Page images
PDF
EPUB

Land en het Graan werden uitgeschreven, en verder (bladz. 253-255) nog meer over de droogte gedurende dat tijdstip uitgeweid: wij noodigen thans den lezer uit die bladzijden nog eens op te slaan om met ons de overtuiging te erlangen, dat het zeer natuurlijk is dat daar, waar ambtenaren van hoogerhand bevel ontvingen offeranden om regen op te dragen, ook het volk zijn Regengod, met name den draak, aanriep onder het aanbieden van het landbouwproduct zelf, waarop men zijn regen en zegen noodig had! De bamboekokers met rijst, die de bewoners van Tsjhoe in de rivier wierpen, werden, volgens het "Supplement op de onderling overeenstemmende Geschriften" met bonte zijden draden omwonden, ten einde te beletten dat zij door leguanen werden verslonden: wellicht schrikten die draden deze vraatzuchtige dieren in der werkelijkheid af door hunne gelijkenis op angels en strikken.

Alvorens echter onze theorie omtrent den wezenlijken oorsprong van het Feest der Drakenbooten nader toe te lichten, zal het noodig wezen dat eenige aanteekeningen omtrent den Draak, dien God van het Water en den Regen, worden ingelascht. Men zal dan als van zelven zien, dat eene geleidelijke beschouwing van de rol, die dit zoogenaamd fabelachtige dier in China speelt, volkomen in staat is om het Feest der Drakenbooten in al zijne onderdeelen te verklaren, en beter dan eenige legende van Khoeh Juen of Tsze Soe rekenschap van zijn ontstaan en oorsprong geven kan. Laat echter vooraf nog in het voorbijgaan zijn gezegd, dat de vereenzelviging dier beide staatslieden met den Regengod geheel en al in overeenstemming met Chineesche godsdienstige begrippen is. Zonder nog te spreken over minder in het oog loopende voorbeelden, in dit werk verspreid, verwijzen wij slechts naar onze verhandelingen over den Hemelgod (bladz. 27, §§ 1 en 5) en de Aardgodin (bladz. 117, § 1); verder naar bladz. 131 en 139, waar is aangestipt hoe de Goden der Letterkunde Wun Tsjhang en Khwej Sing zich in beroemde mannen incarneerden; eindelijk naar de samensmelting der Godin der Genade met de fabelachtige Miao Sjen (bladz. 150 en volg.) enz.

A. DE DRAAK IN CHINA, EN ZIJN ROL OP HET ZOMERFEEST.

De Draak, dat monster hetwelk in de mythologie van zoo vele volkeren een rol speelt van gewicht, en in onze Europeesche fabelen en godsdienstige legenden veelal als de verpersoonlijking van het kwaad optreedt dat dier geniet in het Verre Oosten als zinnebeeld van regen, vruchtbaarheid, leven en zelfs van de Keizerlijke waardigheid, een uitgebreide hulde en vereering. Den Zoon des Hemels. van aangezicht tot aangezicht zien heet het gelaat van den Draak aanschouwen",

Men vergelijke verder o. a. Lubbock's Essay over dit onderwerp in zijn werk over „Origin of Civilisation and the primitive Condition of Man," hoofdst. VI; Brand, "Observations on popular Antiquities," bladz. 108, 516 en volg., enz. enz.

zijn troon noemt men "Drakenzetel", zijn baard heet "Drakenbaard". De vlag van het Rijk vertoont een zwarten Draak op een gelen achtergrond, in het kort: "dat "oude monster heeft zich om den troon van China's Keizer, den grootsten handhaver "van zijne macht in deze wereld, heengeslingerd, en is er in geslaagd zich aldus door #een derde van het menschelijk geslacht te doen vereeren", zegt meer poëtisch dan juist de zendeling Wells Williams (61).

[ocr errors]

Men wachte zich echter wel den Chineeschen Draak met den Satan van de Christenen, den Draak der Apocalypsus, den Typhon der Egyptenaren of den Ahriman der Perzen te verwarren. Gene is, zooals men in de volgende regelen nader toegelicht zal zien, het zinnebeeld van de bevruchtende regens, met name die van het voorjaar; terwijl deze altegader verschillende vormen zijn van het negatief beginsel der Natuur, hetwelk steeds met het principe van het Licht, de Warmte en het Leven in strijd is en dit onophoudelijk in het goede, dat het jaarlijks over het aardrijk tracht uit te strooien (62), tegenwerkt. Typhon is als zoodanig de dood vijand van Osiris, den Zonnegod, en overheerscht dezen van af het oogenblik waarop de zon door het herfstequinox in de zuidelijke hemispheren wordt gedreven, totdat de dag aanbreekt waarop zij, in het lentepunt gekomen, uit dien Tartarus wederom te voorschijn treedt, de dagen langer dan de nachten maakt en aldus ook op hare beurt den Geest des Lichts doet zegepralen. Ahriman voert jaarlijks denzelfden strijd tegen Ormuzd, den Zonnegod der Perzen; doch een rol, zooals hij of Typhon speelt, vervult de Draak in China niet: men hoede zich dus in deze voor verwarring.

