Page images
PDF
EPUB

"pen" (35) en tot Ngow Hwoei zeide: "Gij weet dat men mij met zooveel ijver of"feranden brengt, maar telken jare worden die door de "kiao-loeng" 's weggeroofd. "Indien men mij nu een weldaad wil bewijzen, zoo stoppe men de rijst met blade"ren van den Lijen (86)-boom vast en omwinde ze met veelkleurige zijden draadjes, "want de loeng" 's zijn bang voor deze beide dingen". Ngow Hwoei volgde dezen "raad, en dat men tegenwoordig op den 5den van de vijfde maand de rijstkoekjes "(tsàng), die men vervaardigt, eveneens met bladeren en bontgekleurde draden om"windt, is nog een overblijfsel hiervan.

Dit zijn nu al zoo de voornaamste verhalen, die de Chineezen omtrent het ontstaan van hun Drakenbootfeest ten beste geven. Ook wijzen zij op den oorsprong van de rijst-en gierstkoekjes, die op den bewusten dag in het huisgezin geofferd worden; want in de tsàng, waarvan in den aanhef van § 1 gesproken is, herkent men immers onmiddelijk de koekjes en de bamboezen met rijst, die de bewoners van Tsjhoe als een offerande aan Khoeh Juen in het water wierpen, toen hij zich uit wanhoop had verdronken. Het eenige verschil is, dat de tegenwoordige bewoners van Emoy de rijst op de offertafels plaatsen en haar ook niet in kokers van bamboe doen, maar in plaats daarvan met de bladeren van die plant omwinden; doch welke waarde moet voor het overige aan de aangehaalde legenden worden gehecht?

Naar onze meening is de tragische dood van Khoeh Juen alles behalve in staat behoorlijk rekenschap van het ontstaan van het Feest der Drakenbooten te geven. Want onaannemelijk is het zeker, dat het lot van een minister, die in ongenade is gevallen en zich daarom van het leven berooft, zulk een diepen indruk op een volk kan maken, dat zijn dood een feest in het leven roept, het welk van Peking tot Batavia wordt gevierd en allerwege de grootste populariteit geniet. De mogelijkheid van zoo iets laat zich buitendien het allerminst in China denken, waar geen burger zich inlaat met de politiek en het volk over het algemeen er ten hoogste onverschillig onder is hoe en door wien het wordt geregeerd, als men het slechts zijn rijst en de gewone vrijheid van handelen laat. En al ware het nu bewezen, dat de eenvoudige landbewoners op den oever der rivier, waar de zelfmoord van Khoeh Juen plaats had, zich haastten om zijn lijk te zoeken en het een plechtige begrafenis te bezorgen: zouden zij dan zoo

(3) even, nooit 12) zegt, dat een ambtenaar van dien naam oudtijds belast was met het beheer over de aangelegenheden der drie familienamen van het Keizerlijk huis. Deze familienamen vertegenwoordigden waarschijnlijk de clan van den Keizer zelven, die van zijne vrouw en die zijner moeder, welke bijna altijd in naam verschillen, aangezien eene door de gewoonte geheiligde wet steeds in China het huwelijk tusschen personen van denzelfden familienaam verboden heeft. Tot zelfs op den huidigen dag dragen alle bewoners van een en hetzelfde dorp ook in den regel denzelfden familienaam; vandaar de naam "minister der drie dorpen". Nog altijd bestaat er te Peking een departement, dat met de regeling der Keizerlijke familiezaken is belast en de geslachtsregisters aanhoudt. Het is uit vijf leden samengesteld.

(= ★ ★. Een commentator van "de Droctheid verstrooid" (zie zoo

(*) 楝 Melia azederach. Zie Hoffman en Schultes, "Noms Indigènes d'un choix de plantes du Japon et de la Chine", 358.

onzinnig zijn geweest juist een jaar daarna wederom dergelijke pogingen aan te wenden, en vervolgens ieder jaar op nieuw, eeuw in eeuw uit?

