Page images
PDF
EPUB

ringen van 2000 jaren vóór onze tijdrekening begiftigt, zegt, dat men in de zevende maand de dooden verkwikte (°).

Wanneer men nu op den huidigen dag in de zevende maand des jaars in China alom Boeddhistische missen ziet opdragen ten behoeve van de dooden, en al de bewoners van het Rijk van het Midden als één man in de weer ziet om de overledene voorouders met offerfeesten te gedenken, dan ligt de gevolgtrekking voor de hand dat die plechtigheden, ofschoon zij thans volgens Boeddhistische ritualen plaats grijpen, eens werden opgetrokken op grondslagen, eeuwen en eeuwen vóór de invoering der uitheemsche leer gelegd. Zoo dus veel, ja bijna alles, in de offer plechtigheden van de zevende maand van vreemde herkomst moge getuigen, zoo zoeke men dat vooral niet in de grondslagen, maar wel in het gebouw, hetwelk de priesters van de leer van Sakyamoeni, die in de eerste en tweede eeuw van onze jaartelling China begonnen te overstroomen, op den eeredienst van een volk, dat altijd zooveel belang in het lot der dooden had gesteld, zeer behendig wisten op te trekken.

Alvorens wij echter tot de beschrijving van die offerplechtigheden overgaan, zal het, opdat de lezer er beter de wezenlijke beteekenis en strekking van begrijpe, noodig wezen, dat een enkel woord voorafga over de denkbeelden der Chineezen omtrent het volgend leven. Men zal dan ten slotte ook ontwaren dat de zielsmissen, die op Allerzielendag (2 November) in de Katholieke Kerk gelezen worden, met al hare requiem-plechtigheden welke de zielen in het Vagevuur verkwikken moeten, eenigzins een parallel vinden in de litaniën en de offeranden van rijst met andere eet waren van de Chineezen in de zevende maand, die men hun Allerzielenmaand zou kunnen noemen.

De oude Chineezen kenden geen Hel: zij ontleenden het begrip van zulk een plaats van straf aan de vreemdelingen, die hun de leer van Boeddha brachten. Nooit lieten Confucius en Mencius van heldere denkbeelden omtrent een toekomstig leven blijken. Hel en Hemel, kinderen van de leugen en uitvindselen van verbeelding en bedrog, werden nooit door China's grootste wijsgeeren in de hand genomen als wapenen in hunnen strijd tegen ondeugd; het kwam niet bij hen op dat plaatsen van straf en loon hiernamaals, die gemakkelijke hulpmiddelen voor heerschzuchtige priesterkasten om hunne heerschappij over zwakke geesten te vestigen, deugdelijke grondslagen konden zijn voor het gebouw van moraal en deugd, dat zij zich voorstelden te stichten. Zij bouwden liever op een degelijker en meer edel beginsel op de ingeboren neiging van iedereen om anderen goed, geen kwaad te doen. Deze natuurlijke aandrift tot het goede is, naar hunne opvatting, geen zinsbedrog of droombeeld, maar in der werkelijkheid neergelegd in ieder mensch; en haar te ontwikkelen en in alle opzichten ten nutte van de wereld en de samenleving aan te wenden: dit werd (6) Wij geven deze interpretatie van den tekst echter onder eenige reserve, aangezien wij geen behoorlijken commentaar op gezegden kalender bezitten, en vele oude documenten van dien aard, zonder de toelichting van Chineesche geleerden, veelal niet te ontcijferen zijn. De kalender geeft niets anders dan de twee sobere letterteekens.

de hoofdpilaar, de hoeksteen in den tempel der door hen gepredikte leer van menschelijke volmaking door de deugd.

-

Mencius zeide: "Alle menschen hebben een hart dat (het lijden van) anderen "niet kan verdragen" — m. a. w. een ingeboren gevoel om anderen goed, geen kwaad te doen. "Want" zoo gaat hij voort, indien de lieden van den huidigen dag on"verwacht een kind ontwaren, dat op het punt is in een put te vallen, dan onder"vinden zij allen een gevoel van schrik en meded oogen. Niet omdat zij daardoor de "genegenheid van de ouders van het kind hopen te winnen; ook niet omdat zij de lof van dorpsgenooten, buren en vrienden wenschen in te oogsten; ook niet omdat "zij vreezen zoo (ongevoelig) te worden genoemd :- hieruit kunnen wij dus het ge"volg trekken, dat afwezigheid van een gevoel van mededoogen niet eigen is aan den #mensch......Dit natuurlijk gevoel van mededoogen nu is het uitgangspunt van liefde tot de menschheid ()" ("), die de grondslag is van alle deugd.

