus door muzikanten vergezeld en door vaandeldragers en jongens met trommen en gongs omstuwd, mag het lange gevaarte waarlijk een vreemdsoortige verschijning heeten. Nadat het naar het oordeel van de aanvoerders van den stoet lang genoeg is rondgevoerd, brengt men het naar het zeestrand, voorziet het met eene bemanning van papieren poppen en doet alles tegelijk opgaan in vlammen en rook. Het volk meent nu dat alle kwade invloeden, die uit de buurten, door het monster doorkruist, in het vaartuig zijn gevaren, op deze wijze mede worden vernietigd en over zee gezonden. De draak werkt dus als een lijfsvervanger, zooals op bladz. 263 is beschreven, in het groot.

Ziehier in grove trekken het Zomerfeest geschetst, waarop de draak zulk een voorname, ja de hoofdrol speelt. Wij zullen nu gaan zoeken naar den oorsprong, doch vooraf de volkstradities ter hand nemen, die de vraag heeten op te lossen waaraan het feest zijn ontstaan te danken heeft; om, na aantooning dat de ophelderingen, die zij zoogenaamd inhouden, van nul en geener waarde zijn, met de eigenschappen van den draak en het voorkomen der Natuur in de vijfde zomermaand tot richtsnoer, naar een redelijker verklaring te streven. Aanhalingen uit Chineesche schrijvers zullen ook hier weder ruimschoots worden ingevlochten als even zoovele zenuwknoopen voor ons betoog; want dit is ongetwijfeld de eenige goede methode die tot bevredigende oplossing van het vraagstuk voeren, en afdwalingen van den goeden weg voorkomen kan.

Geletterde en ongeletterde Chineezen, die naar den oorsprong van het Drakenfeest worden gevraagd, disschen gewoonlijk een fabel op, die de kwestie geheel en al heet op te lossen. Wij zullen beginnen met die weer te geven, en daartoe de hulp van het meest authentieke werk op het gebied van oude Chineesche historie inroepen, namelijk van de Sji-ki of "Historische Geschriften" van Sze Ma Tshijen (5).

In het rijk Tsjhoe (°), dat van ongeveer 740 tot 330 vóór Christus onder de dynastie der Tjsow bestond, regeerde vier eeuwen vóór onze jaartelling Koning Hwai (7). Zijn minister Khoeh Juen (8), ook wel Khoch Phing (9) geheeten, stond hoog bij hem in aanzien (10). Want overal waar het de bewaring van rust en vrede in het rijk en

(5) Zie bładz. 72, noot 14. Geen historisch werk ter wereld van vóór Christus geboorte kan met deze merkwaardige poging van vèr vervlogen eeuwen om de oudste historie van het Chineesche Rijk in zoo volledig mogelijken vorm op schrift te brengen, in vergelijking komen. Het werk vangt aan met de regeering van den half-fabelachtigen Keizer Hwang Ti (2700 vóór Chr.) en sluit onge veer een eeuw vóór onze jaartelling, zoodat het een tijdperk omvat, grooter dan door eenig historisch werk der Oudheid met een gelijke mate van nauwkeurigheid en volledigheid behandeld is. De schrijver Sze Ma Tshijen was geboortig uit de tegenwoordige provincie Honan. Hij leefde, naar men zegt, van ongeveer 163 tot 85 vóór Christus, reisde op twintigjarigen leeftijd door alle deelen van het Rijk en sleet een groot gedeelte van zijn leven in den dienst van Keizer Woe Ti Han-dynastie. De episode, weergegeven in onzen tekst, is ontleend aan het 84ste hoofdstuk van zijn werk.

van de

("). Het omvatte de tegenwoordige provincie Hoekwang met een groot gedeelte der provinciën Honan en Kiangsoe. De hoofdstad was King-Tsjowfoe, thans nog op eene lengte van 109° 44′ 50′′ en eene breedte van 30° 26' 40" gelegen op den noordelijken oever van de Jangtsze-kiang in de provincie Hoepeh. De door ons zoo veelvuldig geraadpleegde kalender, op bladz. 6 in noot 23 het eerst genoemd, handelt over de zeden en gewoonten van dit rijk.