Welk groot staatsman leeft bovendien maar een enkel jaar lang zóó diep in de herinnering van het gepeupel voort? De veronderstelling alleen lijkt ons reeds volkomen ongerijmd : in het kort, door een geval als dat van Khoeh Juen komt. niet zulk een populair feest als dat der Drakenbooten in het leven. Wij zijn dus geneigd het verhaal eenvoudig te plaatsen in hetzelfde kader, waarin wij de legende van Kiai Tsze Thoei omtrent den oorsprong van het vuurverbod (37) en die van Hwang Tsjhao aangaande het ontstaan van de gewoonte om op den dag van het Gravenfeest de huizen met groen op te sieren (38) hebben gezet, namelijk in dat der overleveringen die wel is waar eene historische of half-historische gebeurtenis tot grondslag hebben, doch door de Chineezen men vergeve ons de uitdrukking met geweld er bij zijn gesleept om er een verklaring van hun duistere zeden en gebruiken uit te smeden.

[ocr errors]

Wat nog meer de zwakheid van de Koeh Juen-legende uit doet komen is het feit, dat zelfs Chineesche schrijvers van eeuwen her een tweede dergelijk geval te berde brengen om den oorsprong van het Drakenboot feest te verklaren, en aldus toonen dat zij zelven onderling verschillende meeningen zijn toegedaan. Ziehier wat de commentaar op den Kalender van King-Tsjhoe, het werk dat immers de zeden en gewoonten van de landstreek zelf beschrijft, waar Khoeh Juen leefde, werkte en stierf, en dus in deze als autoriteit mag gelden, nog vermeldt.

"Wat betreft den roeiwedstrijd (39) van den 5den van de vijfde maand: toen "Khoeh Juen zich aan den Poh-Lo stroom in het water wierp, was het volk zeer ge"troffen door zijn dood en zond roeibootjes uit om hem op te visschen. Uit de schuit"jes kiest men de lichte en de puntige, en noemt die vliegende eilandjes, en het eene "wordt beschouwd als waterwagen en het andere als waterpaard. De districtshoofden "met het volk gaan altegader naar den stroom, om er getuige van te zijn. Te Han"Tan (40) vindt men den steen van Tshao Ngo (41), waarop geschreven staat: "Op den "5den van de vijfde maand, toen hij vorst Woe (42) te gemoet ging, voer hij tegen de "golven op en werd door het water verzwolgen." Als dit zoo is, dan zou het feest "dateeren uit de oostelijke Woe-dynastie (43) en in Tsze Soe (44) zijn te zoeken, maar "niet in Khoeh Juen zijn oorsprong hebben. De "Overleveringen van het landschap "Jueh" (45) zeggen, dat het Drakenbootfeest ontstond onder den vorst van Jueh, Kow "Tsijen (46) geheeten, en dat het niet te verklaren is.”

Dit alles vereischt toelichting. In hetzelfde rijk Tsjhoe leefde ongeveer twee eeuwen voor Khoeh Juen een zekere Woe Sjee (47), eerste minister van staat. Door het (37) Zie boven, bladz. 171. (38) Ibid., bladz. 196.

[merged small][ocr errors]

(*) 邯鄲 een stad in den zuidwestelijken hoek van de tegenwoordige provincie Tsjibli. (*') 曹娥(2)伍君()東吳()子胥(**)越地傳 (*) 勾踐()伍奢,