Aldus en op dergelijke wijzen drukte de wijsbegeerte van het oude China, waarvan Confucius en Mencius de corypheeën zijn, haar begrippen uit over den grondslag, waarop deugd en moraal behooren gevestigd te worden. Maar nooit spraken de zedelijke voorgangers van het volk over belooning of straf hiernamaals. Zij geloofden dus blijkbaar niet, en konden blijkbaar niet gelooven, dat de menschelijke inborst van nature zóó ontaard en verdorven wezen zou, dat slechts ongegronde vrees voor helsche straffen of zelfzuchtige hoop op hemelsche belooning haar in bedwang zou kunnen houden; en vandaar dan ook dat Confucius, toen hem eens door een van zijne discipelen een vraag werd gedaan ten aanzien van den dienst van afgestorvenen en goden, dit karakteristieke antwoord gaf: "Gij die niets weet omtrent het leven, hoe wilt gij iets te weten komen over den dood?!" (8)

In de oude Taoistische leer, die nog in China bloeit, was er een plaats noch voor een Hemel, noch voor een Hel. Want hare welbekende materialistische grondbeginselen, dezelfde die haar goden en godinnen deden scheppen eenig en alleen om het lichamelijk welzijn der menschheid te bevorderen (9), brachten haar natuurlijk veeleer tot het zoeken naar den steen der wijzen en het kruid der onsterfelijkheid dan tot speculaties op een volgend leven. Zucht tot zelfbehoud en afkeer van den dood zijn immers eerste natuurdriften van den mensch, en lang te leven is het ideaal van iedereen en in de eerste plaats van den Chinees: - het Taoisme dus, getrouw aan zijne roeping, zocht den hoofdwensch, van het volk te vervullen en verdiepte zich in nasporingen naar de kunst om het lichamelijk bestaan op deze wereld te verlengen, ja eindeloos te maken. Kluizenaars en wonderdokters, priesters en geneesheeren werden gezegd het elixir vitae te hebben ontdekt en vergoddelijkt te wezen als Genii (10) (7) Mencius, boek II, deel I, hoofdst. 6. Geen sprake dus van een zoo weinig zielsverheffende leer van erfzonde en ingeboren kwade natuur, uitgedacht om initiatie, verlossing en reiniging door zoogenaamde gezalfden des Heeren noodzakelijk te maken!

(8) Loen-ju, XI, 11. (9) Verg. hetgeen hieromtrent reeds op bladz. 145 is gezegd. (10) Verg. bladz. 132 en volg.

op de eilanden van den Grooten Oceaan of de onbekende bergen des Rijks in het volle genot van eene volmaking, grooter of kleiner naarmate van de wijsheid, deugd en volkomenheid, die zij op de aarde hadden bereikt; - doch geen Hel was noodig voor de slechten: hunne zielen werden eenvoudig geloofd te sterven met het lichaam.

Hoewel dus de oude Chineezen er geen vaste en goed omschreven begrippen op nahielden omtrent een Hemel en een Hel, zoo legden hunne wijsgeeren toch zeer veel nadruk op den dienst van de overledene voorouders. Zij bekenden daardoor stilzwijgend een sterk geloof te hechten aan het voortbestaan aan gene zijde van het graf, ofschoon zij geen woord uitten omtrent straffen of belooningen aldaar. De beroemde leerling van Confucius, Tsung Tsze (11) zeide: "Laat nauwkeurig aandacht "aan de dooden worden besteed en de overledenen worden gevolgd (door offeranden), "dan zal de deugd des volks tot volmaking geraken". Deze eenvoudige woorden, in de boeken van Confucius bewaard (12), hebben door alle eeuwen heen den grootsten invloed op de rouwplechtigheden der Chineezen uitgeoefend en zijn tot op den huidigen dag op de lippen van elkeen, die zich verontschuldigen wil over deelneming aan bijgeloovige plechtigheden, die door de oude wijsgeeren niet voorgeschreven, noch gewettigd, noch geheiligd zijn. De wijze, die ze uitte, heeft alzoo, zonder het te willen, door zijn volstrekt niet omschreven of nader toegelicht voorschrift den weg gebaand tot de Boeddhistische missen en plechtigheden die meteen een sprekend voorbeeld geven van de wijze, waarop de vreemde sekte de school van Confucius heeft aangevuld en uitgebreid.

