Page images
PDF
EPUB

ontvangen had (22), want hoe licht immers kon het reeds eenmaal geofferd zijn geweest en dus niet meer van de onzichtbare bestanddeelen bevatten, die de schimmen. eten! (23). Zijn eerbied voor den rouw eindelijk toonde hij evenzeer door woord als daad; want niet alleen verbood hij allen inbreuk op den driejarigen rouw voor ouders in deze krachtige bewoordingen: als het kind drie jaren oud is, dan eerst verlaat het de armen van vader en moeder" (21), maar ook placht hij voor elken persoon in rouwkleedij op te staan en een plechtstatigen groet ten beste te hebben, zonder er zich om te bekommeren of hij misschien met iemand van jongeren leeftijd had te doen (25).

Ziedaar in het kort den eeredienst, door Confucius gepredikt een eeredienst die, zooals men ziet, zich in geen enkel opzicht met een godendom bemoeit. Bovennatuurlijke wezens behoorden trouwens tot de categorie van dingen, waarover de wijsgeer zich nooit uitliet, zoo leest men in de Loen-ju (26), en zelfs riep hij eenmaal uit: "wat is het bestudeeren van leerstelsels over het bovennatuurlijke toch schadelijk!" (27). En toen zijn leerling Fan Tsjhi hem vroeg wat wel wijsheid was, kreeg hij ten antwoord: "zich toe te leggen op de verplichtingen, die rusten op den mensch, en de "bovennatuurlijke wezens te vereeren maar op een afstand te houden: dit mag men "wijsheid noemen!" (28).

Andere wijsgeeren, die hun invloed op het volk lieten gelden, richtten zich geheel naar Confucius' geest. Zoo sprak o. a. Tsung Tṣze, op bladz. 320 van dit werk genoemd: "Laat nauwkeurig aandacht aan de dooden besteed en de lang "overledenen herdacht worden (met offeranden), dan zal de deugd des volks tot "volheid geraken!" (29). En bij een andere gelegenheid nam hij — althans zoo men Mencius gelooven mag bijna woordelijk de les van Confucius in den mond, die zooeven bij noot 13 weergegeven werd: Tijdens hun leven hen (nl. de ouders) te dienen zooals #het behoort, en na hun dood hen te begraven zooals het behoort en hun offeranden "te brengen zooals het behoort dit mag men ouderliefde noemen!" (30).

De eeredienst der vaderen, de eerste en oudste cultus, die in China uit den geleidelijken ontwikkelingsgang der menschelijke denkbeelden was ontstaan, werd dus door Confucius en zijn school geheiligd, bevestigd, en als onafscheidelijk bestanddeel van de ouderliefde, de hoofddeugd van de natie, gerangschikt onder de eerste plichten van het volk. Zoo ineengesmolten, ja vereenzelvigd met die deugd, welke eerbied en liefde predikt voor alles wat hooger staat op de hiërarchische ladder der familie, kon het niet anders of hij moest wel in een patriarchalen staat, als China is, zich een onvergankelijk bestaan veroveren; en inderdaad, de onvergelijkelijk hooge graad van ont

(22) Ibid.; X, 13. () Vergel. hetgeen hieromtrent reeds op bladz. 516 is gezegd.

(24) Loen-ju; XVII, 21. (2o) Ibid.; IX, 9; X, 16.

(2) Zie zooeven, noot 3. (7) Ibid; II, 16. (2o) Ibid; VI, 20.

(2) Ibid.; I, 9.

("") Mencius; boek III, I, 2.

[ocr errors]

wikkeling, dien hij er op heden nog bezit, schijnt te bewijzen dat hij er zich werkelijk de onsterfelijkheid veroverd heeft. Daar echter op bladz. 434 en volg. reeds het onze over het innige verband tusschen het aarts vaderlijk karakter van de natie en haar stelsel van voorouderlijken eeredienst is gezegd, staan wij hier er niet verder bij stil. Het was echter niet het patriarchaal systeem alleen, dat als een onwankelbare steunpilaar den doodendienst in China steeds voor verval behoedde. Ook de diepe invloed, dien de leerstellingen van Confucius onafgebroken op de natie uitgeoefend hebben, bracht hiertoe het zijne bij. Die invloed is zelfs op den huidigen dag nog zoogoed als absoluut. En onjuist is het derhalve van een Confucianistische sekte te spreken, als telde de groote wijsgeer zijne volgelingen slechts onder een bepaalde klasse van het volk: de geheele Chineesche samenleving is met zijn leer doortrokken, zijne werken zijn de grondslagen van het nationale stelsel van opvoeding en onderwijs, en elke Chinees, al heeft hij nooit een boek in handen gehad, zuigt van zijne begrippen als met de moedermelk in. At the present day", zegt Legge (31), "education is widely diffused throughout China. In no other country is the school"master more abroad, and in all schools it is Confucius who is taught. The plan "of competitive examinations, and the selection for civil offices only from those who "have been successful candidates, have obtained for more than twelve centuries. The #classical works are the text books. It is from them almost exclusively that the "themes proposed to determine the knowledge and ability of the students are chosen. "The whole of the magistracy of China is thus versed in all that is recorded of the "sage, and in the ancient literature which he preserved. His thoughts are familiar "to every man in authority, and his character is more or less reproduced in him.

