Page images
PDF
EPUB

pespelers, die de welgestelde gastheer ter opvroolijking van het feestmaal heeft gehuurd, en doet zich ten slotte maar al te dikwijls te goed aan de opiumpijp, die in de laatste jaren op geen deftige partij meer mag ontbreken. Het is inderdaad een treurig verschijnsel, dat het aanbieden van dit vergif in de havenplaatsen van China reeds een punt van deftigheid, van "chic" geworden is en de kwaal reeds zóó ver om zich heen heeft gegrepen, dat men zich zelfs niet meer voor anderen schaamt een opiumschuiver te zijn. Vele zoons van gegoede families, die anders nooit in verzoeking zouden zijn geraakt, worden op deze wijze tot de treurige gewoonte gebracht zoodra zij den kinderschoenen ontwassen zijn en hun entrée in de wereld maken; doch de ouden en verstandigen schudden bedenkelijk het hoofd en verwenschen in hun hart de hebzuchtige vreemdelingen, die het vergif invoeren in het Rijk en daardoor de oorzaak zijn van het zedenbederf, dat het nageslacht te gronde richt. Doch wij moeten naar de voedingsfeesten terugkeeren, die op den grooten phów-töwdag in de nabijheid van de tempels hun toppunt van glorie bereiken en een bezoek meer dan overwaardig zijn.

2. BIJ DE TEMPELS.

Het brandpunt, de kern van al de Boeddhistische plechtigheden, waaraan de zevende maand is gewijd, ligt, onverschillig voor welke wijk, niet in de woonhuizen, maar in den parochietempel, alwaar op den grooten voedingsdag de buurtbewoners een gemeenschappelijke offerande aan het heir van verlatene afgestorvenen brengen. Evenals bij andere tempelplechtigheden van eenig belang, worden ook hier veelal de kosten de som te raden; en hij die hierin slaagt wint het spel en legt den ander een poenitet op. Noemen beiden het juiste getal, dan geldt het geval evenmin als wanneer niemand raadt, terwijl het natuurlijk een eerste vereischte is dat beide spelers niet spreken voor of nadat de vingers werkelijk reeds uitgestoken zijn, maar wel precies op het juiste oogenblik wanneer de vuisten zich openen.

Dit op den eersten aanblik zoo eenvoudig spel vereischt veel meer behendigheid dan men zoo dadelijk zou vermoeden. Immers, iedere speler moet niet alleen eerst in zijne gedachten het aantal vingers vaststellen, dat hij uit zal steken, maar tevens ook de som, die hij op datzelfde oogenblik wil noemen, regelen naar het aantal vingers, dat ziju tegenpartij vermoedelijk zal doen zien en zich eenigszins af laat leiden uit diens wijze van spelen en het aantal vingers, dat hij alzoo het laatst uitgestoken heeft. En zoo men daarbij nog in aanmerking neemt, dat alles zeer vlug in het werk gaat en er wellicht geen seconde tusschen het successievelijk openen en sluiten van de vuisten verloopt, terwijl nog ieder der partijen er nauwkeurig acht op heeft te geven dat door al die vlugheid zijn eigen succes niet over het hoofd wordt gezien, dan laat het zich begrijpen dat een vlug oog en groote behendigheid in het tellen eerste vereischten zijn; te meer, daar elk der spelers er natuurlijk steeds op uit is zijn tegenpartij zijn succes niet te doen opmerken. De Romeinen schijnen, op grond hiervan, een man van strikte eerlijkheid te hebben gekenschetst als iemand met wien men morra in het duister spelen kan". dignus quicum in tenebris mices (Cicero, Off. III 19).

Ook in de Egyptische graven heeft men een afbeelding van morra-spelers ontdekt, die echter elk de beide handen bezigen. Wel een bewijs van de oudheid van het spel: - Rich, "Dictionary of Roman and Greek Antiquities", bladz. 422.

door inschrijvingen gedekt. Het zijn gemeenlijk de hoofdmannen die, onder aanvoering van den "meester van den wierookpot" (52), voor de circulatie der lijsten zorgen en de namen der gevers op rood papier en in fraai gedrukte of geschreven letterteekens aan de straatzijde in de nabijheid van den tempel aanplakken, opdat èn menschen en schimmen zich een denkbeeld zullen kunnen vormen van de mildheid der "Associatie tot ondersteuning van de Oelamba" (53) of van de "Oelamba-Vereeniging" (54), zooals men het corps van inschrijvers gewoonlijk noemt.

