Page images
PDF
EPUB

felijk en onvergankelijk is; en zoo riep de leer van Laotsze een klasse van kluizenaars in het leven, die zich het eeuwig voortbestaan in dat hoofdbeginsel der Natuur tot einddoel stelden. De Groote Stichter zelf bracht, naar de legenden verhalen, zijn leven in eenzaamheid door. Tot Confucius, die hem kwam bezoeken, zou hij hebben gezegd: "De wijze is liefst onbekend, en wel verre van naar ambten te streven, "vermijdt hij die. Overtuigd dat een ieder op het einde van zijn levenspad slechts "die goede leerstellingen kan achterlaten, welke hij ten beste gaf voor die in staat "waren ze tot zich te nemen en in practijk te brengen, opent hij zich maar niet "voor iedereen, dien hij ontmoet hij houdt rekening met tijd en plaats. Is het "tijdstip gunstig, dan spreekt hij; is het ongunstig, dan zwijgt hij. Hij die een "schat bezit verbergt dien met zorg, opdat men hem niet wegneme, en hij wacht "zich wel overal rond te strooien dat hij dien te zijner beschikking heeft. De wer"kelijk deugdzame man praalt niet met zijn deugd; hij verkondigt niet aan de we"reld dat hij een wijze is. Dit is alles wat ik te zeggen heb: haal er zooveel uit wals gij wilt" (10).

Laotsze's voorbeeld vond oudtijds vele navolgers. Menigeen trok zich naar afgelegen plaatsen, vooral in bergkloven en spelonken, terug, en dus ontstond de

klasse van de „Sijen” 14 of "berg (1) menschen ()", omtrent wie op bladz.

132 en volg. reeds het noodige werd gezegd. Hun ascetismus noemde men "uitsmelten en voeden" (11) en de natuurlijke inborst voeden" (19), met toespeling, zooals men ziet, op 's menschen ingeboren neiging tot het goede (verg. noot 8). Doch bij het streven naar de onvergankelijkheid langs den weg, door den Grooten Stichter aangewezen; bleef het niet. Weldra zocht men haar in een geheel andere richting, en wel in de fabricatie van den steen der wijzen en het wonderbaar elixir, dat, zoo al niet voor eeuwig, dan toch voor zeer langen tijd het leven bestendigen zou.

Bijna overal en in alles werd het elixir vitae gezocht. Men wilde het halen van de verre eilanden in den onbekenden oceaan en ondernam zelfs op Keizerlijk bevel in de tweede en derde eeuw vóór onze jaartelling een expeditie om die op te sporen (bladz. 132-3). Men doorsnuffelde de bergen en bosschen om het in boomen en planten te ontdekken, en meende het te vinden in den wilg (13), den perzik (14), den kalmoes (15), den Cassia (16). Men dolf ten slotte ook de aardkorst op om het uit parel, jaspis of nephriet (17), doch vooral uit het zoogenaamde #tan" of "tan-sja" (18) te bereiden: een rood mineraal, waarin, reeds volgens de alchemisten van de derde eeuw vóór onze jaartelling, behalve het vermogen om het leven te ver

(1) Williams, op. et loc. cit.

('')

ontvouwd.

(14)

### (*) De reden hiervan werd op bladz. 200 en volg.

Zie bladz. 341 (noot 70) en 481.

(1) Zie bladz. 265 en volg. (1) Zie bladz. 399.

(1) Bladz. 396. (18) # of 丹沙

lengen, ook goud besloten was. Deze lapis philosophorum bij uitnemendheid was trouwens wel in staat om hen op het dwaalspoor te geleiden. Want, daar hij waarschijnlijk uit niet veel anders dan vermiljoen of zwavelkwik bestond, liet hij bij verhitting veel kwikzilver vrij, en buitendien gaf hij als geneesmiddel dikwijls verrassende resultaten: sterk moet hij dus de nieuwsgierigheid en verbeelding hebben geprikkeld van lieden, voor wie het boek der scheikunde nog gesloten en verzegeld was. Verschillende andere mineralen buitendien traden in de werkplaatsen der oude alchemisten op, en daaronder bekleedde het roode hien-hống, dat nog op den huidigen dag als genees- en bezweringsmiddel op het Groote Zomerfeest een rol speeit van gewicht (zie bladz. 258), een zeer voorname plaats.

