Page images
PDF
EPUB

-

"Oosten kwam, en een witte Draak van meer dan tien vademen lang bewoog zich naar "het Noordwesten, likte zich de klauwen en schreeuwde. En uit het Noordwesten kwam "een zwarte Draak eveneens op een wolk aanzetten : wind en donder sloegen op elkander in al naar gelang zij vooruitstoven of zich scheidden, en zware regens vielen "bij stroomen neder van af den middag tot op het derde uur. De witte Draak steeg "toen ten hemel op, en de zwarte daalde naar de aarde af.” Dennys heeft in het elfde hoofdstuk van zijn werk over Folk-lore of China" een reeks van verschijningen van Draken aan den hemel geboekt, die met wolken, wind en regen gepaard gingen. Zoo vochten in 1605 twee Draken te Whampoa (104), ontwortelden een grooten boom en vernielden tientallen van huizen; tegen de helft der zesde maand van 1667 zag men eveneens zulke monsters vechten in de lucht, terwijl hevige winden en regens verscheidene huizen vernielden en het water vier of vijf voet deden rijzen. In 1739 en 1787 hadden dergelijke natuurverschijnselen plaats; en hoewel nu al die verhalen blijkbaar op niets anders dan op wolkbreuken en hoozen doelen, die de groote hoop zich niet op redelijke wijze weet te verklaren, zoo geven zij toch een klaar inzicht in de begrippen des volks omtrent de functiën van den Draak als regenmaker. In nauw verband met zulk een drakenstrijd, waarvan wij een afspiegeling en navolging meenen te zien in den wedstrijd van de drakenbooten op het water, staan blijkbaar eenige andere begrippen, die de bewoners van China omtrent de droogte en de regens van de vijfde en zesde maand schijnen te koesteren. "Onder when loopt (namelijk) een verhaal omtrent het scheiden van de Draken in den aanvang "van den zomer; want op dit tijdstip beginnen de Draken zich te scheiden om elk "voor zich den regen te regelen in een atzonderlijke streek, waar zij niet kunnen bui#ten gaan" (105). En de regen van den 26sten der vijfde maand heet regen der ge#scheiden Draken (106), en het volk van Foehkjen noemt den regen na het zomer#solstitium zoo" (107).

Gemakkelijk laten zich deze uittreksels, aan Chineesche werken ontleend, verklaren. Zoodra de Sauriërs door de veelvuldige regens van het voorjaar uit hun winterslaap zijn gewekt, zoeken zij elkander op om te paren. Nu zijn zij in hun rechte. element. Veelvuldig worden zij gezien en, wat natuurlijk is, niet zelden ook paarsgewijze of in meerderen getale bij elkander: zij spelen en strijden in dit jaargetij aanhoudend, en dientengevolge daalt de regen neer in stroomen. Een begrijpelijke verwarring van oorzaak en gevolg! "De wolken volgen den Draak" zegt het volk het oude Boek der Metamorphosen (108) na; doch het zou juister zijn te zeggen: "de

(10) De ankerplaats voor de vreemde schepen te Canton, niet ver beneden de stad. (105) Zie het werk, aangehaald in den "Spiegel en Bron van alle Onderzoek," hoofdst. 90. (1) ✈ ĦĦ (17) Zie de Breede Uitlegging der maandelijksche Voorschriften" van de hand van Ma Jing King; reeds aangehaald aan den voet

van bladz. 7.

106

(108) De Jih-king (zie bladz. 47). Zie het eerste hoofdstuk van dit merkwaardige boek.

Draak volgt den regen.' Nauwelijks echter is het natte jaargetij voorbij en de zomer in het land, of de krokodil, die droogte schuwt, begint langzamerhand te verdwijnen. Hij scheidt zich van zijne soortgenooten af en verbergt zich als een kluizenaar in het weinige water, dat nog hier en daar in poelen en moerassen overblijft; nergens zijn dus Draken meer te zien en men moet dus wel kunstmiddelen te baat nemen om hen op te jagen, ten einde regen te verkrijgen tot verkwikking van het te veld staande gewas. Men begeeft zich met dat doel in booten en schuiten op het water onder hevig geraas, gewoel en getier; men stroomt naar de oevers der rivieren en naar het strand der zee; men deed waarschijnlijk reeds in den nacht der eeuwen zoo en handelt nog eveneens op den huidigen dag, overal waar het Zomerfeest wordt gevierd.