Op den grooten voedingsdag is de tempel het tooneel van buitengewone drukte en feestelijkheid. Een houten steiger, wel iets gelijkende op een reusachtige vier kante tafel van aanmerkelijke hoogte en kow-ping (55) of "stellage voor de verlatenen" geheeten, wordt opgeslagen voor het plein en, naarmate de avond daalt, meer en meer opgevuld met offerspijzen van allerlei aard, die grootendeels voor de inschrijvingsgelden zijn gekocht. Wij zeggen grootendeels; want ook elkeen, die zich daartoe gedrongen gevoelt, mag spijzen bijbrengen zooveel hij wil en door de lieden, die tot het doel boven op het getimmerte zijn gezeten, laten ophijschen. Vlaggen en wimpels van allerlei snit en kleur benevens groote fakkels en lantarens versieren en verlichten het gevaarte, dat dikwijls tot aan de daken der huizen reikt, terwijl men aan den feestdisch geur bijzet door brandende wierookstokjes in de verschillende schotels en in alle hoeken en gaatjes der stellage te steken. Pyramidale stapels, opgebouwd uit een niet te noemen keur van lekkernijen en eet waren die door een geraamte of vlechtwerk van bamboe bijeengehouden worden, zijn bovenop, rondom en onder het getimmerte geplaatst; doch zij verzinken bijna in het niet bij de veel grootere pyramiden, die niet zelden twee à drie manslengten hoog en voornamelijk uit zakken ongekookte rijst zijn opgebouwd. Al die stapels worden zoo fraai mogelijk versierd met bloemen, klatergoud en dergelijke dingen, en aan alle kanten als speldenkussens met wierookstaafjes bestoken. Zij heeten kow-tshijen (56) of "spijsstapels voor de verlatenen," of ook wel kortweg tshijén.

In den loop van den achtermiddag vangt reeds het leven en de beweging in en nabij den tempel aan. Het volk betitelt de zielmis, die de priesters zullen gaan lezen, evenals de Taoistische mis, die op bladz. 40 en volg. beschreven is, met den naam van tsiò (57); doch men wachte zich wel beide plechtigheden, die uit geheel verschillende bronnen ontsproten zijn, met elkander te verwarren. De bestuurder en de hoofdlieden van den tempel, gezamenlijk in staatsiekleederen gestoken en met den kegelvormigen hoed met roode franjes op het hoofd, doen een papieren pop in het midden van de offerspijzen bovenop het getimmerte plaatsen, en openen het feest door aan den voet der stellage neer te knielen en het hoofd herhaalde malen tegen den grond te slaan. Dit dient niet alleen om den afgod, dien die pop geacht wordt voor te stellen, eerbied te betuigen, maar tevens om hem uit te noodigen de honge

(52) Vergel. bladz. 41. (53) ZB ↑

[merged small][merged small][ocr errors]

N
蘭盆會

(7) Zie bladz. 44, noot 62.

rige geesten te bedwingen, indien zij bijgeval bij het verdeelen van den buit aan het twisten en plukharen mochten raken; want hij is, zoo zegt het volk, de bestuurder, de uitdeeler van de offerspijzen en geniet als zoodanig den eerbied, het ontzag en de gehoorzaamheid der schimmen. Men noemt hem Phów-tow Kong (58) of "Heer van de phów-tow"; ook wel Tai-Tsiòng Já (59), of "Groote Alvader." Anderen bestempelen hem met den naam van Tai-Soe-Jú (60), die zooveel als "Groot meester" beteekent, en beweren dat hij òf de zichtbare vertegenwoordiger is van het gansche legio van schimmen, òf eene incarnatie van de Godin der Genade Kwan Jin, die, zooals op bladz. 154 is gezegd, zoo bijzonder op uit is zielen uit de Hel te redden. Vandaar dan ook, dat hij veelal een afbeeldsel in miniatuur van die Godin op den kruin van het hoofd draagt. De kleinere pyramiden van eet waren zijn hoofdzakelijk voor hem bestemd, terwijl de grootere tot stilling van den honger der zielen moeten dienen.