()懽王()屈原()屈平 (10) Hij was zoogenaamd Linker-mi

nister. De functiën van dezen waardigheidsbekleeder vallen echter moeielijk te omschrijven, aangezien zij niet in het Boek van de Ceremonien der Tsjow-dynastie (verg. bladz. 169 noot 14) verhandeld, en ook niet meer in het hedendaagsche Chineesche Rijk uitgeoefend worden. Wellicht kwamen zij overeen met die van den der Tsjow, het hoofd van het

het maken van wetten gold, bewees hij door zijne weergalooze bekwaamheden de uitstekendste diensten; en geen wonder dan ook, dat hij het volste vertrouwen van zijn vorst genoot en er geen edict werd uitgevaardigd, zonder door hem ontworpen te zijn. Dit wekte echter den naijver van een hooggeplaatst ambtenaar en edelman, Kin Sjang (11) geheeten. Geen mededinger naar de koninklijke gunst naast zich kunnende dulden, besloot hij Khoch Juen ten val te brengen; en hij bracht het dan ook door kuiperijen en lasterlijke aantijgingen inderdaad zóó ver, dat het voorwerp van zijn haat alle aanzien verloor en in ongenade viel. In het volle besef van zijn onschuld zocht de verongelijkte minister zijn troost in de samenstelling van een beroemd gedicht, getiteld de Droefheid verstrooid" (12), ter rechtvaardiging van zijn regeeringsbeleid, hetwelk hij aan de voorschriften van de beroemde mannen der Oudheid toetste. tere schrijvers hebben zijn werk toegelicht, gecritiseerd en trachten na te bootsen; en dientengevolge ontstond onder den naam van "Elegieën van Tsjhoe" (18) een nieuwe klasse van letterkundige producten in een eigenaardigen stijl, die een helder inzicht in den stand der bellettrie dier dagen geeft. Van daar dat de Elegieën in de bibliographische werken van de Soei-dynastie (A. D. 589-618) in eene afzonderlijke klasse werden geplaatst, en sedert altijd eene zoodanige stelling hebben behouden (14).

La

Kort nadat Khoeh Juen, als slachtoffer van de intrigues van Kin Sjang, zich uit het openbaar leven had moeten terugtrekken, geraakten de rijken Tshin (15) en Tshi (16), beide aan de noordelijke grenzen van Tsjhoe gelegen, op voet van oorlog. De vorst van Tshin, Hwoei (17) geheeten, durfde echter niet openlijk den strijd aanvaarden voor en aleer het bondgenootschap, dat toen ter tijde tusschen Tshi en Tsjhoe bestond, verbroken was. Hij zond derhalve zijn minister Tsjang 1 (18) met. rijke geschenken naar Koning Hwai, deed dezen vorst eene vermeerdering van grondgebied van zeshonderd mijlen beloven indien hij alle gemeenschap met Tshi wilde afbreken en bereikte inderdaad zijn doel; doch toen de gezanten van Tsjhoe het nieuwe

tweede ministerie (der van de Tsjow-li), die belast was met de geographische opna地官

men van het rijk, de volkstelling, het onderwijs, den landbouw, de grondbelasting, het armwezen

enz. Indien deze veronderstelling juist is, dan kan Khoeh Juen gezegd worden zooveel als Minister van Binnenlandsche Zaken in den ruimsten zin van het woord te zijn geweest.

meer

('')靳尙(2) 離
離騷 騷(3)楚辭.

(") Wylie, "Notes on Chinese Literature," bladz. 181.