Ten zeerste begrijpelijk is het, dat men bij die gelegenheid afbeeldsels van den Draak vervaardigde en als drakenbooten op het water drijven liet ter zinnebeeldige voorstelling van de regenmakers, die men zocht op te jagen. Even verklaarbaar is het, dat men die liet strijden ingevolge het algemeen begrip, dat vechtende Draken zware regenbuien brengen: gewaagd is dus voorzeker de gevolgtrekking niet dat aldus de wedstrijd zal geboren zijn, die zich tot in onze eeuw in stand gehouden heeft. Dit aangenomen, wordt het dan ook duidelijk dat de processie met drakenbooten, waarvan op bladz. 277 melding is gemaakt, niet alleen in nauw verband tot den roeiwedstrijd moet staan, maar zelfs niet veel anders dan eene methode om regen te verwekken wezen kan. Want de Chineezen hebben dit met meer andere volkeren gemeen, dat zij de beeltenis van de godheid, die zij aanroepen, in optocht rondvoeren door de straten. Reeds werd op bladz. 54 beschreven hoe de siong-iống, de vogel die, naar aanleiding van eene te dier plaatse vermelde episode uit Confucius' leven onder de Chineezen voor regenbrenger doorgaat, bij het bidden om regen mede in de processie prijkt en in den tempel wordt ten toon gesteld (109): - op denzelfden grond ziet men ook in het midden van den zomer den grooten Regengod, den Draak, in optocht ronddragen, daar het volk in den waan verkeert dat als de werkelijke Draak er niet is, dan ten minste zijn beeltenis het water des hemels zal doen nederdalen.

Reeds in de hoogste oudheid schijnt dit begrip in China te hebben bestaan; want de ons bekende wijsgeer Lioe Ngan (110), die in de tweede eeuw vóór onze jaartelling leefde, schreef reeds in het vierde hoofdstuk zijner philosophische beschouwingen, dat een Draak van klei vervaardigd regen verwekt. "Daarom" voegt een commentaarschrijver er bij "vervaardigde Keizer Tsjhing Thang (111) ten tijde van "droogte een Draak van klei om de wolken voor te stellen, die den Draak volgen" (112). Merkwaardige illustraties van dit gebruik zijn ook in Chineesche annalen en geschrif

(109) Zulke processies om regen als op bladz. 52 en volg. beschreven zijn, ziet men, het zij hier terloops gezegd, uit den aard der zaak voornamelijk in de vijfde maand.

(110) Boven, noot 79. (1) De vorst, zooeven in noot 93 genoemd. Hij leefde achttien eeuwen vóór het begin der Christelijke jaartelling.

(111) "Spiegel en Bron van alle Ouderzoek," hoofdst. IV, T.

ten van lateren tijd geboekt. De hertog van Sjeh (113), een tijdgenoot van Confucius die, zooals de overlevering zegt, veel van Draken hield," liet afbeeldsels van die monsters op muren, presenteerbladen en schotels aanbrengen, en bracht daardoor te weeg, dat er steeds regen in zijn landschap viel. Althans volgens Wang Tsjhoeng (114), een der meest merkwaardige schrijvers uit de eerste eeuw van onze jaartelling (115). Dezelfde autoriteit verhaalt ook buitendien, dat de wijze raadsman van Keizer Woe Ti (140-86 vóór Chr.) van de Han-dynastie, Toeng Tsjoeng Sjoe (116), voorschreef om bij het bidden om regen Draken van klei op te richten, ten einde op de wolken te werken en het water van den hemel te doen nederdalen (117).

Uit de oudheid drongen deze begrippen naar de nieuwere tijden door, en steeds hield het afbeeldsel van den Draak zich bij het bidden om regen in zijn rol van regenmaker staande. In de periode Khai-Juen (118) van de dynastie der Thang heerschte er een groote droogte. De Keizer beval derhalve den Boeddhistischen priester Jih Hang (119) om regen te smeeken, doch deze sprak: "dan moet ik een voorwerp heb"ben waarop het afbeeldsel van een Draak is aangebracht; dan kan ik regen veroor"zaken." Van hooger hand verscheen daarop het bevel, dat men in de binnenschatkamers overal zou rondsnuffelen; doch iedereen rapporteerde, dat er zich geen voorwerp van dien aard bevond. Eenige dagen later wees men hem een antieken spiegel met een handvat in den vorm van een ineengekronkelden Draak, waarop hij verheugd

(2)葉,

een district in Tsjhoe of het in deze verhandeling zoo dikwerf genoemde vaderland van Khoeh Juen. Ten tijde van Confucius eigende zich aldaar een goeverneur of prefect Tsjhun Tsjoe Liang den titel van "koeng" of zooveel als hertog toe. De naam

#den

van het district heeft zich staande gehouden tot op heden, en zijn hoofdplaats Sjeh ligt nog altijd op een breedte van 33° 43′ en een lengte van 111° ongeveer, in het Zuiden der provincie Honan. Vergel. Legge, "Classics," I, bladz. 65.