er

Die Tui-Sōe-Já speelt op het voedingsfeest eene belangrijke rol Hij is het die, evenals Kwan Jin, de schimmen in de gelegenheid stelt de Hel te verlaten en hen buitendien nog tot den maaltijd samenroept, zorg dragende dat een iegelijk behoorlijk zijn aandeel krijgt en geen zwakkere bij een sterkere achterstaat. Vandaar dat men hem veelal een vlag of wimpel in de handen geeft, waarop geschreven staat: "Ik laat de zielen der duisternis overkomen, deel kleederen uit en help hen aan voedsel" (61). Zijne afmetingen zijn soms kolossaal. Alsdan is hij echter veelal niet op, maar in zittende houding naast of tegenover het getimmerte geplaatst, en steekt hij het hoofd dikwerf ver boven de offerspijzen uit. Niets kan bijgevolg ontsnappen aan zijn blik, te minder daar men hem meestal van te voren met bloed of roode verf de oogen heeft geopend (62) en zijne oogappels zoodanig zijn aangebracht, dat zij door de werking van den tocht naar alle richtingen kunnen draaien. Uit papier van allerlei tint en kleur en zijdestoffen van de goedkoopste soort zijn zijne kleederen samengesteld, terwijl een keur van eetwaren voor hem is neergezet, ten einde te beletten dat honger hem in de behoorlijke verrichting van zijne functiën stoort.

In een soort van loodsje, opzettelijk opgeslagen tot het doel, of, als het weder zich gunstig aan laat zien, ook wel in de open lucht, bevinden zich buitendien de papieren afbeeldsels van drie andere godheden, die misschien meer nog dan de Godin der Genade ter wille van de zielen dienen te worden aangeroepen en verbeden. Het zijn Jama, de Hellegod (63), en zijn twee trouwe trawanten, die, links en rechts van zijn zetel staande, met boek en penseel in de hand aanteekening houden van al de goede en slechte daden der aardsche stervelingen (64). Ook voor dit drietal worden

(**) 普度 公(53) 大眾爺()大士爺,

(81) 超渡幽魂,施衣恤食,

(62) Op de wijze zooals in de voetnoot op bladz. 13 is beschreven.

(63) Zie bladz. 154, voetnoot

(64) Zie verder omtrent die trawanten onze beschrijving van den Stedegod in de verhandeling over den laatsten dag des jaars.

offerspijzen en wierookstokjes gereed gezet en door de vromen van de buurt eindelooze kniebuigingen gemaakt, om redenen die zeker niet nader behoeven ontvouwd te worden. En wanneer het offerfeest op uiterst groote schaal en uit zeer ruime beurs is aangerecht, dan is dit gedeelte van het feestterrein zelfs wel versierd met de achttien afdeelingen der Hel, vervaardigd uit fresco's van papier.

Verder bevinden zich nog ter plaatse allerlei papieren namaaksels van voorwerpen, die den schimmen in de Onderwereld van dienst kunnen wezen, Men ziet er huizen, tuinen, met goud- en zilverpapier gevulde schatkamers, tafels, stoelen, kleederen, hoeden, schoenen en laarzen, brocken en jassen: alles bestemd om tegen het einde van de plechtigheid verbrand, en dus naar het Rijk der Duisternis overgemaakt te worden. Wel is waar zijn die offerartikelen lang niet in zoo ruime mate voorhanden als de behoeften van zoovele millioenen en millioenen schimmen vereischen; doch zulks is volstrekt geen bezwaar, aangezien, zooals straks zal worden gezegd, de priesters door hunne toovergebeden ze tot in het oneindige weten te vermenigvuldigen alvorens men ze in de vlammen werpt (65).

Ook een schuitje van papier, met zeilen en masten opgetuigd en van een papieren bemanning voorzien, is veelal op de offerplaats aanwezig. Het dient, naar men zegt, om de schimmen in de gelegenheid te stellen zoowel den Styx van de Onderwereld als alle mogelijke zeeën, rivieren en kanalen over te steken, die tusschen de Hel en het feestterrein gelegen zijn. Ook andere middelen van transport als paarden, draagstoelen en koelies, worden nog wel bijgebracht, al naar gelang van de verbeeldingskracht des volks. Terwijl nu gedurende het verloop van den avond, tot amusement zoowel van goden als menschen en schimmen, treur- of blijspelen in de nabijheid van den tempel worden opgevoerd (66), begeven zich de vrome lieden naar het godsgebouw om wierook te offeren en voor de afgestorvenen te knielen en te buigen. Het zal wel overbodig wezen te vermelden, dat de tempel zelf dien avond zoo schitterend mogelijk met lantarens en kaarsen is verlicht en er aan het branden van zilverpapier in een vuurpot, die in het voorportaal opzettelijk tot het doel is klaargezet, geen einde komt. Hij nu, die zijn eerbied aan de schimmen wil betuigen en hen uit wil noodigen zich te voeden en te kleeden, begint met zich in het stof te werpen en wierook te branden voor den afgod, aan wien de tempel is gewijd. Want de gewone burgerlijke beleefdheid brengt immers mede, dat men den bewoner, wiens huis men binnentreedt, behoorlijk groet alvorens men notitie van de gasten neemt, en bovendien is niet een godheid ver in rang en stand boven eenig afgestorven schepsel verheven, dat nog geen deificatie heeft genoten?

