Page images
PDF
EPUB

Żoo verklaart het zich ook van zelf, waarom de Chineezen van Emoy de koeken, die zij, zooals reeds op bladz. 376 in het breede is besproken, op den 15den van de achtste maand aan de Maan ten offer brengen, elk met den naam van een der verschillende letterkundige graden bestempelen en wel des te hooger, naarmate de koek in afmeting toeneemt. Somtijds is die naam in het deeg gebakken, of met verf op de bovenzijde aangebracht. Men kan de koeken stuk voor stuk in de winkels koopen, of bij een zekere hoeveelheid tegelijk bij wijze van stel; doch ook worden zij in de straten rondgevent en onder kinderen en koelies door de slijters verdobbeld. Des avonds geven zij, vooral in de huizen van rijken en aanzienlijken, aanleiding tot een eigenaardig hazardspel, waar zoowel jongelieden als volwassenen deel aan nemen. Men noodigt namelijk zijn vrienden en bekenden uit, koopt een stel van die letterkundige maankoeken in en verspeelt ze met behulp van een zestal dobbelsteenen onder elkander. Dengenen nu, die zoo gelukkig is den grootsten koek te winnen, wordt, althans zoo hij tot de studeerende klasse behoort, een flinke promotie op de ladder van den roem en de ambtelijke hiërarchie voorspeld; doch de door het geluk minder gunstig bedeelden betalen het gelag of, liever gezegd, den prijs der verdobbelde koeken. Zoo worden in hetzelfde huis op een enkelen avond dikwijls verscheidene stellen maankoeken achtereen verspeeld. Velen bedienen zich bij het spel ook wel van houten, beenen of ivoren staafjes, die, met de namen der literarische graden beschreven, dezelfde rol als onze fiches bij het kaartspel vervullen en later tegen koeken worden ingeruild.

Zonder twijfel symboliseert dit letterkundig dobbelspel de zoo straks genoemde staatsexamens van de achtste maand, waarop in den regel misschien meer nog toeval en geluk dan wel werkelijke kunde het eindsucces beheerscht. Eenige weken later maken de Mandarijnen den uitslag door aanplakking openbaar en zien de geslaagden zich de gelegenheid geopend om mede te dingen tot den allerhoogsten graad (142), die slechts in Peking kan worden verworven en tot de allerhoogste rijksbetrekkingen toegang geeft: geen wonder, dat men die gebeurtenis eveneens herdenkt door een letterkundig feest, en wel dat van het omhoog klimmen", hetwelk blijkbaar niet veel meer dan een zinnebeeldige voorstelling van dien vooruitgang op den weg naar de hoogste eer en roem beoogt. Wij zullen echter op dit onderwerp niet vooruitloopen, maar alleen maar in het voorbijgaan aanstippen, dat al wat in beide feestdagen op studie en ambtelijke promotie wijst niet veel ouder dau de zevende eeuw kan zijn, aangezien eerst toen het tegenwoordig nog in zwang zijnde stelsel van staatsexamens door de Keizers van de Thang-dynastie werd ingevoerd.

Thans blijft nog ten slotte het laatste der levende wezens, die in de maanschijf wonen, ter behandeling over, ter behandeling over, en wel de houthakker, wiens fabelachtige geschiedenis misschien meer nog dan het reeds behandelde Maanoudje en het Vrouwtje in de Maan naar onze eigene Europeesche volksmythe voert.

[blocks in formation]

F. DE HOUTHAKKER IN DE MAAN.

Men leest in de Mengelingen van Jioe-Jang" (143), die in de achtste eeuw geschreven werden:

