Page images
PDF
EPUB

blijkens de ter eerstaangehaalde plaatse weergegeven episode uit het leven der godin Miao Sjen, door de Chineezen met rein menschelijke eigenschappen wordt omkleed: eene omstandigheid dus te meer, die voor de gemeenschappelijke ontwikkeling van al hunne godheden uit menschelijke wezens pleit.

§ 11.

AARD- EN LANDGODEN.

Menschelijke oorsprong der Aard- en Landgoden. Zij zijn vergoddelijkte voorouders van dorpen, apanages, enz. De Landgod voor het geheele Rijksgebied Ku Loeng. De Goden van Wallen en Grachten zijn een moderne navolging van de oude Landgoden. De Aarde als tweede Heelalgodheid in de godsdienstige wijsbegeerte van de natie.

--

Tot nog toe heeft de lezer dus alle goden en godinnen der Chineezen zich zien ontwikkelen uit menschelijke wezens. Thans zij zijne opmerkzaamheid er op gevestigd, dat ook hunne Aardgoden de sporen van menschelijke herkomst ten duidelijkste hebben bewaard. Hier kunnen wij met een enkel toelichtend woord, benevens eenige verwijzingen naar vorige plaatsen in dit werk, volstaan. Zoogoed als een voorvader, die voortleeft in de dankbare herinnering van zijn kinderen en kleinkinderen, door deze zal worden vereerd, verbeden en om hulp gesmeekt evengoed zal in een patriarchale samenleving, waar iedere groep niet veel anders dan een uitbreiding der familie is, het hoofd van een stam, dorp of clan, dat zich door het een of ander onderscheidde, na zijn dood een voorwerp van eeredienst worden voor de geheele streek, die van de zegeningen en weldaden zijn bestuurs genoot. De sociale inrichting van China nu is zuiver patriarchaal, en sinds hooge oudheid altijd zoo geweest. Elke groep of dorp is er nog steeds uit een lijn van afstammelingen van een en denzelfden voorvader samengesteld en staat er onder toezicht van een Patriarch of oudste, die zijn macht in den regel slechts aan zijne jaren en zijn rang in de familiehiërarchie ontleent; - geen wonder dus dat ieder dorp er een vergoddelijkten Patriarch, sia, bezit, die zijn zegenende of straffende hand over de geheele streek doet gaan, evenals de stamvader van elk gezin de zijne over zijne kinderen en familieleden. Slaat de lezer thans de eerste § op van onze verhandeling over den 2den van de tweede maand, dan zal hij terstond ontwaren dat, volgens de Chineesche schrijvers zelf, de sia mannen van groote verdienste in de Oudheid waren (bladz. 120); dat zij niet alleen door het volk werden aangesteld, maar ook door de edelen of apanagehouders ieder voor zijn respectief domein; eindelijk dat de vorst een beschermgod erkende voor het gansche Rijksgebied, hetwelk zich, volgens begrippen die altijd in China hebben geheerscht, in theorie uitstrekte tot de verste grenzen van de aarde. Deze vorstelijke Landgod nu, "het hoofd van alle sia” (bladz. 119, bij noot 20) was niemand anders dan een beroemd ambtenaar uit den fabelachtigen dageraad der Chineesche historie: Ku Loeng. Hij werd dus van voorvader van de natie niets minder dan God van de

Aarde; want Rijksgebied en Aarde moeten in het oog van een volk, hetwelk nog maar weinig weten kon van hetgeen aan gene zijde van de grenzen lag, vrij wel identiek zijn geweest.

Vergelijkt men nu die tutelaire goden van de apanages en het Rijksgebied met de hedendaagsche Vaders van Wallen en Grachten, dan valt onmiddellijk in het oog dat deze een moderne navolging en kunstmatig ontwikkelingsproduct van gene moeten zijn, en de Keizerlijke Stedegod van Peking niets anders dan een nieuwerwetsche Ku Loeng is. Een eenvoudige doorlezing van hetgeen in § 2 van de verhandeling over den laatsten dag des jaars omtrent de Stadsgoden ten beste werd gegeven, zal iederen lezer overtuigen. Ten slotte nog een enkel woord over de Aardgodin als tweede Heelalgodheid en hare rol als zoodanig in het China van den huidigen dag.