van

-

De beschrijvingen, die verschillende Chineesche schrijvers geven van hun Draak, zijn bijna zonder uitzondering met veel fabelachtigs doorweven, maar bieden toch tal gegevens aan, die eene vergelijking met een thans nog in meer zuidelijke streken levend monster schijnen te rechtvaardigen. Wij zeiden reeds in noot 26, dat het dier bij de Chineezen bekend staat onder den naam van Loeng. Het ter zelfder plaatse aangehaalde werk over Materia Medica, het meest gezaghebbend boek over planten en dieren, dat in China ooit geschreven werd, vat onder deze benaming negen soorten van hagedisachtige dieren samen, waarvan de eigenlijke Loeng als type aangenomen, en beschreven wordt als zijnde grooter dan eenig ander geschubd wezen, m. a. w. als het grootste zoetwaterdier, dat bestaat (63). Blijkbaar dus heeft men, op gezag van dien autoriteit, in den Loeng met een reusachtiger Sauriër dan den thans nog in China levenden leguaan (64), en derhalve met een soort van krokodil of alligator te doen: eene veronderstelling, die door de getuigenissen van andere Chineesche schrijvers ten overvloede nog bevestigd wordt. "De Draak is een eierleg"gend dier (65), waarvan men de beenderen overal in de valleien der rivieren van Sjansi, "Sjantoeng en Tsjihli vindt (66). Hij begint, evenals de visschen, zijn nacht in den Middle Kingdom", hoofdst. VII.

(")

(2) Men vergelijke hiermede hetgeen reeds in noot 72 op bladz. 45 is gezegd.

(*) "Materia Medica," hoofdst. 43. () Zoo even, in noot 26, omschreven.

[blocks in formation]

"herfst, daalt daarom tegen de herfstevening af, en begraaft en verbergt zich voor "zijn winterslaap in de moerassen" (67). Deze aanhalingen, die gemakkelijk met verscheidene andere van dergelijken aard zouden kunnen vermeerderd worden, spreken voorzeker duidelijk genoeg; en wanneer men nu in aanmerking neemt, dat in China het droge jaargetijde met den winter aanvangt en in het voorjaar eindigt, zoo is het allezins begrijpelijk waarom de Draak wordt gezegd in den herfst een schuilplaats in het slijk der moerassen te gaan zoeken. Naar het schijnt, zijn de alligators thans in China geheel en al uitgestorven of door de bevolking uitgeroeid; doch dat er eertijds wel degelijk reusachtige Sauriërs hebben bestaan, bewijzen voor de noordelijke provinciën de fossiele overblijfselen van den Loeng, die men er althans volgens den zoo juist aangehaalden autoriteit- allerwege vinden zou (68), en voor de zuidelijke provinciën de namen Ngoh en Ngok (9), die er aan geen fabelachtige, maar aan wel deugdelijk in historische tijden bestaan hebbende alligators worden gegeven. In de

("") Vid: "Canon der Wateren", een werk uit het begin van onze jaartel'ing. (*) Men moet echter aan dergelijke get 'ger'ssen van Chineesche schrijvers geen al te groote waarde hechten. Want nog altijd hebben de bewoners van het Verre Cathay op het veld van archeologische studiën hunne eerste schreden te doen; en te verwonderen is het derhalve ret, dat zij in hunne determinatie van fossiele beenderen meestal schromelijk mistasten. Zoogenaamde drakentanden worden in China door bijna elken dro, st of apotheker van eenig aanzien als geneesmiddelen verkocht. Waterhouse, van het British Museum, onderzocht er verscheidene, die volgens de C} neezen uit de provinciën Sjensi of Sjansi afkomstig waren; maar hij bracht ze alle tot Rhinoceros tichorhinus, Mastodon, Elephas, Equus en Hippotheria terug ("China Review", V, bladz. 69).

van een zwaan;