(15)

[ocr errors]

Deze staat ontstond ongeveer in 897 vóór onze jaartelling en breidde zich sedert en meer over de provinciën Sjensi en Kansoch uit. Hij lag dus ten Noordwesten van het rijk Tsjhoe. In 221 voor Christus onderwierp hij zelfs het geheele toenmalige Chineesche Rijk, toen de bekende Sji Wang (zie bladz. 132, noot 20), de stichter van den Grooten Muur en verbrander der boeken, den troon beklommen had.

en

(1). Dit rijk besloeg een gedeelte der tegenwoordige provincies Sjantoeng en Tsjihli, was dus gelegen ten Noordoosten van Tsjhoe en ten Oosten van Tshin. Het ontstond ongeveer negen eeuwen vóór Christus en ging in het jaar 221 vóór onze jaartelling op in het laatstgenoemde rijk. (C)惠(")張儀

gebied in ontvangst wilden nemen, beweerde Tsjang I slechts zes mijlen te hebben toegezegd in stede van zeshonderd. Verwoed greep Koning Hwai hierop naar de wapens. Maar zijne troepen leden een geweldige nederlaag en het leger van Tshin rukte dat gedeelte van zijn grondgebied, hetwelk tusschen de Hwang-ho en de Jangtszekiang gelegen was, zegevierend binnen; de krijgsmacht, die hij nogmaals met inspanning van al zijne krachten bijeenbracht om een inval in het vijandelijk land te doen, werd ten tweede male teruggedreven, en het einde was, dat Koning Hwai zich genoodzaakt zag een vernederenden vrede te sluiten en het gebied tusschen de twee rivieren in handen van zijne vijanden te laten.

Inmiddels was Khoch Juen van uit Tshi, waar hij zich, waarschijnlijk om de verbroken vriendschapsbanden tusschen dit rijk en zijn vaderland wederom aan te knoopen, een tijdlang opgehouden had, naar het hof van zijn zoo diep vernederden vorst teruggekeerd. Doch dit ontging de aandacht van- den nieuwen vorst van Tshin, Tsjao Siang (19) geheeten, niet. Bevreesd dat Koning Hwai op den steun van Tshi zou rekenen en op nieuw een aanval wagen, zond hij plotseling zijn legers op, bracht zijnen tegenstander wederom een geweldige nederlaag toe en vorderde hem tot eene persoonlijke bijeenkomst op ter sluiting van een verbond van vrede en vriendschap. Koning Hwai zat nu tusschen twee vuren. Hij begreep zeer goed, dat bij eene weigering van zijnen kant een nieuwe aanval alle hoop op het behoud van zijn rijk voor hem in rook zou doen opgaan; doch ook evenzeer vreesde hij in een strik te loopen en door zijn aarts vijand gevangen te worden gehouden. Khoeh Juen bezwoer hem den strijd liever tot het uiterste toe vol te houden dan zich in den leeuwenku te wagen; maar zijn raad werd niet gehoord. Vertrouwende op de familiebanden, die tusschen zijn huis en dat van Tshin bestonden, trok Hwai zijn tegenstander te gemoet, doch wat Khoeh Juen voorzien had gebeurde: - hij werd gevangen genomen en zag zijn rijk nooit weer terug.

Zijn oudste zoon Khing Siang (20) nam nu onmiddelijk de teugels van het bewind in handen; en, daar hij zelfs meer nog dan zijn vader onder den vloed van Kin Sjang, den grooten tegenwerker van Khoeh Juen, stond, vel deze trouwe dienaar ten tweede male in ongenade en werd nogmaals weggezonden van het hof.

Al ronddolende kwam Khoeh Juen aan den oever der rivier. Hier ontmoette hij een visscher, klaagde dezen in roerende woorden zijn leed, nam een steen in de armen en wierp zich in het water. Dit geschicdde aan den Poh-Lo (21) stroom, ter plaatse waar vroeger de stad Lo-Hijen (22) lag; dat wil zeggen, zestig mijlen ten Noordoosten van de hedendaagsche a. ondissements-hoofdplaats Siang Jin (*) en dus niet ver van den zuidelijken oever van het Toeng-Ting (24) meer.