Philosophische bespiegelingen, reeds uit hun aard op een hooge trap van ontwikkeling wijzende, verhieven in het oude China de Aarde tot een der twee Hoofdgodheden der Natuur, toen het volk hare bevruchting door den Hemel als grondslag van alle voortbrenging had leeren kennen. Van toen af begon zij een rol te spelen zooals bij de volkeren der Westersche oudheid, dat is, zij werd de echtgenoote van den Hemel, die haar in een vruchtbaar huwelijk omvat (verg. bladz. 28), en als How-Thoe of Keizerin-Aarde (bl. 118) de hoogste vertegenwoordiging van het vrouwelijke, passieve beginsel der Natuur, hetwelk onder den naam van Jin (bl. 45, noot 72) steeds een groote rol in de cosmologische beschouwingen der Chineezen heeft gespeeld. Een lang, zeer lang tijdperk van ontwikkeling moet echter hare verheffing als zoodanig hebben voorafgegaan. Immers, eeuw uit eeuw in zal de mensch de goede gaven der Natuur in ontvangst nemen en genieten alvorens zich de herkomst er van af te vragen hij zal handelen als een kind, dat ook niet onderzoekt vanwaar de moedermelk komt. Verder echter dan tot de overtuiging dat alles door de samenwerking van Hemel en Aarde ontstaat en deze twee onderdeelen des Heelals uit zichzelf zijn geworden, hebben de Chineezen het nooit gebracht, en bijgevolg is Moeder Gea altijd nog voor hen hetgeen een moeder voor haar zuigeling is, namelijk hun hoogste godheid naast den Hemel. Edkins (1) zegt:

"With regard to creation, they know of no law but spontaneity and self-de#velopment in the construction of the existing universe. They consider that all things have come to be as they are of themselves. They do not conclude, from the marks "of design and contrivance which are exhibited in nature, that there must have been "an intelligent Contriver. Some other heathen nations have been familiar with this #argument of natural theology, but the Chinese not so. All their descriptions of the "origin of the world are pervaded with the idea of spontaneous production. When the Christian doctrine of creation is presented to them, and illustrations of the #infinite wisdom of God in it are referred to, they admit them to be reasonable, but

(1) Religion in China", hoofdst, VIII.

"they do not feel it to be a necessity that they should resign their own idea of the "spontaneous origin of the universe. They do not speak of the works of nature or "the works of God, when gazing on the ever-moving panorama which that universe "offers to the eye. They prefer to denominate it the living heaven" and the "living "earth". "Why," they have often been asked, "should you speak of those things "which are dead matter fashioned from nothing by the hand of God, as living "beings? Heaven and earth are surely not persons?" "And why not?" they have replied. "The sky pours down rain and sunshine. The earth produces corn and grass. We see them "in perpetual movement, and we may therefore say that they are living". .... They "readily adopted the conception of two ruling powers in nature, which they call "Heaven and Earth. Instead of saying that they worship God, they will more fre"quently say that they worship Heaven and Earth. The husbandman, at harvest, when he has gathered in his sheaves, acknowledges that it is his duty to thank "Heaven and worship Earth".

§ 12. SABEÏSMUS.

De Hemel, als hoogste Natuurgodheid met de Aarde vereerd. Zijn vereenzelviging met een gedeïfieerd menschelijk wezen.

Menschelijk karakter van den Zonnegod. De zon is, als Natuurgodheid, een voorwerp van Keizerlijken eeredienst. Betrekkelijk geringe ontwikkeling van den zonnedienst in China. De maan, eveneens met menschelijke wezens vereenzelvigd. Zij is, als Natuurgodheid, mede een voorwerp van vereering voor den Keizer.

De sterrenbeelden Wun Tsjhang, Khwej Sing, Weefmeisje en Kocherder zijn gedeïfieerde menschen. Invloed van de oude astrologie op het Sabeïsmus.

