Page images
PDF
EPUB

de zich zijn roem heinde en ver; want steeds had hij vertrouwbare antwoorden ten beste voor elkeen, die hem kwam bezoeken en raadplegen.

Onder de Soeng-dynastie, en wel in het jaar 1130 van onze jaartelling, werd er in de omstreken van den tempel verschrikkelijk huisgehouden door een berucht roover en oproerling, Thang King (7) geheeten. Het volk wilde zich gereed maken. om te vluchten en raadpleegde den afgod over dit plan; doch daar de wichelblokken een ontkennend antwoord gaven, besloot men te blijven, en zie: den volgenden morgen vielen er zulke zware regens, dat de gezwollen wateren der rivier het overtrekken voor de roovers ondoenlijk maakten. Plotseling verscheen een ruiter in het wit gekleed en op een wit paard gezeten. Hij bracht de roovers op een dwaalweg, deed daardoor al hun oorlogstuig in den stroom verloren gaan en maakte dat vele hunner hoofdlieden verdronken. Natuurlijk werd sinds dien tijd de afgod de vertrouwde schutsheilige van het geheele district; de naam tempel van afschrik en bescherming" werd aan het hem gewijde godsgebouw gegeven en hijzelf met verscheidene eeretitels begiftigd. Onder dien van Kóng-Tík 1soen-ông (3), d. i. eerwaarde Vorst van ver strekkende goedgunstigheid" wordt hij heden ten dage nog het meest in de provincie aangeroepen.

In de periode Sjao-Hing (9) verleende Keizer Kao Tsoeng (10) van de Soengdynastie zijn officieele sanctie aan den dienst van den afgod, en wel op grond van een ander wonder, dat men beweerde door hem te zijn gewrocht. Een zekere Woe Teh (11), een vurig vereerder van Keh-Sing-ống, bevond zich namelijk in de hoofdstad met een klein zakje wierookasch uit den tempel van zijn lievelingsgod bij wijze van amulet op de borst, toen er plotseling brand uitbrak in het Keizerlijk paleis ; doch op hetzelfde oogenblik verscheen Keh-Sing-ong in eigen persoon en bluschte de vlammen door eenvoudig een wit vlaggetje heen en weer te zwaaien. Natuurlijk schreef elkeen dit wonder aan de wierookasch toe; de tempel ontving ter belooning de Keizerlijke wijding, en de stukken, hierop betrekkelijk, werden bewaard in het huis van een zekere familie Hwang (12), die in de nabijheid woonde.

Het was onder de dynastie der Ming in de jaren 1561 en 62, dat de Japaneezen invallen deden in dit gedeelte van het Rijk. De oproerige en roofzieke clau van den familienaam Lu (13), die in het arrondissement Ing-Tsjhoen (4) woonde, maakte met eenige andere woelzieke stammen uit den omtrek gemeene zaak met hen en hielp hen de landlieden belegeren, die zich in een versterkt kamp ten Noorden van den tempel ten getale van drie of vierhonderd hadden teruggetrokken (15). Al

()湯勍()廣澤尊王() A. D. 1131—1163. ('') 高宗. ('') 吳德('') 呂 (*†♡† (20) *De hoofdplaats van denzelfden naam is gelegen in het centraal gedeelte der provincie; lengte 116 08', breedte 25o 18'.

(14)

(15) Een versterkte legerplaats vindt men in Foehkjen in de nabijheid van bijna elk dorp van eenig belang. De gewone constructie is een eenvoudige ringmuur van steen, waarbinnen manvrouwen en kinderen zich met have en goed terugtrekken wanneer rooverbenden naderen, of als men zich in tijd van oproer tegen een vijand te verdedigen heeft. Meestal gelegen zijnde op den

nen,

dichter en dichter drong de vijand op en gebrek aan water begon zich te doen gevoelen; doch een driehonderdtal gewapende lieden uit een nabijgelegen fort deden in het holst van den nacht in alle stilte een uitval op de Japaneezen, joegen hen geheel uiteen en stelden de belegerden in de gelegenheid niet alleen om zich van water te voorzien, maar ook om meer dan tien hunner vijanden te dooden. De aanvallers schenen toen te begrijpen, dat hun tegenspoed aan Keh-Sing-ong te wijten was. Zij staken daarom zijn tempel in brand, vernielden het gebouw tot op den grond en keerden toen weder naar het fort terug, ten einde de dorpelingen op nieuw te belegeren. Groot gebrek aan water en levensmiddelen deed zich nu gevoelen; maar zie: gedurende den ganschen nacht vielen er hevige regenbuien. Het buskruit, waarmede de vijand mijnen liet springen, vatte vlam en verkeerde nutteloos in rook, en schrik voor de macht van den afgod sloeg den Japaneezen om het hart: - zij trokken haastig af, doch haalden eerst nog de Keizerlijke bewijzen van heiligverklaring uit het huis van de familie Hwang en vernielden ze. De dorpelingen keerden weer naar hunne haardsteden terug, en herstelden binnen korten tijd den tempel in al zijn glans en glorie van weleer.