"In de Maan bevindt zich een Cassiaboom van vijfhonderd vademen hoog. "Daaronder staat een man, die zonder ophouden er de bijl in slaat; doch zoodra er "een kerf in den boom komt, gaat die weder dicht. Deze man heet Woe Kang (144) wen was een persoon uit Si-Ho (145). Zich toeleggende op de (deugden der) Genii "beging hij een misslag, en ontving tot straf de opdracht om den Cassia te vellen" (146). Ziehier alles wat Chineesche geschriften omtrent den houthakker in de Maan ten beste geven; want nadere bijzonderheden over oorsprong of ontwikkeling der legende bevatten zij, voor zoover wij weten, niet. Alleen vonden wij nog in het hoofd werk over Materia-Medica der Chineozen (147) aangeteekend, dat zij voor het eerst onder de fabelen van de dynastie der Soei en die der Thang (A. D. 589–907) hare verschijning maakte, hetgeen echter volstrekt de mogelijkheid niet uitsluit, dat zij reeds in vroegere tijdperken in den mond des volks kan hebben geleefd. Merkwaardig intusschen mag het zeker heeten, dat onze eigene sprookjes eveneens spreken over een houthakker in de Maan, die, als Woe Kang, wegens een godsdienstig vergrijp naar dit hemellicht gebannen werd.

Eeuwen geleden, zoo luidt immers de Germaansche legende, ging op een Zondagmorgen een oud man naar het bosch om hout te hakken. Toen hij met zijn takkenbos over den schouder naar zijne woning terugkeerde, werd hij aangesproken door een man in Zondags-kleedij, die zich naar de kerk begaf. Weet gij niet", zoo zeide deze, dat het thans Zondag op aarde is, en iedereen van den arbeid rust ?" "Zondag op aarde of Maandag in den hemel", antwoordde de houthakker

met een spottenden lach, het is mij geheel onverschillig!" — "Draag dan uw takkenbos tot in der eeuwigheid!", sprak de vreemdeling; en daar gij den Zondag op aarde niet eerbiedigt, daarom zal de uwe een altijddurende Maandag in den hemel zijn. Eeuwig zult gij in de Maan vertoeven, als een waarschuwing voor alle Sabbathschenders!" Hierop verdween de vreemde man, en de houthakker werd met takkenbos en al opgenomen in de Maan, waar hij thans nog staat (148).

(**) Zie bladz. 300.

(**) (*). Deze naam werd gedurende de dynastie der Thang 吳剛

aan een gedeelte der tegenwoordige provincie Sjansi gegeven.

(1) Vermeerderde en verbeterde Schatkamer van allerhande Zaken", hoofdst. 1, art.

en hoofdst. LXXVIII, art. ; alsmede Spiegel en Bron van alle Onderzoek", hoofdst.

月,

II, Я.

(1*7) Hoofdst. XXXIV, art..

(18) Baring Gould, Curious Myths of the Middle-Ages", bladz. 191. De lezing, dat het Mannetje in de Maan de op bevel van Mozes gesteenigde Israëliet zou zijn, die op Sabbath hout

Daar aan beide kanten nog altijd de gegevens ontbreken, die tot ontdekking van den oorsprong van beide bovenstaande oude legenden zouden kunnen leiden, is het natuurlijk vooralsnog niet uit te maken, of zij uit een gemeenschappelijke bakermat afkomstig zijn. Alleen moge het de aandacht niet ontgaan, dat de Chineezen hun houthakker doen geboren worden in de hedendaagsche provincie Sjansi, dat wil zeggen, in den noordwestelijken uithoek van het vroegere Chineesche Rijk. Kan dit op een Westerschen oorsprong van de legende van Woe Kang wijzen? (149)

Oude Chineesche geschriften spreken nog van een drie- of viertal andere maanbewoners, die den gang van het hemellicht door het Heelal besturen zouden; doch zij zijn blijkbaar reeds lang uit het geheugen van het gewone volk gewischt en spelen dus in het dagelijksch leven der Chineezen volstrekt geen rol. Derhalve gaan wij ze met stilzwijgen voorbij. Het zij genoeg, dat de lezer door bovenstaand overzicht van de wezens, die de Maan bewonen, in staat gesteld is niet alleen de maankoeken in al hunne vormen en geheel hun voorkomen te begrijpen, maar ook volkomen weet wat het zeggen wil, wanneer de Chineezen hem mededeelen, dat zij op den feestdag van het midden van den herfst offeranden brengen aan hun Mannetje en Vrouwtje in de Maan. Men wete namelijk, dat het onderdeel van den onverbasterden Natuurdienst, hetwelk zich in maanvereering uit, zich in China bijna geheel oplost in afgodische vereering der mystieke wezens, die de Maan bewonen, en dat de tegenwoordige bewoners van Emoy niet nederknielen voor de Maan als Godin des Hemels en opperste Koningin des Nachts, maar veeleer aan het Maanoudje en Hung Ngo hunne offeranden brengen, op wie men in den loop der eeuwen de attributen, die oorspronkelijk slechts aan de eigenlijke Maangodin toekwamen, wederrechtelijk heeft doen overgaan.