Wij zullen later, in de slotverhandeling van dit werk, er nader op wijzen hoe het Boeddhisme zich bij zijne invoering in China in de eerste eeuw van onze jaartelling van den reeds bestaanden voorvaderlijken eeredienst des volks meester maakte, en zich door zijne phantastische verhalen en leerstellingen omtrent het volgend leven toegang tot het hart der natie wist te verschaffen. Het stelde requiem-missen in om de zielen van de dooden, omtrent wier toestand Confucius noch Mencius zich uitlieten, te laven, te verkwikken en uit de helsche ellende te verlossen. Het bevredigde dus niet alleen de nieuwsgierigheid des volks, dat immer zooveel belang in de vaderen had gesteld, maar versierde en verfraaide bovendien een eeredienst, die het hoogst onder alle godsdienstige handelingen aangeschreven stond; en geen wonder dan ook, dat het volk zich neigde tot de priesters dier uitheemsche leer, die het zoo bedienden naar zijn smaak. Zij werden voortaan bij elk sterfgeval geroepen om het lot van den doode te verzachten; ja zij overdreven ongetwijfeld de door het Boeddhisme gepredikte toestanden aan gene zijde van het graf, ten einde zichzelf onmisbaar te maken en hun hokus-pokus duurder te verkoopen.

Hel, straf en zonde zijn de lievelingsdrieëenheid voor elke priesterkaste, en

(1)會子.

(1) Loen-ju, I, 9.

[ocr errors]

voor de Boeddhistische in de allereerste plaats. In haren oorspronkelijken en zuiveren vorm lag het denkbeeld verlossing der zielen uit een Hel echter verre van de sekte. Immers, het zuidelijk Boeddhisme (13) leerde stellig en duidelijk, dat zoenoffer, dat zoenoffer, boetedoening of gebed noch voor zichzelven, noch voor anderen reden van bestaan bezit, want dat elk individu slechts door eigen daden en werken zijn eeuwig heil bereiken, ziju Nirvana veroveren kan. Deze leer, in de hoogste Oudheid uitgesproken in het verre Azië en nogmaals gepredikt door een der wijsgeeren van de Fransche revolutie (14), onderging echter een volkomen wijziging in de handen van een priesterdom, dat, evenals meer priesterkasten met oorspronkelijk wijze leerstellingen hebben gedaan, haar zuiverheid deed ontaarden en de reinheid harer beginselen vernietigde en vernielde. Het zuidelijk Boeddhisonvergelijkelijk zuiverder dan zijn ontaarde jongere broeder van het Noorden heeft dus het dogma omtrent de tusschenkomst der priesters ten behoeve van de dooden nooit gehuldigd, en de plechtigheden ter verkwikking en verlossing van de vaderen, die heden ten dage in China plaats vinden, moeten derhalve, wat oorsprong betreft, in den noordelijken tak, met name het Lamaïsme, worden gezocht.

De

De Boeddhistische Hel is aan het Brahmanisme ontleend. De priesters van deze hiërarchische secte bij uitnemendheid, die reeds eeuwen lang hun uitvindingsvermogen met betrekking tot die plaats van straf tot het uiterste hadden ingespannen en gescherpt, werden toch nog door hunne Boeddhistische navolgers overtroffen. aardsche boeten en straffen, waarmede de Brahmanen zoo vrijgevig wisten om te springen en hunne leeken te bedeelen, verwierpen de Boeddhisten wel is waar, doch tot vergoeding verzwaarden zij de straffen in het leven na dit leven, evenals de Lutheranen, na het verwerpen van de aflaten en boetedoeningen der Katholieke Kerk, veel meer werk maakten van de Hel dan het Roomsche priesterdom misschien ooit had gedaan.

De Boeddhistische hellestraffen zijn echter niet eeuwig; vandaar dat het beter en juister is van Vagevuur te spreken. Volgens de leer der zielsverhuizing zal het toekomstig leven van iedereen in een verzoening voor het heden en het verleden bestaan. Niets is eeuwig in de wereld: slechts de zielsverhuizing heeft geen einde, en het rad der transmigratie, altijd draaiend, voert de menschheid in den loop der kalpa's of ontelbare eeuwen door zes verschillende toestanden heen, waarvan die van

(18) Vergel. bladz. 147.