stoken van een mededinger viel hij in ongenade en werd met zijn oudsten zoon ter dood gebracht; doch zijn jongere zoon Woe Juen (43), ook wel Tsze Soe (44) geheeten, nam de vlucht en ontkwam naar het hof van Woe (49). Deze staat was elf eeuwen vóór onze jaartelling gesticht, en omvatte een gedeelte der tegenwoordige provincies Tsjehkiang en Kiangsoe. Het gelukte hem aldaar tot invloed en aanzien te geraken; doch nadat hij achtereenvolgens twee vorsten met groote getrouwheid had gediend en vele expedities tegen zijn geboorteland had aangevoerd, viel hij in ongenade bij Koning Foe Tsjhai (50), die verbitterd was wegens zijne protesten tegen de uitspattingen van het hof. In het jaar 475 vóór Christus werd hij veroordeeld de handen aan zich zelf te slaan; hij volvoerde den zelfmoord, en zijn lijk, in een lederen zak genaaid, werd ter hoogte van de tegenwoordige stad Soe-Tsjowfoe (51) in den stroom geworpen. In latere jaren stichtte het dankbare volk tempels hem ter eere; ja zelfs werd hij in den loop der tijden, naar aanleiding van zijn opname in den schoot der golven, vergoddelijkt als Geest van de Wateren (52).

De straf van vorst Foe Tsjhai voor zijne uitspattingen bleef echter niet uit. Want reeds een jaar nadat hij zijn wijzen raadgever gedwongen had zich het leven te benemen, leden zijne troepen een geweldige nederlaag in den veldtocht tegen het rijk Jueh (53), dat ten Zuiden van het zijne was gelegen en zich uitstrekte over een gedeelte van de tegenwoordige provincies Tsjehkiang en Foehkjen. Vreeselijk werd hij in het nauw gebracht. Zich zelven verwenschend omdat hij steeds den raad van Tsze Soe in den wind geslagen had, sloeg hij de handen aan zich zelf, en zijn rijk werd door Koning Kow Tsijen (54) van Jueh overrompeld en ingelijfd (55).

In het jaar 180 vóór Christus leefde er in de landstreek Hwoei-Khi (56), en wel in het Noorden van de tegenwoordige provincie Tsjehkiang, een meisje, Tshao Ngo (57) geheeten. Haar vader, die met snarenspel en gezang tooveren kon, voer op den 5den van de vijfde maand tegen den stroom op om den geest van de golven, vorst Woe (58), te ontmoeten; doch hij viel in het water en verdronk. Zijn dochtertje, veertien jaren oud, liep langs den oever der rivier, huilende en weenende, nacht en dag zonder te rusten, en wierp zich na zeven dagen in den stroom. Eenige dagen later kwam haar lijk weder aan de oppervlakte, met dat van haren vader in de armen (9).

(*)伍員()吳()夫差(")蘇州府, in de province

Kiangnan; lengte 118° 8' 55, breedte 31° 23' 25. (2) Mayers, "Chinese Reader's Manual, 879. (")(") Zoo even, noot 46. (5) Mayers, op. cit., 139 en 276. (5) Reeds genoemd

op

bladz. 132, noot 24. (57) Zoo even, noot 41. (5) Het boek, getiteld 會稽典

of Authentieke Geschriften van Hwoei-Khi,” van bovenstaande tragische gebeurtenis gewa

gende, spreekt van "den geest der golven"

異苑 zet daarvoor eenvoudig Vorst Woe

gen zal men dus hetzelfde wezen hebben te verstaan.

[ocr errors]

(5) Zie de twee in de vorige noot aangehaalde werken.

doch het Veld der Wonderen"