"The official civilians of China, numerous as they are, are but a fraction of its students, and the students, or those who make literature a profession, are again "but a fraction of those who attend school for a shorter or longer period. Yet so "far as the studies have gone, they have been occupied with the Confucian writings. "In many schoolrooms there is a tablet or inscription on the wall, sacred to the "sage (32), and every pupil is required, on coming to school on the morning of the "first and fifteenth of every month, to bow before it, the first thing, as an act of "worship. Thus all in China who receive the slightest tincture of learning do so at "the fountain of Confucius. They learn of him and do homage to him at once. I have repeatedly quoted the statement that during his life-time he had three thou"sand disciples. Hundreds of millions are his disciples now. It is hardly necessary "to make any allowance in this statement for the followers of Taouism and Buddhism, "for, as Sir John Davis has observed: "whatever the other opinions or faith of a "Chinese may be, he takes good care to treat Confucius with respect" (33). For

[blocks in formation]

"two thousand years he has reigned supreme, the undisputed teacher of this most "populous land."

De taak om de dooden tot goden te verheffen en den doodendienst te ontwikkelen tot godendienst, was inzonderheid voor de Taoistische wijsbegeerte weggelegd.

$ 17.

TAOISME.

Laotsze; zijn legendarische geboorte. Het Bock van de Voortreffelijkheid der Natuur” en de grondbeginselen, daarin neergelegd. De zedeleer van Laotsze. De Taoistische asceten en kluizenaars. Het zoeken naar het levenselixir en den steen der wijzen. De verblijfplaatsen van de Genii of Taoistische onsterfelijken. Het bovenaardsch paleis, door den Hemelgod bewoond. Koh Hoeng, de voornaamste kampioen in de school der alchemisten.

Het Taoisme vereerde de dooden, schiep tallooze nieuwe goden en nam de bestaande godheden in zich op. Ontwikkeling van liturgie, ceremonieel en offerande, ook door den invloed van het Boeddhisme. Het materialistisch karakter van het Taoisme, vooral sprekende uit zijn godendienst en zijne praktijken ter verdrijving van schadelijke invloeden en geesten. De hedendaagsche Taoistische priesters als bezweerders, toovenaars, ceremoniemeesters bij of feranden en andere godsdienstplechtigheden. Hun levenswijze. De tegenwoordige Taoistische asceten. De Meester des Hemels, de hoofdpriester van de sekte.

Redenen waarom het Confucianisme en het Taoisme steeds vreedzaam naast elkander bestonden en niet in botsing kwamen. Beide stelsels zijn evenzeer onderdeelen van den officiëelen staatsgodsdienst.

De half-legendarische stichter van de sekte, Li Rh (1) zag, naar men wil, in de zevende eeuw vóór onze jaartelling in de tegenwoordige provincie Hoepeh het levenslicht. Weinig deugdelijke berichten omtrent hem zijn tot de nakomelingschap gekomen, doch veel fabelachtigs wordt van zijne geboorte verhaald. Zoo zegt men, dat hij niet minder dan tachtig jaren in het moederlijf vertoefde en met wit haar en witte wenkbrauwen op de wereld kwam een omstandigheid, waaraan hij de bijnamen Lao Tsze (2), "het oude kind," en Lao Kiun (3), de oude vorst", te danken had, waarmede hij gewoonlijk wordt aangeduid. Sommige schrijvers plaatsen zijne verschijning in de dertiende eeuw vóór onze jaartelling, stellen hem voor als eene incarnatie van de Poolster en beweren dat hij in het bezit van lichamelijke onsterfelijkheid was; doch al dergelijke bijzonderheden doen hier niets ter zake. Het zij genoeg gezegd dat hem algemeen het vaderschap van een werk, het Boek van de Voortreffelijkheid der Natuur" Tao-teh-king (4) geheeten, toegeschreven wordt: een werk, waarin hij de grondslagen voor een stelsel van wijsbegeerte nederlegde, dat steeds op

(') 李 耳 () 老 子 (6) 老 君 () 道德經

China een machtigen invloed uitgeoefend heeft en geboorte aan een godsdienststelsel gaf, hetwelk alle toenmaals bestaande elementen van eeredienst in zich opnam, verwerkte en in nieuwe, meer ontwikkelde vormen goot.

De grondstellingen, in dat boek vervat, komen in het kort op het volgende neder. Eens was er een tijd waarop nog geen Hemel en Aarde bestonden, maar er slechts een onbegrensde ruimte was, waarbinnen een absolute, eindelooze stilstand heerschte. Hierin werd alles wat zichtbaar is en een bestaan bezit te voorschijn geroepen door een ondoorgrondelijk beginsel, hetwelk zich uit zichzelf ontwikkelde en uit zichzelf bestaat, de hemelen doet draaien en het leven van alles onderhoudt : een beginsel, waarvan de wijsgeer zelf verklaarde den naam niet te weten en dat hij derhalve slechts bestempelde met den naam van Tao (5). Zoo men dit woord door universeele ziel van de Natuur, algemeene Natuurkracht of zelfs eenvoudig door Natuur vertaalt, dan, gelooven wij, zal men stellig niet ver van de bedoeling van den wijsgeer wezen.