(14) Volney, Catéchisme du Citoyen Français, ou la Loi Naturelle": D. La loi naturelle, "permet-elle de réparer le mal par des prières, des voeux, des offrandes à Dieu, des jeûnes, des mortifications? R. Non, car toutes ces choses sont étrangères à l'action, qu' on veut réparer; #elles ne rendent ni le boeuf à celui à qui on l'a volé, ni l'honneur à celui que l'on en a privé ni la vie à celui à qui on l'a arrachée; par conséquent elles manquent le but de la justice; elles ne "sont qu'un contrat pervers, par lequel un homme vend à un autre un bien qui ne lui appartient "pas; elles sont une véritable dépravation de la morale, en ce qu'elles enhardissent à consommer tous les crimes par l'espoir de les expier". - Chap. XII.

helbewoner de meest verworpene, de meest ellendige is. Doch ook deze heeft een einde; want, zijn de hellewezens onder toezicht van Jama, den Chineeschen Rhadamantus (15), lang genoeg gemarteld en schoongebrand, dan worden zij als door datzelfde eeuwige rad omhoog gevoerd door preta's, dieren, duivels (asura's), menschen en goden (deva's). Deze zes toestanden heeten gati (18).

Het is volstrekt ons doel niet, lang over de zielsverhuizing en het Vagevuur der Boeddhisten uit te weiden: - wij staan er alleen eenige oogenblikken bij stil, ten einde den lezer beter de strekking van de plechtigheden der zevende maand te doen begrijpen. De toestand van preta, één stadium hooger dus dan die van hellewezen, waarin slechts ongeloovigen en groote boosdoeners herboren worden, heeft blijkbaar het meest indruk op de verbeelding der Chineezen gemaakt en is althans het best onder hen bekend. Preta's zijn afschuwelijke monsters, afzichtelijke wezens, Voorwerpen van vreeswekkende gestalte. Hunne haren zijn lang en stekelig; hunne ledematen als die van een geraamte. Hunne buiken zijn wijd en groot en kunnen nooit gevuld worden, omdat hunne monden en halzen nauw zijn als een naald. Geen wonder dan ook, dat zij steeds door onuitstaanbaren honger worden gekweld. Hunne kleur is geel, zwart of blauw, nog afzichtelijker gemaakt door vuil en slijk. Ook is hun dorst eeuwig en onleschbaar. Slechts éénmaal in de honderdduizend jaren hooren zij het woordje water; maar nauwelijks komt het onder hun bereik, of het verandert onmiddelijk in urine en vuil. Sommige trachten vuur te eten, of het vleesch te scheuren van hunne eigen ledematen en van lijken; doch zij zijn niet in staat de geringste bete te verzwelgen, daar hunne monden en halzen immers nauw zijn als een naald.

De eigenlijke verblijfplaats van de preta's is niet nauwkeurig omschreven. Sommigen beweren dat zij samenwonen in een soort van stad, dienst doende als beulen en scherprechters van Jama, den Hellegod; doch de meest algemeene opvatting is, dat hun rijk een voorgebergte uitmaakt van de Hel en in zes-en-dertig afdeelingen gesplitst, rondom het paleis van Jama is gelegen (17). De Chineezen gelooven echter

(15) Vergel. bladz. 154, voetnoot.

(16) In het Chineesch 六道of* 趣: de zes paden”.

(17) Spence Hardy, in zijn Manual of Budhism" (bladz. 47) zegt: The Prétas inhabit the Lokantarika-naraka. In appearance they are extremely attenuated, like a dry leaf. There are some #pré as that haunt the places near which they had formerly lived as men; they are also found in the suburbs of cities, and in places where four ways meet."

Ten einde den lezer een overzicht te geven van de zuiver Boeddhistische begrippen omtrent de Preta's, waarop de Chineezen de hunne hebben geschoeid, laten wij hier nog een uittreksel uit hetzelfde werk (bladz. 58) volgen. Their bodies are twelve miles high and they have very large nails. On the top of the head there is a mouth, about the size of a needle's eye.

[ocr errors]

In the world of men there is a preta-birth called Nyhámátanha. The bodies of these pretas always burn. They continually wander about, never remaining in any one place a longer period than the snapping of a finger. They live thus an entire kalpa (een onberekenbaar aantal eeuwen, gedurende welke een heelal ontstaat en wederom te niet gaat). They never receive food or water,

« PreviousContinue »