in de plaats. Onder beide benamin

Hier heeft men dus uit de hand van den commentator der zeden en gewoonten van het vaderland van Khoeh Juen en Tsze Soe zelven het bewijs, dat ook de Chineesche lezingen omtrent den oorsprong van het Drakenbootfeest verschillen. Alleen de "Overleveringen van het landschap Jueh" (zie noot 45) komen er rond voor uit dat dien niet te verklaren is", en toonen dus, dat er ook oudtijds reeds Chineezen waren, die de legenden van Khoeh Juen en Tsze Soe onvoorwaardelijk verwierpen. Wij zullen ons aan hunne zijde scharen, en bij het zoeken naar den oorsprong van het feest geene waarde aan die fabelen hechten, die blijkbaar op een en dezelfde leest zijn geschoeid. Immers, beide staatslieden waren eerst in aanzien en vielen vervolgens in ongenade; beiden kwamen door zelfmoord om het leven; beiden werden verzwolgen door den stroom; beider lijk eindelijk werd, zoo het heet, door het volk gezocht. Want de legende van Tshao Ngo toont het, dat men oudtijds op den 5den van de vijfde maand ook vorst Woe, evenals Khoeh Juen, met schuiten te gemoet trok; doch daar die vorst Woe dezelfde persoon is als Tsze Soe, die, zooals wij hebben gezien, naar aanleiding van zijne opname in den schoot der golven na zijn dood vergoddelijkt werd als Geest der Wateren, zoo rijst hier terstond het vermoeden dat men, plaats van om het lijk van een legendarischen Khoch Juen of Tsze Soe te gaan zoeken, schuiten water liet om den God der Wat ren te bezweren, wiers gursten men in de hitte en de droogte van het midden van den zomer zoo zeer noodig had. Hier ligt dan ook, naar onze meen' ig, inderdaad de kiem van het feest. Deze veronderstelling heldert ook onmiddelijk op, waarom men den draak tegenwoordig nog in de vijfde maand zulk een groot rol doet spelen; want de God van het Water is in China sinds de hoogste oudheid niemand anders dan die draak. Tevens geeft zij, beter dan de legende van Khoeh Juen, rekenschap van de offerande van de gierst-en rijstekoekjes, die wij onder den naam van tsùng in den aanvang van § 1 op de offertafels van de tegenwoordige bewoners van Emoy hebben zien verschijnen. Want hoewel zij, volgens de lezing die het boven (bij noot 30) aangehaalde Supplement op de onderling overeenstemmende Geschriften" van de Khoeh Juen-legende geeft, hun oorsprong hebben te danken aan de bamboezen kokers met rijst, die de bewoners van Tsjhoe als een offerande aan den vereerden staatsn en in het water wierpen, zoo gelooven wij toch niet, dat die lieden reeds terstond na Khoch Juen's dood eene bijzondere wijze van aan hem te offeren zullen hebben uitgedacht, maar denken veeleer aan eene oude offerande aan den Watergod, die wij herhalen het juist in den drogen tijd van het zomersolstitium bijzonder moest aangeroepen worden om het te veld staande gewas voor afsterven te behoeden (60). In de eerste regelen van § 1 hebben

--

[ocr errors]

(6) Verwondering kan het zeker niet wekken dat de Chineezen offeren aan een Watergod, wanneer men bederkt, dat hetzelfde in de hoogste oudheid ook onder ons Europeanen werd gedaan en nog zelfs op den huidigen dag geschiedt. "On a suggéré que les anciens habitants de la Suisse "ont peut-être adoré les lacs, et que les magnifiques bracelets etc., qu'on y trouve, étaient des offran"des faites à la divinité. Il semble en effet, d'après d'anciens historiens, que les Gaulois, les Ger#mains et d'autres peuples vénéraient certains lacs. M. Aymard (Etude archéologique sur le lac du

wij reeds, op gezag van het vermaarde Boek der Ceremonien, doen zien, dat eertijds in de middelste zomermaand van hoogerhand regenofferanden aan de Goden van het

"Bouchet. Le Puy, 1862) a recueil" quelques preuves de cette sorte. Selon Cicéron (De nat. deor., "lib. III, 30), Justin (XYXII, 3) et Strabon (Geog., vol. IV) il y avait auprès de Toulouse un lac, "dans lequel les tribus avoisinantes avaient coutume de déposer des offrandes d'or et d'argent. Au "VIe siècle même, Grégoire de Tours, qui est cité par M. Troyon et par M. Aymard, nous dit (De "Glor. Cor ́ess. chap. II) qu'il y avait sur le mont Helanus un lac, objet du culte popula ̈e. Chaque "année les habitants du voisinage y apportaient des offrandes consistant en vêtements, en peaux, en "fromages, en gateaux etc. On peut encore trouver dans quelques parties éloignées de l'Ecosse et "de l'Irlande, des traces d'une superstition semblable. En Ecosse, j'ai visité une source sacrée, entourée des offrandes des paysans voisins, qui semblaient penser que les gros sous étaient le sacrifice "le plus agréable à l'esprit des eaux. Cette hypothèse expliquerait con nent il se fait que les orne"ments de bronze, trouvés dans les lacs (de la Suisse), sont presque tous neufs, car selon le professeur "Desor, bien peu semblent avoir été portés". ("L'Homme avant l'Histoire," door J. Lubbock, hoofdst. V)