(114) 王充 (115)

(***) E✯ ("13) Vooral bekend wegens zijne pogingen om den bijgeloovigen begrippen van de oude wijsgeeren afbreuk te doen. Zelfs Confucius en Mencius spaarde hij niet. Het gevolg was dat, niettegenstaande zijne uitgebreide kennis op hem algemeen de aandacht vestigde, de klasse der geleerden hem buiten de hoogere officiëele rangen en waardigheden wist te houden. Zijn

werk, getiteld Loen-hung 衡 of zooveel als "Besprekingen en Overwegingen," vormt,

zooals zich denken laat, een uitmuntende bron voor de kennis van de zeden en begrippen van zijn tijd.

(C) 董仲舒(1) (11) Vergel. de hoofdstukken XVI en VI van de Loen-hung. Fen uitvoerige beschrijving van de wijze, waarop gedurende en vóór de dynastie der Han het bidden om regen met behulp van Draken in het werk ging, kan men vinden in het Supplement op de Boeken van de Han-dynastie," reeds in noot 13 op bladz. 119 aangehaald; en wel in den aanvang van het vijfde hoofdstuk.

(118) A. D. 713-742. (119)

-

Dit was de titel, dien hij aannam bij de aanvaar

ding van zijne priesterlijke waardigheid; doch zijn eigenlijke naam was Tsjang Soei. Hij was de meest beroemde astronoom en wiskundige van zijn tijd, en schreef verscheidene werken over deze takken van wetenschap. Hij overleed in 717.

uitriep: ziedaar den waren Draak." Naar de plaats gebracht waar de priesters bezig waren, regende het (120).

Een nog merkwaardiger illustratie, doch uit meer modernen tijd, geven de "Geschiedannalen van de vijf Dynastien" (121), die het tijdvak behandelen hetwelk de groote Thang-dynastie scheidt van die der Soeng, en dus tusschen de jaren 907 en 960 gelegen is. Men leest daarin dat een zekere Li Juen I (122), magistraat der districten Poh-Hai (123) en Tshing-Tsjow (124), met een Draak van klei om regen bad. Toen echter zijn gebeden niet verhoord werden beval hij den Draak tot straf geeselslagen toe te dienen, en zie, nog dienzelfden dag viel de regen in voldoende hoeveelheid neder. Ook gedurende de dynastie der Soeng (A. D. 960-1368) richtte men nog altijd bij het bidden om regen afbeeldsels van Draken op, die na afloop van de plechtigheid in het water geworpen werden (125).

Na hetgeen reeds op bladz. 55 van dit werk werd aangevoerd, is het noodeloos om over deze sterk sprekende staaltjes van Chineesch Fetichisme nog verder uit te wijden. Zij toonen ten duidelijkste, dat deze trede in de ontwikkelingsladder van de godsdiensten der volkeren in het verre Cathay nog lang niet tot molm vergaan of weggesleten is, zoo min trouwens als in ons eigen werelddeel. En wanneer men leest, dat in verschillende streken van Duitschland de afbeeldsels van St. Paulus en St. Urbanus door het volk met modder, vuil en water worden geworpen en naar de rivier gesleept indien het weder op de respectieve feestdagen dier heiligen (25 Jan. en 25 Mei) guur en regenachtig is (126), dan kan het ook geen verwondering wekken dat de Chineezen hunnen Draak geeselen en hunne Stadsgoden kwellen, wanneer zij geen

regen geven.