Tot zoover de Historische Geschriften van Sze Ma Tshijen. En de Annalen

(1)昭襄(2)頃襄

(22) 泊羅(22) 羅縣(2) 湘陰()洞庭,

der verschillende Rijken van de oostelijke Tsjow-dynastie" (25), een hoog in aanzien staande historische roman, die op het punt van Chineesch volksgeloof voorzeker mede een woord in het midden brengen mag, voegt hier nog aan toe: "Dit geschiedde op "den 5den van de vijfde maand. De dorpbewoners, hoorende dat Khoeh Juen zich "verdronken had, brachten als om strijd kleine roeibootjes te water om hem op te #visschen; doch vruchteloos. Toen maakten zij koekjes van gierst (zoogenaamde tsàng, "waarvan door ons in den aanvang van § 1 reeds melding is gemaakt), en wierpen "die bij wijze van offerande in de rivier; maar vooraf wonden zij er bonte zijden dra#den om, uit vrees dat de kiao-loeng" 's (26) ze anders zouden weghalen en ver"slinden. En het drakenbootspel, dat zijn oorsprong vindt in deze poging om Khoch "Juen te redden, heeft zich tot op den huidigen dag in stand gehouden en is een "volksgebruik geworden. Het volk richtte ook tempels voor hem op, en in de pe"riode Juen-Foeng (27) van de Soeng-dynastie ontving Khoeh Juen van hoogerhand #den eeretitel van Heer, brandende van Zuiverheid" (28), die later nog verhoogd "werd tot Vorst, brandende van Trouw" (29)".

Het Supplement op de onderling overeenstemmende Geschriften," (3o) een kleine verzameling legenden, onder de Liang-dynastie (31) gecompileerd, verklaart dat gebruik om die koekjes met zijden draadjes te omwinden als volgt:

"Op den 5den van de vijfde maand wierp Khoeh Juen zich in de Poh-Lo "rivier. Het volk van Tsjhoe betreurde hem zeer, vulde op dien dag bamboekokers "met rijst en wierp die in het water om hem te offeren. In de periode Kjen-Woe "(3) van de Han-dynastie had een zekere Ngow Hwoei (38) van Tsjhang-Sja (34) een "verschijning van een heer, die zich bekend maakte als minister van de drie dor

(*), hoofdst. XX. Deze roman omvat het tijdperk tusschen (25) 東周列 de 8ste en de 3de eeuw vóór Chr., toen China onder de dynastie der Tsjow in een groote menigte feodaalstaten was gesplitst. Zijne afwijkingen van de authentieke geschiedboeken zijn zoo luttel, dat hij bijna als historische bron geraadpleegd kan worden.

(25) . De Chineezen onderscheiden negen soorten van draken of zoogenaamde "loeng" (Emoy ling), die, te oordeelen naar de beschrijving van hun welbekend en gezaghebbend hoofdwerk over Materia Medica (boven, bladz. 37, noot 42), alle tot de hagedisachtige dieren behooren. Het type van de soort, de eigenlijke #loeng", is misschien wel de reuzekrokodil of kaaiman, die sedert lang in China uitgestorven schijnt en als zoogenaamde draak nog slechts een plaats onder de fabelachtige dieren inneemt. Wij zullen straks in het breede op dit onderwerp terugkomen. De #kiao-loeng" wordt in het zoo even genoemd werk beschreven als hebbende een lengte van tien voeten, een slangvormig lichaam en vier pooten. Hij is dus wellicht een groote salamander of Amblyrinchus en nadert, wat beschrijving aangaat, eenigzins tot den Iguanodon van de voorwereld, or meer nog tot den leguaan van Java (Varanus bivittatus?)

(27) A. D. 1078 — 1086. (2) 清烈公(")忠烈王.

(*) 續齊諧記, van de hand van Woe Kiun 吳 均 (") 梁A.

D. 502 557.

[ocr errors][merged small][merged small][merged small]
« PreviousContinue »