Page images
PDF
EPUB

Tsjhang wordt steeds als een oud, eerwaardig man met langen grijzen baard, en Khwej Sing als een geest of spookachtig wezen afgebeeld. In een uitvoerige verhandeling over hunne herkomst zegt Mayers (1):

"Like the God of War.... the God of Literature represents at least in some "degree a purely human original, and owes his divine personality to the system under "which the pontiff-sovereign of China wields authority to invest spirits of departed "mortals with divine attributes and powers .... The deity is represented under the "form respectively of a dignified and venerable sage, and of a wild, unearthly figure, "suggesting the idea of an excited demon rather than of a beneficent dweller among "the celestial spheres. This dual representation gives a clue to the origin of the "existing belief with respect to the supernatural patrons of literature and study."

Vervolgens haalt de schrijver een in 1832 gepubliceerd Chineesch werk aan, het Verslag van mijne Studiën" (2) geheeten, hetwelk mededeelt hoe Wun Tsjhang reeds onder de Tsjow-dynastie (1122 tot 249 vóór Chr.), en daarna nog vier malen onder verschillende vorstenhuizen, als menschelijk wezen rondwandelde op aarde. Volgens hetzelfde geschrift werd hij meermalen door de Keizers met eeretitels begiftigd, doch eerst door Zjun Tsoeng van de Juen-dynastie in A. D. 1314 met den bijnaam "Ti" (3) of godheid vereerd (zie boven, bladz. 138). Ook andere Chineesche werken beschrijven Wun Tsjhang als een wezen, dat in verschillende eeuwen als mensch op deze wereld leefde. Zoo de Kai-ju-tshoeng-khao (*), een in 1790 gepubliceerde verzameling mengelingen van de hand van een zekeren Tsjao Jih (5), en het op bladz. 372 genoemde vervolg op Ma Twan Lin's Historische Encyclopedie; doch daar de verschillende mededeelingen zeer sterk uiteenloopen, gaan wij ze met stilzwijgen voorbij.

Den menschelijken oorsprong van de Godin van het Weefgetouw, van wie een monographie werd gegeven in de verhandeling over den 7den van de zevende maand, zijn wij niet in staat uit legendarische of historische berichten te bewijzen. Evenmin dien van den Koeherder, haar hemelschen gemaal (bladz. 348). Doch dit mag volstrekt niet tot de gevolgtrekking leiden, dat zij niet evengoed producten van samensmelting van hemellichten met aardsche stervelingen zijn. Dit althans is zeker, dat de Chineezen hen wel degelijk met menschelijke eigenschappen omkleeden. Immers, zij laten hen met elkander geslachtelijke gemeenschap uitoefenen, doen het Weefmeisje van de ster, waarin zij huist, reizen naar die, waarin de Koeherder is gezeteld, offeren haar spijs en drank en bieden haar zelfs bloemen en blanketsel met tal van andere toiletartikelen aan (bladz. 349): redenen dus te over om in de beide stergodheden niet al te overhaast uitzonderingen op den grooten, algemeenen regel te

zien.

(1)

Dat de oude astrologie de stervereering van het Chineesche volk krachtig in

Journal of the North-China branch of the Royal Asiatic Society", jaarg. 1869–70; bladz. 31 en volg.

(2) 吾學錄()帝()陔餘叢考(*)趙翼

de hand moet hebben gewerkt, werd in onze verhandelingen over den 3den van de tweede maand (§ 1) en den 7den van de zevende maand reeds met een enkel woord betoogd. Zij was het, die namen aan de hemellichten gaf in verband met de jaarlijksche bezigheden van het volk namen, die voor een groot deel steeds menschelijke wezens in de gedachte riepen en dus de vereenzelviging der sterren met afgestorven voorvaders uiterst gemakkelijk maakten. De in dit werk verhandelde Sterregoden leveren hiervan sprekende voorbeelden op. Onderzoekingen naar den oorsprong van die namen behooren echter niet in dit werk te huis. Zij zouden voeren op het terrein der oude Chineesche astrologie en astronomie, hetwelk voor het eerst op groote schaal is ontgonnen door Dr. Schlegel, wiens "Uranographie Chinoise", waarin de resultaten van zijne nasporingen wereldkundig zijn gemaakt, derhalve de baanbreker op een geheel nieuwen weg van oudheidkundige navorsching is.