Meer wetenswaardigs leveren de twee Chineesche werken niet; doch de schrijver van de Kronieken van Tsjuen-Tsjow foe treedt aan het einde van zijn verhaal in een echt Chineesch sophistisch betoog over de bovennatuurlijke macht van den afgod. "Inderdaad", zegt hij op een afstand van verscheidene duizenden van mij"len een brand te blusschen in het Keizerlijk paleis is een mirakel van de eerste "soort; maar hoe komt het, dat de god niet eens het vuur kon blusschen op een "paar voet afstands van zijn eigen zetel? En wel kon hij bewerken, dat die roovers "van de Soeng-dynastie af moesten trekken, waardoor de dorpelingen uit hun lijden "werden verlost, doch niet was hij in staat de invallen van de Japaneezen te keeren, "die toch immers eerst aftrokken nadat zij aan hun roof- en plunderzucht tot het "einde toe hadden botgevierd! Ook kon hij niet beletten dat de dorpelingen, door "met hen te heulen, de medeplichtigen van roovers werden en den goeden naam van "het landvolk in het algemeen zeer benadeelden. Hoe laten zich deze tegenstrijdig"heden verklaren ?"

En nu ruimt de schrijver op zijn manier op eenmaal alle moeielijkheden uit den weg door te verzekeren, dat de macht van een god zich niet naar zijne verkrachting van den natuurlijken loop der dingen af laat meten, maar wel naar de wijze waarop hij het volk beschermt, hetwelk zich aan zijn zorg heeft toevertrouwd. "Afschuw"wekkende en uitstekende daden", zegt hij, zijn, zoo goed als voor- en tegenspoed,

top van een heuvel, is de gewone volksnaam in het Zuiden der provincie soa"-tsee # of #bergfort". - De wreedheden, bij bovenbedoelde invallen door de Japaneezen gepleegd, schijnen zulk cen diepen indruk op het volk te hebben gemaakt, dat nog heden ten dage de uitdrukking ok kào

ndn-ee-nieh 惡較愈倭呢 "zoo slecht als een Japanees" te Emoy algemeen gebruikt

wordt om den hoogsten graad van wreedheid en barbaarschheid aan te duiden.

#slechts uitvloeisels van den Hemel (d. w. z. van den natuurlijken loop der dingen), wen kunnen als zoodanig door geen godheid worden gewijzigd · — doch zoo nachtelijke "regenbuien of ontploffingen van buskruit het leven van drie- of vierhonderd personen "redden, dan kan zulks aan niets anders worden toegeschreven dan aan de goden. "Bovendien, dat de woelzieke oproerlingen van den clan Lu en de dorpelingen, die #den misslag begingen van zich bij hen te voegen, in zulk een kort verloop van tijd ten onder werden gebracht: wie is in staat te bewijzen, dat zulks niet het werk "van den afgod was ?"

§ 2.

DE VOLKSLEGENDEN.

Nu aldus de geschreven oorkonden betreffende Keh-Sing-ông geraadpleegd zijn, denen nog noodzakelijk de legenden behandeld te worden, die omtrent hem in den mond des volks bewaard zijn gebleven. Want deze in de allereerste plaats oefenen invloed op de bedevaarten uit, die men hem ter eere houdt: ja, zij zijn het, die veel meer nog dan de geschiedkundige verhalen, welke maar weinig gelezen worden en dus niet, zooals de mondelinge overleveringen, aan iedereen bekend zijn, den eeredienst van den afgod bestendigen en steunen. En een onderlinge vergelijking kan meteen doen zien, dat de neiging om de geschiedenis binnen een kort tijdsverloop te verdraaien tot een rapsodie van wonderverhalen niet alleen den Javanen, maar ook in niet geringe mate den Chineezen eigen is, en dat de geschiedenis van dit volk bijgevolg thans ongetwijfeld even waardeloos als de Javaansche babads wezen zou, zoo de geleerde klasse niet altijd ijverig tegen corruptie had gewaakt.