De monsterachtige figuren, die onder de Chineezen voor afpeeldsels van den Draak doorgaar, zouden wellicht de vraag kunnen doen rijzen, of niet de herinnering aan een ander voorhistorisch d'er dan wel een gewone, in betrekkelijk modernen tijd uitgestorven alligator steeds de overlevering heeft beheerscht. Bijv. de dertig voet lange Ichthyosaurus met den kop en de tanden van een krokodil, de vinnen van een walvisch, de borst van een vogel en den snuit van een dolfijn. Of de Mesasaurus, de zeehagedis die de grootte van een walvisch bereikte. Of misschien de Plesiosaurus, het monster met het gebit en den kop van een krokodil, de vinnen van een walvisch en den hals doch in aanmerking genomen dat die dieren in zee vertoefden, terwijl de herinnering aan den Draak tot de verst van het strand verwijderde hoeken van het onmetelijke Chineesche Rijk voortleeft; alsook dat die monsters in een tijdperk leefden toen er, naar alle berekening, nog geen menschelijk wezen op de aarde bestond, verdienen zulke veronderstellingen onvoorwaardelijk te huis in het kader van hetgeen ongegrond en onaannemelijk is. Veel liever zie men in den Draak een uitgestorven alligatorsoort, of hoogstens den Teleosaurus, het dier uit een vroeger tijdperk, dat den overgangsvorm op den krokodil vertegenwoordigde en reeds zeer sterk op dit monster geleek. En afwijkingen van de werkelijkheid in de teekeningen der Chineezen stelle men op rekening van hun verbeeldingskracht, in stede van zich, naar aanleiding van zulke wanstaltige producten hunner kunst, in ongegronde bespiegelingen over onberekenbare oudheid van hun ras en hunne overleveringen te verdiepen.

(") Beide woorden naar willekeur

en

鰐 geschreven.

gesproken taal van Emoy leeft de krokodil of kaaiman nog altijd in de herinnering des volks voort onder den naam van gók-hi (70).

De historische werken der Chineezen hebben al weinig, zeer weinig overleveringen omtrent den alligator der zuidelijke provinciën voor het nageslacht bewaard. Het voornaamste bericht, dat ook in het Keizerlijk Woordenboek van Khanghi is opgenomen, leveren nog de officieele Geschiedboeken van de Thang-dynastie (71), en wel in het hoofdstuk: "Overleveringen betreffende Han Ju (72)". Deze staatsman, dichter en wijsgeer, meer bekend nog onder den naam van Han Wun Koeng (73), leefde tusschen A. D. 768 en 824. Als Gouverneur in de toenmaals nog half-barbaarsche landstreck Tsjhao-Tsjow (74), in het noordoostelijk gedeelte der tegenwoordige provincie Kwangtoeng of Canton geplaatst, wijdde hij een groot gedeelte van zijn leven aan de beschaving zijner onderdanen en verloste hun land van de alligators, die er de bevolking kwelden en teisterden. Toen hij zoo luidt de overlevering — in het landschap Tsjhao belandde, vond hij het volk diep ter neer geslagen en klagende over de krokodillen, die er menschen en vee verslonden. Hij wierp daarop een schaap een zwijn, bij wijze van offerande in de rivier, en zie, des avonds staken zware winden en hevige onweersbuien op; verscheidene dagen achtereen stonden dientengevolge de rivieren geheel en al droog, en sinds dien tijd werd TsjhaoTsjow nimmer meer door alligators geteisterd.

en

Dit half-legendarisch verhaal lijkt ons in een kleed van fabelen een kiem van waarheid te bevatten, en niet veel anders dan een door den tand des tijds verbasterde oorkonde te wezen aangaande een laatsten verdelgingskrijg, tegen die vraatzuchtige monsters gevoerd. De letterteekens voor het woord Ngoh, zoo even in noot 69 weergegeven, zijn, voor zoover wij hebben kunnen nagaan, in geen enkel werk van vóór de Thang-dynastie (A. D. 618-905) te vinden. Klaarblijkelijk dateeren zij dus uit betrekkelijk modernen tijd en doen zij gelooven, dat de schrijvers der Geschiedboeken van de Thang-dynastie zich reeds niet meer van de identiteit van Draak en alligator bewust waren, daar zij anders, met de gewone Chineesche voorliefde tot alles wat naar oudheid zweemt, ongetwijfeld het eeuwen oudere letterteeken voor Loeng, in plaats van het nieuw voor Ngoh uitgedachte, in hunne geschriften zouden gebezigd hebben. Aan den anderen kant behoeft de uitvinding van het nieuwe karakter echter volstrekt niet te bewijzen, dat de beide dieren niet nauw aan elkander verwant zouden zijn. Immers, ten Noorden van het stroomgebied van de Jangtsze-kiang, hetwelk eeuwen lang de uiterste grens van het Chineesche Rijk en de Chineesche beschaving heeft uitgemaakt, kon de reuzen-sauriër reeds lang uitgestorven en als Loeng naar het rijk der mythen zijn verbannen geweest, toen de eerste berichten omtrent den Ngoh van zuidelijker streken in de eigenlijke bakermat van de Chineesche letterkun