Den Draak, die in de vijfde maand in de straten van China's steden als regenmaker optreedt, geeft men den vorm van een bak of schuit, waarin alle kwade invloeden worden opgenomen, hebben wij doen zien :

niets is gemakkelijker te ver

klaren dan de beweegreden, die het volk hiertoe leidt. Het monster is immers, als god van de verkwikkende regens, de verpersoonlijking der vruchtbaarheid en van het goede en vette der aarde. Opent hij de sluizen des hemels, dan deelt hij zegen en weldaden uit, en in den zomer tempert hij aldus de hitte en verjaagt ziekten, nadeelige werkingen van het klimaat, epidemiën en kwalen : wat is dus meer natuurlijk

(110) Zie de #Mengelingen van (het landschap) Jioe-Jang", een werk van de hand van Twan Tsjhing Sjih段成式 en in de achtste eeuw geschreven. Voorna

melijk beweegt het zich op het gebied van het bovennatuurlijke en wonderbare, maar is desniettemin van veel waarde voor de kennis der Oudheid. Van daar, dat het in de Chineesche literatuur hoog op prijs wordt gesteld.

[blocks in formation]

(123) Zie bladz. 83, noot 48.124) Zie bladz. 78, noot 19.

(125) Zie #Spiegel en Bron van alle Onderzoek," loc. cit.

(12) Brand, "Observations on popular Antiquities," bladz. 21 en 152.

dan dat men zijn beeld, als symbool van dien zegenrijken invloed, in de ongezonde vijfde maand als vernietiger van alle kwaad op doet treden en, als een lijfvervanger” (verg. bladz. 263) in het groot, met alle nadeelige invloeden beladen verbrandt en in zee stuurt?

B. DE DRAAK IN EUROPA.

Bovenstaande regelen mogen eenigzins doen uitkomen, welk een voorname rol de Draak in China speelt, en hoe hij er optreedt als een weldadig god, die vooral gedurende de droogte van den zomer aangeroepen en om regen wordt gesmeekt. Wèl dus verschijnt hij in het verre Cathay in een geheel ander licht dan in de mythologie der Christenen, waar hij als Hydra van den sterrenhemel (1) met den Satan vereenzelvigd, meermalen wordt voorgesteld als de verpersoonlijking van alle kwaad en optreedt als een wezen, dat Adam met de gansche menschheid heeft ten val gebracht en de verschijning van een Godmensch, de zon, noodzakelijk heeft gemaakt. Doch niet alleen is het dat monster van de Genesis en van het Boek der Openbaringen, hetwelk onder verschillende namen in de mythologie van de meeste bekende volkeren der oude wereld optreedt. Niet alleen is het die vertegenwoordiger van den winter en de duisternis, die zich als een Satan, een Ahriman, een Typhon een rijk in het gebied der legenden en cosmogonische fabelen van het Westen heeft veroverd: ook de Draak, die de rol van watergeest vervult, schijnt in Europa te zijn binnengeslopen en zich met de feesten, die zich in China tegen het solstitium van den zomer aan zijn dienst vastknoopen, tot in den modernen tijd te hebben gehandhaafd. Eenige aanhalingen mogen dit bevestigen en staven.

[ocr errors]

Het is in de eerste plaats in Noord- en Midden-Europa, dat men den Draak met soortgelijke attributen als waarmede hij in China is omkleed, te zoeken heeft. Inderdaad bestaan er, zooals verschillende plaatsen in dit werk bewijzen, tusschen de zeden en gebruiken, denkbeelden en begrippen van de Skandinavische, Germaansche en Saksische volkeren ter eene, en die der Chineezen van Foehkjen ter andere zijde zoovele treffende punten van overeenkomst, dat men bijna geneigd zou wezen aan eene eenheid van oorsprong te gelooven. Reeds Klaproth opperde het vermoeden, dat het Indo-Germaansche ras een dertigtal eeuwen vóór onze jaartelling uit den Himalaya en den Kaukasus naar het Westen zou zijn afgedaald. De eene tak zou Perzië hebben bevolkt en zich van daar uit over nog meer westelijk gelegen landstreken hebben uitgebreid; een andere zou zich hebben genesteld in Hindostan, en, in ruil voor hun donkere kleur, zijn taal aan de oorspronkelijke bewoners hebben gegeven. Een laatste tak eindelijk keerde zich vermoedelijk naar Europa, en stichtte de groote natie van de Gothen. Onderzoekingen ter andere zijde hebben het eveneens waarschijnlijk gemaakt, dat de eigenlijke Chineezen uit Midden-Azië afkomstig zijn. Reeds in voorhistorische tijden trokken zij, naar het schijnt, van daar uit naar het

Oosten, onder

() Verg. bladz. 218.

« PreviousContinue »