§ 13.

DE GOD VAN HET VUUR.

Zijn menschelijke herkomst.

Na hetgeen in onze verhandeling over den 3den van de achtste maand te berde is gebracht, kan de menschelijke oorsprong van den ouden Vuurgod, die nog altijd onder den naam van Keukenprins voortgaat zijn belangrijke rol in het godsdienstig maatschappelijk leven van het Chineesche volk te spelen, ook aan geen twijfel meer onderhevig zijn. Zelfs had, gelijk ter aangehaalde plaatse is aangetoond, vereenzelviging van het zoo onmisbare element met een menschelijk wezen verschillende malen plaats; en genoegzame redenen zijn er dus, om ook ten aanzien van den Vuurof Keukengod geen afwijking van den algemeenen regel aan te nemen: de godheden in China zijn voorouders van het volk, en de godendienst is er slechts een ontwikkelingsproduct van den eeredienst der dooden.

§ 14.

ONDERLINGE EENVORMIGHEID VAN DOODEN- EN GODENDIENST.

De voorvaderlijke eeredienst schiep in China dagelijks nieuwe goddelijke wezens. Vandaar dat de goden en godinnen er zoo talrijk zijn. Zij worden op volmaakt dezelfde wijze als de vaderen, en tegelijkertijd met deze, vereerd, geofferd, voorgesteld en afgebeeld. Men duidt de goden en de dooden aan onder een gemeenschappelijken naam, en kent hun gelijkelijk de macht toe om de levenden te zegenen en te straffen.

Zoo zijn dan de voornaamste goden en godinnen van het Pantheon der Emoy

Chineezen in behandeling genomen, en is hun aller menschelijke herkomst duidelijk gebleken. Slechts eenige passeerden de revue nog niet het zijn de Heeren der drie Werelden (bladz. 99 en volg., 353 en volg.), de Roodrok (bladz. 140) en de Schikgodin des Levens (bladz. 313 en volg.) — godheden, van wier aardschen loopbaan niets met zekerheid te zeggen valt en die veeleer den indruk maken van verpersoonlijkingen van denkbeelden, in het brein des volks ontsponnen. Het spreekt wel van zelf, dat lang niet alle goden en godinnen der Chineezen in de voorgaande regelen besproken zijn. Want hun aantal is legio in de volste beteekenis van het woord: een zeer natuurlijk verschijnsel trouwens in een rijk, welks bewoners sinds de oudste tijden tot den huidigen dag nooit ophielden de overledenen reeds dadelijk na hun dood tot voorwerpen van vereering te verheffen, en dus geregeld hun Olympus met een nieuwen voorraad goden te voorzien. Met het oog op die verbazende ontwikkeling van den voorouderlijken eeredienst valt het onzes inziens niet te betwijfelen, of zoogoed als alle Chineesche godheden, wier oorsprong en zijn later nog door de Westersche wetenschap onthuld mochten worden, zullen mede de uitspraak staven van den wijsgeer Spencer, den Darwin der ethnographie: Using the phrase ancestor-worship in its "broadest sense as comprehending all worship of the dead, be they of the same blood "or not, we conclude that ancestor-worship is the root of every religion” (1).

Bevestigen nu ook de godsdienstige handelingen van de hedendaagsche Chineesche natie en de denkbeelden, die haar offerdienst beheerschen, dat er tusschen hare voorvaderen en goden feitelijk geen verschil bestaat? En levert ook hare geschiedenis het bewijs dat de eeredienst der vaderen ouder, die der goden van jongere dagteekening is? Het antwoord op deze vragen zal, zooals zich reeds vooruit laat denken, bevestigend zijn.