Keh-Sing-ong was, zegt het volk, de zoon van een slaaf. Op zekeren dag ontving de meester van dezen een waarzegger in zijn huis als gast, en zóó tevreden was deze man over de wijze waarop de slaaf hem bediende, dat hij hem bij zijn vertrek een belooning aanbood en hem vroeg wat hij begeerde. Een wierook vereering voor mijne nakomelingen van tienduizend generaties" (16), luidde het antwoord.

Nu trok de waarzegger het gebergte in, zocht een geschikte plaats uit om een graf te maken en beval den slaaf daar het gebeente zijns vaders ter aarde te bestellen. "Wacht", zoo zeide hij totdat gij een voorbijganger zult zien met een ijzeren hoed op het hoofd, en een buffel rijdende op een kind, en begraaf op dat geluk aanbrengend oogenblik de beenderen van uw vader: dan zal roem en voorspoed over uw familie komen" (17).

(#
(1) 萬代香煙 (1) Deze regelen vereischen toelichting. Men wete dat de

bijgeloovige
Chinees niets doet, geen huis bouwt of verbouwt, geeu graf maakt, in het kort, niet
het geringste van eenig belang onderneemt, alvorens zich eerst van de gelukkige invloeden van het
terrein te hebben verzekerd. Het zou ons te ver voeren hier te willen nagaan welke de vereischten
zijn, waaraan een terrein alzoo beantwoorden moet, of op hoedanige wijze men zich van de goede
of slechte eigenschappen van den bodem vergewist. Het zij genoeg gezegd, dat de beslissing hier-

De slaaf groef nu onmiddellijk de stoffelijke overblijfselen zijns vaders

op, legde

die in een urn (18) en begaf zich naar de aangewezen plaats, om geduldig de verschijning van den man met den ijzeren hoed en den vreemdsoortigen viervoetigen ruiter af te wachten. Juist begon het zachtjes te regenen. Een landman kwam toe

vallig langs met een ijzeren pot en zette zich dien op het hoofd ter beschutting te

gen den regen en een kind, dat een buffel aan een touw liet grazen, verschool zich

[ocr errors]

-

onder den buik van dit dier: zonder twijfel, zoo dacht de slaaf, is dit het juiste oogenblik, waarop de wind-en-water-meester heeft gedoeld. Hij begroef nu dadelijk het gebeente; doch zie, de kuil sloot zich vanzelf zonder dat hij er aarde in behoefde te doen: zóó groot was de geschiktheid van den grond om tot begraafplaats te dienen. Buiten zichzelf van vreugde ijlde de slaaf naar huis, om af te wachten wat het lot omtrent hem en zijne nakomelingschap beschikken zou.

Inderdaad, weldra reeds brak er een ster aan zijn huiselijken hemel door en gaf zijn vrouw geboorte aan een zoon, die later de beroemde godheid der provincie worden zou. Arm als het huisgezin was, bracht het kind wel is waar de jongelingsjaren hoofdzakelijk als koeherder en hout raper door, maar trok, niettegenstaande dit nederig beroep, toch door zijn ingetogenheid en stille inborst de algemeene aandacht. Op zestienjarigen leeftijd droomde de knaap, dat hij een heilige zou worden. Hij vertelde dit aan zijne moeder, waschte en kamde zich, zette zich neder op een stoel en stierf met de beide beenen à la Chinoise onder zich gekruist. Plotseling steeg hij met zetel en al omhoog, doch zijn moeder schoot toe en wist nog juist zijn wonderbare hemelvaart te voorkomen door hem naar omlaag te trekken bij het eene been, hetwelk dientengevolge in een afhangende positie kwam. Ziehier de reden waarom de god altijd met een opgetrokken en een naar beneden hangend been wordt voorgesteld. Sommigen beweren echter, dat hij dood werd gevonden in het gebergte op een boom, en zijne moeder, zulks hoorende, haastig toeliep en hem in haar wanhoop bij een zijner voeten van de takken haalde.