De Hemelgod. Waar men de Aarde in hare hoedanigheid van vrouwelijk en barend beginsel als hooge Heelalgodheid op deed treden, daar ook moest noodzakelijk haar echtgenoot, de Hemel, die haar door zijn zonnestralen, regens en jaargetijden bevrucht en dus tot alle voortbrenging in staat stelt, als Vader van al wat leeft mede hoogste voorwerp van eeredienst worden. Als zoodanig zag de lezer hem dan ook inderdaad in onze verhandeling over den 9den van de eerste maand beschreven en in oogenschouw genomen.

Zulke hooger ontwikkelde godsbegrippen ontsponnen zich waarschijnlijk eerst in het tijdperk van overgang van het wilde bosch-of nomadenleven op den landbouw. Want alstoen werd het volk eerst deugdelijk gedwongen het firmament met zijn millioenen en millioenen sterren meer nauwkeurig in oogenschouw te nemen, ten einde er de tijdstippen uit te lezen, waarop het zaad aan de aarde moest worden toevertrouwd. Spoedig begon men te ontwaren, hoe het met elken dagelijkschen kringloop van de zon een weinig zich vooruitbewoog om geregeld na zeker tijdsverloop, een jaar,

weer terug te keeren in zijn ouden stand; hoe warmte en koude, zonneschijn en wolken, droogte en regen ten nauwste met dien kringloop samenhingen, dat is te zeggen, geheel door den stand van die en die sterrengroepen aan die en die streken van den nachtelijken hemel werden beheerscht. Het was dus de Hemel die de jaargetijden regelde, door zijne koesterende warmte en verkwikkende regens de Aarde bevruchtte en de voortbrengselen, die hij uit haar schoot te voorschijn riep, tot rijpheid bracht. Hij oefende dus absoluten invloed uit op het ontstaan, leven en noodlot van den mensch, en weldra zonk deze in aanbidding voor zijn Vader en Moeder neder — dankbaar indien zij hem met een ruimen oogst zegenden, angstig wanneer de vruchten van hun huwelijk minder overvloedig waren en vrees voor gebrek hem derhalve bekroop. De grondslag voor den eeredienst van Hemel en Aarde: vrees en ontzag, aan gevoel van dankbaarheid en besef van afhankelijkheid gepaard, werd dus gelegd.

Zougoed nu als, blijkens de vorige §, het volk de Aarde onder de hoede, het bestuur stelde van een voorvader Ku Loeng, evenzɔo schiep het zich een Hemelheer, die, hoeveel eeuwen er ook sedert zijn verloopen, nog altijd de kenmerken van menschelijk wezen in zich draagt. Men raadplege slechts de legende van den Edelsteenen Keizer, in § 1 van de verhandeling over den 9den van de eerste maand weergegeven en verklaard. Het is waar, dat zij het menschelijk karakter van den God des Hemels niet dan zeer zwak door het waas van mythe heen doet schemeren, doch blijkens § 5 van dezelfde verhandeling werd hij in het begin van onze jaartelling op den Olympus door den meer historischen Tsjang Tao Ling vervangen; en dus staat men hier wel degelijk voor het feit dat zelfs de allerhoogste god van het Chineesche Pantheon een gedeïfieerd voorvader is, wiens nageslacht zich in den vorm van een rij van Taoistische Pausen sedert altijd in stand gehouden heeft.

Zonnegoden. Vereenzelviging van de onderdeelen des Heelals met menschelijke wezens is, zooals op bladz. 56 met een enkel woord werd aangestipt, trouwens in de mythologie van vele volkeren een zeer gewoon verschijnsel. In China greep zij ook plaats ten opzichte van zon en maan, Immers, niet slechts treden deze hemellichten in de zoo juist genoemde legende omtrent de geboorte van den Edelsteenen Hemelheer als een Keizerlijk echtpaar op, evenals Osiris en Isis bij de Egyptenaren; doch zelfs leeft de zon nog altijd in het Zuiden der provincie Foehkjen als een vergoddelijkt geneesheer voort, dat is dus als een menschelijk wezen, het welk, evenals de Westersche Zonnegoden Esculapius, Bacchus, Osiris en Christus deden, de wereld van kwalen, ziekten en rampen verloste (bladz. 218 en volg.). Zoo is dus ook de dienst van den Grooten God des Dags in het Verre Cathay niets anders dan een tak van den ouden voorvaderlijken eeredienst, doch een die eerst recht tot ontwikkeling kwam, toen wijsgeerige bespiegelingen omtrent de verheven rol der zon in de wereldorde hem met nieuwe levenssappen overgoten hadden. De Keizerlijke zonnedienst, waarvan op bladz. 372 en volg. is gewag gemaakt, werd toen zijn voornaamste vrucht. Maar die wijsgeerige bespiegelingen bleven boven het bereik van het gewone volksverstand. Geen