:

(65) De Siameezen verbranden eveneens papieren namaaksels van allerlei dingen ten gerieve van de dooden. "Les Siamois brûlent le corps, et mettent autour du bûcher beaucoup de papiers, "où sont peints des jardins, des maisons, des animaux, des fruits, en un mot tout ce qui peut wêtre utile et agréable dans l'autre vie. Ils croient que ces papiers brulés deviennent réellement "ce qu'ils représentent":- Collin de Plancy, Dictionnaire Infernale", in verbo Mort.

[ocr errors]

(66) Reeds is gezegd, dat dikwerf het tooneelmysterie van Maudgaliayana wordt opgevoerd.

Zoo de bestuurders van den tempel of de ceremoniemeesters, die de regeling van het feest op zich hebben genomen, hun vak verstaan, dan zullen zij beleefdheidshalve den offeraar nooit alleen laten buigen of nederknielen, maar al die bewegingen door een van hen doen navolgen op een paar passen afstands achter hem. Dit heet pổi-pài (67) of "gezelschap houden in het vereeren". Heeft de bezoeker aldus den tempelafgod naar behooren begroet, dan wendt hij zich naar een tafel, die tegenover de groote offerstellage is geplaatst en eenige brandende kaarsen draagt met een pot om wierookstaafjes in te steken. Daar ontsteekt hij van dit reukwerk onder het maken van de gewone buigingen, knielt vervolgens neder en noodigt, door het hoofd eenige malen tegen den grond te slaan, de hongerige geesten tot den disch. Gewoonlijk wordt, telkens wanneer iemand voor den afgod of de schimmen wierook brandt, een gong geslagen.

Lieden, die voor eigen rekening nog offerspijzen hebben bijgebracht, laten het niet altijd bij deze eenvoudige invitatie blijven, maar lichten, onder het prevelen van een vroom gebed, somtijds de schotels een voor een omhoog als ter aanbieding aan de schimmen. Dit heet hijèn-king (vergel. bladz. 49, noot 84).

.

Thans echter moeten wij tot de priesters wederkeeren, die wij, na het volbrengen van hunne processie langs de huizen, uit het oog verloren hebben.

Zoodra zij, na behoorlijk de offerwaren in de woningen door het opzeggen van hunne bewonderenswaardige Tantra's op miraculeuze wijze te hebben vermeerderd, op het feestterrein zijn aangeland, vangen zij aan met wierook te ontsteken op het altaar van den tempelgod en voor Jama met zijne trawanten. In het verrichten van deze plechtigheid worden zij door de bestuurders van den tempel ter zijde gestaan, terwijl muziek gemaakt en voor de afwisseling nu en dan het hoofd tegen den grond gebogen wordt. Vervolgens trekken de priesters in optocht met vromen, afgemeten tred naar een tribune tegenover de groote offerstellage. Hier is voor hen op eenige voeten boven den beganen grond een tafel klaargezet met zetels er rondom heen: één die het directe uitzicht op het getimmerte geeft, voor den hoofdpriester, en twee of vier ter linker en ter rechterzijde ten gebruike van de subalterne godsmannen. Plaats genomen hebbende, heet het dat zij "den troon beklommen hebben" of "op den troon gezeten zijn": tsiōe"g-tso (68) of tsee-tso (69). Kandelaars, kaarsen en wierookstokjes zijn bij voorbaat reeds op de tafel klaargezet naast een hoopje geldstukken benevens eenige perzikken van kalk of klei: de zinnebeelden van lang leven, eeuwigheid en bijgevolg oneindigheid (7°).

(67) #.
陪拜.

(68)上座(69)坐座,

(") Het is niet gemakkelijk uit te maken, wat die vruchten op die priesterlijke bidtafel te beduiden hebben. Leeken en priesters, door ons ondervraagd, antwoordden geregeld niet veel anders dan "hong-siók" d. w. z. "gewoonte," en wij zijn dus wel gedwongen zelf ons eene oplossing

« PreviousContinue »