Die Tao of Natuur nu sluit in zich alles wat zuiver en onzuiver en al wat

bewegingloos en werkend is. Het zuivere baart echter het onzuivere en uit rust komt beweging voort: kan de mensch dus tot zuiverheid en rust geraken, dan zal hij niet alleen één met Hemel en Aarde wezen omdat de Hemel het ideaal van zuiverheid is en de Aarde dat van rust, maar ook zijn geheele wezen zal dan onafscheidelijk opgaan in het groote beginsel Tao. Zuiverheid (6) en Rust (7) behelzen dus den terugkeer tot het Moederbeginsel, dat de bron en grondslag is van alle goed: - men legge zich dus op Reinheid toe door beoefening van de deugd, en op Rust door zich van wereldsche zorgen los te maken en van geestelijke beslommering te bevrijden. Deze leerstellingen bevatten dus de kiem voor een stelsel van ethika zoowel als voor een epikuristische of, al naar gelang van opvatting, ascetische levensbeschouwing, alsmede voor het geloof aan de mogelijkheid van een eeuwig voortbestaan vier hoofdbeginselen, waarop het gansche wijsgeerig-godsdienstig stelsel der Tao of het zoogenaamd Taoisme opgetrokken werd.

De leer der Zuiverheid, door Laotsze gepredikt, legde hem lessen in den mond, die in verhevenheid niet voor die van Confucius onderdoen. Goede daden prees hij aan in deze woorden:

"De heilige heeft geen onverbiddelijk hart:

"Hij maakt zijn hart aan dat van alle menschen gelijk (9).

De deugdzame worde behandeld als een deugdzaam mensch,

"En de slechte worde eveneens behandeld als een deugdzaam mensch:
"Want dat is wijsheid en deugd!

[ocr errors]

(9) D. w. z. hij kweekt het natuurlijk gevoel van menschenliefde aan, hetwelk iedereen is ingeschapen en de grondslag is van alle deugd. Vergelijk hiermede het grondbeginsel van de ethi sche wijsbegeerte van Mencius, op bladz. 323 weergegeven.

"De voortreffelijke mensch leeft in deze wereld rustig en kalm,

"En slechts ter wille van de wereld, voor het geluk der menschheid, gevoelt

zijn hart zich onrustig.

"Al denken alle menschen slechts aan genietingen van oog en oor,

"Zoo zullen zij, die in staat van heiligheid leven, hen toch behandelen als een vader zijne kinderen."

Verder leest men in de Tao-teh-king:

"Hij die de menschen kent, is wijs,

"Maar hij die zichzelf kent, is werkelijk verlicht.

"Hij die anderen onderwerpen kan, is machtig,

"Maar hij die zichzelf overwint, is werkelijk sterk.

"Hij die tevreden is, is rijk.

"Hij die moeielijke en verdienstelijke werken tot stand brengt, laat een duurzame gedenkzuil onder de menschheid na.

"Hij die zijn leven niet verkwist, is onvergankelijk.

"Hij die sterft en niet vergeten wordt, heeft het eeuwige leven" (9).

Stellig roept Pauthier, de Fransche sinoloog, niet geheel ten onrechte uit: "la sagesse humaine n'a peut-être jamais exprimé des paroles plus saintes et plus "profondes". Jammer maar dat de lessen van den wijsgeer, vaag en duister als zij in menig opzicht waren, onder de hand van hen die zich zijne discipelen en volgelingen noemden werden verwrongen tot grondslagen voor een stelsel van natuur- en zielkundige wijsbegeerte, hetwelk, ten laatste verbasterd tot een wild-phantastischen godendienst, steeds tot op den dag van heden den geest van de Chineesche natie heeft beheerscht. Bijna elke eeuw bracht diepe veranderingen in het leersysteem der Tao. Allerlei theologische en philosophische vraagstukken zochten er eene oplossing in en weefden het daardoor innig met nieuwe bespiegelingen samen, en wel met dit gevolg dat het Taoisme zich in zijn hedendaagschen vorm als een doolhof voordoet, waarin het bijna onmogelijk is den draad te vinden. In deze verhandeling, die slechts het geven van een overzicht" van den godsdienst des Chineeschen volks beoogt, kunnen natuurlijk slechts de hoofdstadien in den ontwikkelingsgang van het stelsel voor behandeling in aanmerking komen.

In zijn oudsten vorm bestond dus het Taoisme slechts uit Laotsze's onverbasterde wijsbegeerte, die door de beoefening van zuiverheid, gemoedsrust, deugd, vereenzelviging predikte met het Groote Beginsel Tao. Hoe nu tot die zuiverheid en gemoedsrust te geraken? Een gepaste ascetische levenswijze opende den weg daartoe. Zij voerde dus tot onsterfelijkheid en onvergankelijkheid, daar de Tao immers onster

(9) William, Middle Kingdom"; hoofdst. XVIII,

« PreviousContinue »