(*)鱷魚()唐書(韓愈()韓文公(*) 潮 HH, het vaderland van de in onze koloniën welbekende Tió-Tsioe- of zoogenaamde Hoklo

Chineezen.

dige wereld belandden; en geen wonder dan ook dat de geletterden van het Noorden, die het monster zelf niet zagen en nog veel minder hun eigen Draak ooit hadden aanschouwd, zich niet aan eene identificatie waagden, maar liever den zuidelijken naam Ngon ook in geschrifte behielden. Toch werd reeds door een schrijver in de zevende eeuw (75) geboekstaafd, dat volgens de bewoners van Kwangtoeng "de geest "van den Ngoh donder en bliksem, wind en regen maken kan, hetgeen hem naderen "doet tot de bovennatuurlijke wezens, als den Draak en consorten".

Het feit nu dat de Draak of krokodil, die reusachtige vorst der stroomen en rivieren, zich bij voorkeur in het water ophoudt en oudtijds gedurende de in China zoo droge wintermaanden zich aldaar verschool in de moerassen, werd waarschijnlijk de gereede aanleiding tot zijne verheffing tot zinnebeeld van het vochtige element. Doch was het winterjaargetij voorbij en waren de eerste regens neergevallen, dan kwam hij uit zijn winterslaap te voorschijn en kondigde aldus, met de nieuwe lentezon, ook de verkwikkende voorjaarsregens aan (76). Ziehier dus den Draak als regenbrenger, en den oorsprong der tallooze toespelingen, als zoodanig door Chineesche schrijvers op het dier gemaakt. Zijn adem vormt wolken (77); hij is een dier van het natte ele"ment, en wanneer hij te voorschijn komt dan wordt de vochtigheid dampvormig "en vormt wolken" (78). Zoo verhaalt Lioe Ngan (79), de vermaarde wijsgeer van het Zuiden der Hwai-rivier die in de tweede eeuw vóór Christus leefde, in het zesde hoofdstuk van zijn werk, dat Nu Kwa (8o), de opvolger of opvolgster van den fabelachtigen Foeh Hi die de rij der Keizers opent (2852 vóór onze jaartelling), een zwarten Draak doodde om de overstroomde landstreek Ki (81) te hulp te komen; want, zoo voegt een commentator er bij de zwarte Draak is de quintesscence der wateren, "en derhalve doodde men hem om den regen te doen ophouden". Ontelbaar inderdaad zijn in de Chineesche geschriften de toespelingen op den Draak als regenmaker, en nog heden ten dage wordt, wanneer een overstrooming is bedwongen of een rivier binnen hare oevers teruggebracht, officieel aan den Keizer gerapporteerd, dat de

(7) Namelijk Li Sjoen Foeng, een vermaard historieschrijver, astronoom en wiskundige; en wel in zijn werk getiteld, dat in den Spiegel en Bron van alle Onderzoek" (hoofdst. 93) is aangehaald.

(7) Men leest in von Humboldt's "Ansichten der Natur; ueber Steppen und Wuesten": "Somtijds ziet men. aan de oevers der moerassen van Zuid-Amerika het natte slijk zich langzamer"hand verheffen, en met een plotselingen knal wordt als bij eene uitbarsting van kleine slijkvulkanen "de aarde tot een groote hoogte in de lucht geworpen. Hij die het verschijnsel kent neemt de vlucht; "want een reusachtige waterslang of een gepantserde krokodil komt uit den kuil te voorschijn, ontmwaakt als hij is uit zijn lethargischen slaap door de eerste regens". Zie Schlegel, #Uranographie Chinoise", bladz. 52.

(") "Materia Medica", loc. cit.

(") Zie "Gesprekken en Geschriften" 語錄 van I Tsjhwen 伊川,

[blocks in formation]

(*1)

Een der negen landschappen, waarin China in de eerste historische tijden was

« PreviousContinue »