en

Volgens sommigen werd het lichaam van Keh-Sing-ong onmiddellijk hierop met een hoop leem bedekt en deze vervolgens tot een menschelijke gedaante verkneed ; zoo zou het beeld in de wereld zijn gekomen, dat thans nog in den tempel is omtrent steeds aan een zekere klasse van waarzeggers, hong-sceí sien-sing of 風水先生of wind-en-water-meesters" geheeten, overgelaten wordt: lieden die door het volk met grooten eerbied

behandeld en algemeen tot de respectabele klasse gerekend worden. Niet alleen bepalen zij welke terreinen onder den invloed van hemel en aarde beantwoorden aan het doel, waarvoor men ze beStemmen wil, maar zij geven ook den datum aan en het uur, waarop een handeling van gewicht moet ondernomen worden. Geluk of ongeluk nu van den ondernemer niet alleen, maar ook van zijne nakomelingen, wordt algemeen geacht af te hangen van de plaats, waarop een huis of graf wordt aangelegd: vandaar dat die wind-en-water-meesters grooten invloed hebben op het volk, en meestal als bloedzuigers op de gôe gemeente leven en teren. Van de geomantische ligging van een graf vooral hangen, volgens het gevestigde volksbegrip, èn geluk èn toekomst der nakomelingen van den doode af.

() Vergel. bladz. 189.

te zien; doch anderen ontkennen zulks en beweren dat het lijk, juist als dat van elk ander mensch, behoorlijk begraven werd. In den tempel zelf echter schijnt men meer geneigd te wezen aan de eerste lezing adhesie te schenken.

Het fraaiste van de geheele Keh-Sing-ong historie is, dat Zijne Godheid geen oude vrijer of jonggezel gebleven is, maar de dochter van een Taoistisch priester heeft geschaakt. Op zekeren dag was zulk een meisje bezig kleeren te wasschen in de beek, toen zij een armband naar zich toe zag drijven. Zij nam hem op en stak hem zich aan den pols; doch toen zij hem er weder wilde afschuiven, bleken al hare pogingen vruchteloos, en zij was dus wel tegen wil en dank verplicht een opgedrongen verloving aan te nemen (19). Haar vader, die het ver had gebracht in Taoistische tooverij, doorzag op eenmaal het geval. Hij haastte zich zijn dochter aan een aardsch jongeling uit te huwen, ten einde den afgod voor te zijn; doch deze bleek slimmer te wezen dan zijn aanstaande schoonvader. Want toen het meisje naar Chineesche gewoonte in een draagstoel op weg naar het huis van haren bruidegom was en de stoet den tempel passeerde, toen voelden de dragers op eenmaal dat de palankijn een oogenblikje zijn gewicht verloor, doch onmiddellijk hierop weder even zwaar werd als te voren. Zij gaven echter geen acht op dit onbeteekenend voorval voor en aleer zij het huis van den bruidegom bereikt en bemerkt hadden, dat de bruid verdwenen en een steen in hare plaats was gelegd. Sedert vertoont men in den tempel een slaapkamer met bed en verder toebehooren ten gebruike van Keh-Sing-ong en zijne wederhelft. Iederen dag moet dit vertrek in orde worden gebracht, want elken morgen draagt het bed de duidelijkste sporen dat twee personen er in geslapen hebben, en is het waschbekken met vuil water gevuld alsof men er zich in gewasschen had; doch wat nog wonderbaarder is: nu en dan hoort men zelfs in de kamer het kreunen van een pasgeboren kind! Dit gaat voor een onfeilbaar teeken door, dat een jong erfgenaam het goddelijk echtpaar is geboren. Ten bewijze strekt een stuk bovennatuurlijke klei of leem, dat den daaropvolgenden morgen in de slaapkamer gevonden en, tot een klein afgodsbeeldje verkneed, zoo spoedig mogelijk in den tempel ter vereering opgesteld wordt.

De schoonvader malgré lui berustte echter niet in de gewelddadige ontvoering van zijn dochter, maar zon dag en nacht op wraak. Hij betooverde het spinnewiel van zijn vrouw, gaf het de macht om de rivier buiten hare oevers te doen treden en liet zijne wederhelft op zekeren dag ijverig spinnen; en zie: de stroom, aldus opgedraaid door tooverkracht en terzelfder tijd door hevige, onophoudelijke regenbuien gevoed, overstroomde het land en bedreigde den tempel zoowel als de geheele streek met ondergang. Doch op het kritieke oogenblik toonde zich de macht van den god. Een reizend koopman in pottebakkerswaren, die zich toevallig in den tempel bevond om voor den regen te schuilen, zag plotseling een knaap uit het afgodsbeeld te voor(19) Een armband speelt in sommige streken van China de rol van onzen trouwring. Hij wordt namelijk door den bruidegom tegelijk met de huwelijksgeschenken gezonden aan de bruid; doch onder rijkere lieden stuurt men veelal een vingerring als zinnebeeld van de te sluiten verbintenis.

« PreviousContinue »