Uit verschillende plaatsen in dit werk is gebleken, dat de Emoy-Chineezen velen hunner goden offeranden op hunne geboorte- en sterfdagen brengen. Juist het

"

[ocr errors]

(1) Principles of Sociology", hoofdst. XXV, § 204. Ook Koeppen zegt: Der Geisterglau"be und Geisterdienst ist in Indien älter als der Brahmanismus, älter als die Veden, älter als die Einwanderung der Arier; er ist die Urreligion der schwarzen Urbewohner, die Urreligion des ganzen finnisch-türkisch-mongolischen Stammes im weitesten Sinne des Wortes mit Einschluss der "Chinesen, Tibetaner und Hinterindier; er hat sich trotz Brahmanismus und Buddhismus, trotz Islam und Christenthum, sey's im Geheimen, sey's als öffentlicher Cultus, fast in allen Gegerden Indiens erhalten, namentlich im Himalaya, im gesammten Dekhan, in Hinterindien und auf Ceylon, "ja wenn man die Herzen und Nieren prüfen könnte, so würde sich wahrscheinlich herausstelien dass er daselbst im Stillen mehr Anhänger hat als irgend eine der genannten Religionen, wie ja in Europa bis zu dem Zeitalter der gottlosen Aufklärung der Dämonenglaube, d. h. der Glaube an "Geister, Gespenster, Hexen, Kobolde, Zauberei, Wahrsagungen und Ahnungen mehr Bekenner #zählte als die Christliche Kirche. Das reine Buddhathum verwirft hun zwar den Dämonencultus, den sogenannten Teufelsdienst, noch entschiedener als jeden anderen Cultus; indess hat es dem Eindringen des Dämonenglaubens um so weniger wiederstehen können, als es sich zu den untersten Volksclassen, den Mischkasten bis zu den Tschândâlas herabliess". Die Religion des Buddha”; bladz. 246, von den Classen der Wesen".

[ocr errors]

zelfde nu doen zij ten aanzien van de dooden, zooals op bladz. 438 met een enkel woord werd aangestipt. Verder kan het den lezer niet ontgaan wezen, dat op de algemeene jaarlijksche feestdagen van gewicht goden en vaderen veelal gezamenlijk worden vereerd, als bestond er tusschen hen geen onderscheid van rang of stand; dat men dezelfde spijzen, dezelfde thee, denzelfden wijn en wierook, dien men aan de dooden offert, ook den goden biedt; dat papieren geld zoowel voor de schimmen als de goden wordt verbrand (bladz. 15, not) en men kleederen van hetzelfde materieel ten gerieve van de dooden (boven, § 7, III) niet alleen, maar cok ten behoeve van de Godin der Kinderen doet opgaan in de vlammen (bl. 314); eindelijk, dat papieren middelen van vervoer, als paarden, palankijns en koelies, zoowel ten gebruike van de dooden (bl. 340) als van de huisgoden (bl. 23 en 460) te vure worden gedoemd. Dooden en goden worden altegader vereerd onder den vorm van beelden en portretten, en de eerstgenoemden buitendien onder dien van het zielebord, hetwelk wel in uiterlijk voorkomen, maar niet in grondslag en beteekenis van portret of beeld verschilt (boven, § 7, VI). Afgodsbeelden en tabletten zijn elk door een ziel bewoond (bl. 215 en 14) en zij staan in den regel in een en hetzelfde huistabernakel in broederlijke eendracht naast elkander (bl. 14). De goden bezitten tempels, en de voorvaderen hebben de hunne (bl. 436 en volg.); het woord sien (2) treedt te Emoy zoowel in de beteekenis van menschelijke ziel als in die van godheid op (3) en beantwoordt dus ongeveer aan ons woord "geest", dat ook nog altijd beide beteekenissen in zich vereenigt; eindelijk wordt de macht om straf en belooning uit te deelen evengoed den voorvaders als den goden toegekend. Ook onder ons is het geloof dat de dooden goed- of afkeurend op de daden der levenden nederzien, nog altijd niet geheel en al naar het rijk der droombeelden kunnen gebannen worden, doch in zulk een beslisten vorm als in China treedt zeker in weinig streken van de aarde het ontzag voor de overledenen op; want zelfs de angst en de eerbied voor dè goden zinken er geheel bij in het niet. Op dezen eigendommelijken trek in het godsdienstig karakter van de natie werd de lezer reeds op bladz. 436-7 in het voorbijgaan opmerkzaam gemaakt.