§ 3.

HET KIJKEN NAAR DE MAAN EN HET RAAD
PLEGEN DER TOEKOMST.

Zijn de offerplechtigheden ter eere van de Maangodin op den 15den van de achtste maand behoorlijk verricht en de maankoeken onder veel gelach en leedvermaak ten koste der verliezers tot den laatsten toe verdobbeld, dan gaat men buiten

gesprokkeld had (Numeri XV: 32-36), is blijkbaar niet veel anders dan een kind van de zucht, om een oorspronkelijk Heidensche leger de met een eenigszins Christelijk kleed te tooien. Want de Joodsche geschriften spreken volstrekt niet van de verhuizing van hun Sabbathschender naar de Maan

(149) Het Europeesche Mannetje in de Maan, dat wij vroeger hebben doen optreden, werd (zie bladz. 382) mede om een godsdienstig vergrijp naar de Maan gebannen.

zitten in den maneschijn onder het genot van een gezellig gesprek, koekjes, thee en wijn. De vruchten, die dien avond op de offertafel prijkten, gaan voor uitstekende voorbehoedmiddelen tegen kiespijn en het wegrotten der tanden door; en daarom worden zij rondgediend en met graagte verorberd. Daar de Chineesche etiquette niet toestaat dat vrouwen zich in het gezelschap van mannen bewegen, vormen zij afzonderlijke groepjes in het achterhuis of op de binnenplaats waar geen profane blik van het sterkere geslacht haar kan bespieden, of, liever nog, bovenop het platte dak of een balkon, dat niet uitziet op de straat. Daar trachten zij het Mannetje in de Maan te zien te krijgen, of het Vrouwtje, of den haas, of een ander onbestemd iets waarvan men zichzelf niet goed rekenschap weet te geven, maar dat, indien het de goedheid heeft zich in een eenigszins herkenbaren vorm aan den maankijker te vertoonen, volgens de algemeene opvatting onfeilbaar zegen brengt. Degene, dien dit geluk treft, is bijgevolg zedelijk verplicht dankbaar neder te knielen en het hoofd herhaalde malen ter aarde te buigen.

Van oudsher waren de Chineezen groote liefhebbers van het kijken naar de Maan. Woe Ti, de Keizer die van 140-86 vóór Christus het roer van staat in handen hield, bezat, volgens de overleveringen, een terras dat hij had laten bouwen om naar de Maan te kijken, en aan welks voet een vijver was gegraven van duizend voet breed. Wanneer hij nu het terras besteeg om te gaan zien hoe het beeld der Maan in dien vijver zich weerkaatste, dan beval hij den beambten van zijn paleis in den maneschijn te gaan spelevaren; en zoo ontving de plaats den naam van "vijver van Hung Ngo's beeld" en "terras om naar den Maanpad te zien". Merkwaardig is het, dat — althans volgens het boek, hetwelk bovenstaande mededeelingen voor de nakomelingschap heeft bewaard (150), bij zulke uitstapjes van Woe Ti ook wijn met ingelegde kruiden en vruchten werden rondgediend, juist zooals, gelijk boven is aangestipt, tegenwoordig in Emoy bij het kijken naar de Maan geschiedt.