kaste van priester-astrologen werd bovendien in het Rijk van het Midden ooit krachtig en machtig genoeg om ze tot dogma's te versmeden en, tot godsdienststelsel omgewerkt, een kudde goedgeloovigen leeken als mysterieuse waarheden op te dringen: bijgevolg bleef de zonnedienst er in zijn oude, eenvoudige gedaante van voorvaderlijken eeredienst bewaard, behoudens de ceremonien van het vuurtrappen, het ontsteken van kaarsen en lantarens en het uitdooven en vernieuwen van de voorjaarsvuren, op verschillende plaatsen van dit werk beschreven (zie Index). Ziehier dus de reden waarom de dienst van den Koning van het Licht, die eenmaal zulk een ontzaglijken invloed uitoefende op de volkeren van het Westen, zich nergens in China onder sterk sprekende vormen in het godsdienstig leven openbaart en er volstrekt niet hooger dan de dienst van andere goden en godinnen aangeschreven staat.

Maangodheden. Hetgeen zooeven van den Zonnegod der Chineezen werd gezegd, is in hoofdzaak mede van toepassing op hunne Maangodin. Ook zij wordt met menschelijke wezens vereenzelvigd of, liever gezegd, door aardsche schepselen bewoond gedacht, en deze zijn wel degelijk voorwerpen van aanbidding voor het volk. De wijze waarop men hen te Emoy vereert, alsook de rol, die zij in de mythologie van China spelen, werden reeds in de verhandeling over den 15den van de achtste maand vrij uitvoerig beschreven; en voorzeker is geen verder betoog noodig om in het licht te stellen, dat de Maangodheden der Chineezen ook al niets anders dan vergoddelijkte menschen zijn. Omtrent de vereering van de Maan als Natuurgodheid valt weinig anders te zeggen dan hetgeen over de vereering van de zon in dezelfde hoedanigheid reeds in het midden is gebracht. Zij draagt in de theo-kosmologische bespiegelingen van den Chinees het karakter van echtgenoote van den God des Dags, van godin van het vrouwelijk beginsel (zie bladz. 375 en volg.) en van hoogste vertegenwoordiging van het vochtige element (bladz. 387 en volg.), doch treedt in die driedubbele rol hoofdzakelijk slechts in den eeredienst des Keizers op. Van de offerande, die deze Hoogepriester van het Rijk haar jaarlijks te Peking brengt, werd reeds op bladz. 374 met een enkel woord gewaagd.

Sterregoden. Dus was in de verbeelding der oude Chineezen het firmament toegankelijk voor aardsche stervelingen, en bijgevolg de weg geopend tot bezieling van de sterren. Zoo werd de Poolster verheven tot een god, die, naar de aarde dalende, de moeder van den eersten Taoistischen Paus bevruchtte (bladz. 57) en dus, zelfs in zijn goddelijk karakter, zijn oude menschelijke eigenschappen en het stempel van zijn aardsche herkomst niet verloochende.

De menschelijke oorsprong van de Sterregoden Wun Tsjhang en Khwej Sing, die respectievelijk in §§ 1 en 4 van onze beschrijving van den 3den van de tweede maand verhandeld werden, valt mede weinig te betwijfelen. Misschien vertegenwoordigen beiden slechts één en dezelfde godheid, en stelt de eerstgenoemde deze in haar menschelijke en de andere in haar bovenmenschelijke gedaante voor; althans, Wun

« PreviousContinue »