Nog tal van andere punten zouden kunnen aangevoerd worden om het feit te staven, dat de voorvaderlijke eeredienst der Chineezen zich onder bijna volmaakt dezelfde vormen als hun eeredienst van goden en godinnen uit. Doch die welke reeds zijn aangestipt en door den lezer zelf aan de gegevens, in de vier eerste hoofdstukken van dit werk nedergelegd, getoetst kunnen worden, zullen voor ons betoog zeker wel voldoende zijn. Thans blijft nog de vraag te behandelen, in hoeverre de oude geschriften het eerstgeboorterecht van den voorvaderlijken eeredienst der Chineesche natie staven; doch, alvorens daartoe over te gaan, verklaren wij met nadruk, dat ons betoog ook op dat punt zeer beknopt wezen zal, aangezien, zooals reeds in de Inleiding van (2)神,

明:・

(*) Hoewel ter verduidelijking meestal met toevoeging respectievelijk van hóen
sien-hóen, ziel; sien-bing, godheid.

en bing

dit hoofdstuk werd gezegd, slechts het leveren van een schets" van het godsdienststelsel der Chineezen het doel van dit hoofdstuk is.

§ 15.

HISTORISCHE BEWIJZEN VOOR DE HOOGERE OUDHEID VAN DEN EEREDIENST DER DOODEN.

Volgens de Sjoe-king aanvaardden de oude Keizers de regeering voor het aangezicht der vaderen en was de doodendienst hun eeredienst bij uitstek. Priesterkasten bestonden in het oude China niet. Goden worden in de Sjoe-king zeldzaam genoemd. De "Opperste of Eerste Keizer" Sjang-Ti. Sommige Europeesche schrijvers zien in hem verkeerdelijk onzen God. Hij is de met den Hemel vereenzelvigde voorvader der oude vorstenhuizen. Vandaar dat hij in theorie slechts door de Keizers mag worden vereerd en thans nog, tegelijkertijd met de overige overleden Keizers, onder den vorm van een voorouderlijk zielebord offeranden van den Zoon des Hemels ontvangt. Verklaring van den Keizerlijken titel Zoon des Hemels". Ook uit de overige klassieke werken blijkt, dat de godendienst in het oude China nog weinig, de doodendienst daarentegen sterk ontwikkeld was. Dit verklaart ook het stilzwijgen van Confucius over de goden en zijn ijveren voor den dienst der voorouders.

Opent men de Sjoe-king, het reeds meermalen in den loop van dit werk aangehaalde document, waarin de oudste historische overleveringen omtrent China zijn te boek gesteld, dan valt onmiddellijk in het oog, dat de oude Keizers van het Rijk, zelfs in de meest gewichtige bestuursaangelegenheden, een belangrijke rol door de voorouders lieten spelen. In den tempel zijner vaderen legde Jao (1) de regeering neder; daar offerde Sjoen (2) geregeld een rund, telkens wanneer hij terugkwam in de hoofdstad; daar riep hij een mederegent naast zich op den troon, toen hij de lasten van het bestuur niet meer alleen torschen kon (3). Ook Thai Kiah (4) ontving, zeventien eeuwen vóór onze jaartelling, zijn investituur als alleenheerscher van het Rijk in tegenwoordigheid van alle rijksgrooten voor het aangezicht zijner overledene voorgangers (5). De Ministers van Eeredienst der oudste Keizers heetten "regelaars van den voorvaderlijken tempeldienst"; op altaren ter eere van zijne jongst-afgestorvene voorouders offerde de op bladz. 169 genoemde Tsjow Koeng bijna dertig eeuwen geleden voor het herstel van zijn kranken Keizerlijken broeder Woe Wang (6), ja zelfs vergezelden, naar het schijnt, de afbeeldsels der dooden het leger in het veld - althans, ongeveer

(') 2356 - 2258 vóór Chr. (*)

(3) Legge, Classics"; III, Prolegomena 195.

() 太甲,

(5) Sjoe-king; deel IV, ##.

(*) Legge, op. et loc. cit,

2255-2205 vóór Chr.

« PreviousContinue »