Een schrijver, in den Spiegel en Bron van alle Onderzoek” aangehaald (151), zegt, dat het kijken naar de Maan in het midden van den herfst van onbekenden tijd dagteekent en, te oordeelen naar de gezamenlijke dichtwerken der oude schrijvers, eerst ten tijde van Toe Tsze Mej (152) zou zijn in zwang gekomen. Hij haalt vervolgens een aantal personen aan, van wie het is geboekt dat zij op den bedoelden datum naar de Maan zijn gaan zien, en geeft ten slotte als zijne meening ten beste dat, al wordt het niet in geschrifte vermeld, het gebruik, waarvan zoo vele geval

(1) Namelijk de Uitvorscher der Verborgenheden"

een werk, zoo het heet, van de hand van Kwoh Hijen

van Keizer Woe Ti,

, die onder de Han-dynastie leef

de. Sommigen beweren echter, dat het eerst in de vierde of vijfde eeuw geschreven werd. Naar den inhoud te oordeelen, verdient het werk wel eenigszins een plaats onder de apocryphe boeken. Onze aanhaling is aan het derde hoofdstuk ontleend.

(15) Hoofdst. II, . (·) #7#. Een der meest beroemde dichters der

Chineezen. Hij leefde van A. D. 712–770.

len in de boeken prijken, waarschijnlijk ook wel vóór Toe Tsze Mej zal hebben bestaan (153).

Om nu op de maankijkers van het moderne Emoy op den 15den van de achtste maand terug te komen: onder het eten van koek, gebak en offervruchten sluipen de vrouwen een voor een ongemerkt naar buiten om op een eigenaardige manier de toekomst te raadplegen, of, zooals zij het noemen, te gaan "wierook hooren” thiang-hioeng (154). Elk doet zulks bij voorkeur zonder dat anderen er bij zijn, hetzij omdat men niet recht voor zijne bijgeloovigheid durft uitkomen, hetzij omdat het wierook-hooren uit den aard der zaak eenige geheimzinnigheid vereischt iets wat terstond den lezer in het oog zal vallen, wanneer hij weet hoe het kunstje in het werk gaat. Voor het tabernakel van den huisgod of de huisgodin ontsteekt de vrouw, die de geheimen van de toekomst op het een of ander punt ontsluieren wil, eenige stokjes wierook. Zij prevelt al dan niet een kort gebed; deelt de godheid de vragen mede, die zij omtrent het noodlot wenscht te doen; verklaart vervolgens, dat zij in die en die richting de straat op wil wandelen ten einde een antwoord te verkrijgen en vraagt door tusschenkomst van de wichelblokken (155) de godheid af, of haar aan die zijde inderdaad een toepasselijk antwoord aan zal waaien. Vallen nu de blokken ongunstig, dan raadpleegt zij op dezelfde wijze den afgod over een andere richting, zoolang totdat een bevestigend antwoord haar streven kroont en zij zich, vol vertrouwen en hoop op goeden uitslag, naar buiten begeven kan.

De eerste woorden nu, die zij van een voorbijganger op kan vangen, knoopt ons vrouwtje in het oor. Zij keert naar huis terug; overweegt nauwkeurig of hetgeen zij heeft gehoord op de door haar gestelde vraag kan slaan; wendt zich, zoo zij meent van ja, op nieuw naar den huisgod en laat dezen wederom door tusschenkomst van de blokken beslissing vellen op het punt. En vallen nu de blokken ongunstig, dan gaat zij nogmaals de straat op om andere woorden op te vangen, en houdt niet met wichelen op voordat zij een antwoord heeft bekomen, hetwelk de eer heeft de sanctie van den huisgod en de blokken weg te dragen.

[ocr errors]

Eigenlijk behooren, zoo zeggen de Chineezen, de vrouwen met een wierookstokje, dat voor het huistabernakel heeft staan branden, in de hand de straat op te gaan; doch het schijnt wel dat de vrees van te worden gezien door plaagzieke voorbijgangers, die zich misschien niet zouden ontzien met voordacht onheilspellende woorden uit te spreken, haar hiervan terughoudt. Indien de vrouwen echter, hetgeen ook menigmaal gebeurt, achter of aan de huisdeur gaan staan om woorden op te vangen, dan houden zij wel wierook in de hand.

In verreweg de meeste gevallen wordt de bovenstaande methode om de toe

(153) Vide of "Oude Oorkonden van Khuh-Wej", d. i. het tegenwoordige arrondissement Wej-Tsjhwen

(154) Zje bladz 114, noot 66.

in de provincie Honan.

(156) Op de wijze, in noot 59 op bladz. 42 beschreven.

« PreviousContinue »