Verschillende gevallen van rivier-vereering kwamen ook in het oude Griekenland voor. Peleus wijdde een haarlok van Acl lles aan de rivier Spercheios; Alpheios werd met een offerdier, een stier, vereerd; Therr's riep de rivieren op ter raadsvergadering op den Olympus; Oceanus, de zee, en verschillende bronnen en fonteinen werden als godheden beschouwd (Gladstone, "Juventus Mundi," bladz. 190). In het heidensche Rome vierde men op 13 October het feest der Fontinalia, waarop men ter eere van de nimfen der wellen en bronnen bloemi uikers in het water wierp. "At St. Fil"lan's well, at Comrie, in Perths 're, numbers of persons in search of health, so late as 1791, came Wor were brought to drink of the waters and bathe in it. All these walked or were carried three "times deasil (sunwise) round the well. They also threw each a white stone on an adjacent cairn, "and left behind a scrap of their clothing as an offering to the genius of the place" (Forbes Leslie, "Early Races of Scotland," deel I, bladz. 156). In Schotland en Ierland zijn weinig parochiën, die er geen heilige bron op nahouden (Forbes Leslie, op. et loc. cit., pag. 145), en talloos zijn, ook op het vasteland van Europa, de verhalen en legenden omtrent bron- en putgeesten. In ons vaderland zijn de putten van den heiligen Willebrordus te Heilo, van de Gorkumsche martelaren te Brielle en van verschillende andere plaatsen overbekend, en zij staan daar als even zooveel bewijzen voor de taaie levenskracht van sommige heidensche begrippen onzer voorouders, daar zij niet slechts in het Christendom zijn weten binnen te dringen, maar zelfs zich er in hebben gehandhaafd tot op den huidigen dag. Dat ook de Chineezen hunne putten met geesten bezielen, is reeds in onze verhandeling over den 2den van de eerste maand aangestipt.

De volkeren van Hindostan vereeren den Ganges, den Koloran en meer rivieren door offeranden en andere godsdienstige plechtigheden (Clavel, Histoire des Religions," hoofdst. IX). De Javanen bezielen bijna al hunne wateren met godheden, en brengen offeranden van eetwaren aan Ratoe Loro Kidoel, de maagdelijke vorstin der Zuidzee, wier gezant Lampor, evenals de Draak van de Chincezen, met vreeselijk gedruisch door het luchtruim vaart en de oorzaak der springvloeden is. (Veth, "Java" I, bladz. 316 en volg.). De Negers en Roodhuiden offeren eveneens aan de zee, aan rivieren en aan stroomen, en moeielijk zal het wezen een volk aan te wijzen, hetwelk niet den eeredienst van het water onder den een of anderen vorm huldigt. Bij sommige Boeddhistische naties vindt men het feest van de zoogenaamde rivier- of waterwijding. Blijkbaar echter is het niet van Boeddhistischen oorsprong, maar volgens Koeppen ("Religion des Buddha," bladz. 579) een oud natuurfeest van het Shamanisme, hetwelk den geesten van stroomen en meren offeranden pleegt te brengen. Men vindt het zoowel in Siam als bij de Kalmukken, en misschien is het wel uit den Mongoolschen in den Russischen godsdienst overgegaan, zoodat thans bij de wijding van de Newa de Metropolitaan van Petersburg de plaats van den voormaligen Shamaan inneemt.

« PreviousContinue »