Doch lang niet alle Taoisten van dien tijd waren volgelingen van de school der alchemie. Velen nog hielden zich aan Laotsze's onvervalschte leer, volgens welke slechts zuivering van hart en inborst tot de onsterfelijkheid in Tao geleidt. Hen noemde men de uitsmelters van den inwendigen steen der wijzen" (19), in tegenstelling met de alchemisten, die met den titel van uitsmelters van den uitwendigen steen der wijzen" (20) bestempeld werden. Terwijl voor deze laatste categorie slechts de waardigheid van aardsch Genius was weggelegd, dat is (zie bladz. 134) van onsterfelijk wezen, hetwelk in onbekende streken van den aardbol en voornamelijk in het Rijk der Koninklijke Moeder van het Koen-Loen gebergte toeft, wachtte den waren asceten de toestand van hemelsch Genius (zie ibid.), dat wil zeggen: zij werden opgenomen in de sterren, in de maan (21) en in het Paleis van Jaspis" (22) of het "Purperen Verborgen Paleis" (23), een rondom de pool gelegen hemelstreek, die door de zoogenaamde "Purpere Verborgen Omheining" (24) of een kring van een vijftiental sterren is omzoomd. Het is daar dat de hoogste godheid van het Taoistische Pantheon, namelijk de Edelsteenen Alleenheerscher-Opperste Keizer, wiens monographie in onze verhandeling over den 9den der eerste maand ten beste werd gegeven, zijn zetel opgeslagen heeft. Het Paleis van Jaspis heet ook wel het Paleis der Opperste Reinheid" of "der Reinheid van Omhoog" (25), in toespeling waarschijnlijk op den hemel als ideaal van zuiverheid volgens de opvatting der Taoisten (zie bladz. 550). Zooals op bladz. 62 is aangestipt, werd deze naam door Keizer Khang Hi ook toegekend aan de woonplaats van den Taoistischen Paus, den vertegenwoordiger van den Hemelgod op aarde.

Het onophoudelijk streven der oude alchemisten om uit den steen der wijzen ook goud te vervaardigen, was evenzeer een uitvloeisel van de door Laotsze verkon

534.

(*)煉內丹(20)煉外丹.

(1) Zie bladz. 396. (2) Zie de explicatie dezer benaming op bladz. 396.

(*) **()**
(22)紫微宮(*)

(22)上清宮,

Vergel. Schlegel, "Uranographie;” bladz,

digde leer. Immers had de wijsgeer, naast Zuiverheid, ook Rust gepredikt als noodzakelijk vereischte voor de vereenzelviging met Tao-staat nu, zoo redeneerde men, het bezit van aardsch geluk, en in de eerste plaats van rijkdom, niet met losmaking van alle beslommering gelijk? Ziedaar in het algemeen den grondslag voor het materialistisch karakter van het Taoisme, waarop reeds op bladz. 145 de aandacht werd gevestigd en deze zoo straks nogmaals gevestigd worden zal.

De Taoistische alchemie genoot haren bloeitijd in het tijdperk, dat ongeveer tusschen de tweede eeuw vóór en de vierde eeuw van onze tijdrekening gelegen is (26). Een harer voornaamste kampvechters was Koh Hoeng uit de vierde eeuw, wiens geschriften, in de Chineesche literatuur onder den naam van Pao-phoh-tsze bekend, ons reeds zoovele malen bij de samenstelling van dit werk te stade kwamen. Ten einde den geest en de begrippen der alchemisten van zijn tijd eenigszins te kenschetsen, lasschen wij hier eenige uittreksels in, die door Edkins aan zijn werk ontleend en in de verhandeling, in de voetnoot van zooeven genoemd, neergelegd zijn.

"We often hear the golden elixir spoken of, but people do not talk of it as "being attainable in our own time: they all say that the genii of olden times only "were acquainted with the elixir. Now the reason of this incredulity is, that in the "current recipes for it, many errors and deficiencies exist. . . . Corn supports the life "of the people; without it they die of how much more value must this wonderful "medicine be! The golden elixir, the longer it is subjected to the action of fire, "passes through transformations more and more remarkable. Gold when it is melted "never diminishes; if buried in the earth, however long, it never rots. By taking "these two substances as medicines, the human body may also be protected from decay and acquire immortality. It is to external things that we must look for a preserv"ation of life, just as by pouring oil on fire we increase its activity and prevent its "destruction.

"I write for those who have sought in vain for a teacher who could commu"nicate to them the highest form of wisdom; for them I transcribe some parts of

(26) Zooals reeds meer dan eens door Europeesche sinologen opgemerkt werd, gelijkt de Arabische alchemie in menig opzicht zóó merkwaardig op die der oude Chineezen, dat men zich onwillekeurig geneigd voelt te gelooven, dat de volgelingen van den profeet haar aan het Verre Oosten hebben ontleend. Dit wordt nog bevestigd door dit historisch feit: zoowel voor als nadat Perzië door de Mohammedanen was veroverd, bestond er tusschen dit rijk en China betrekkelijk veel gemeenschap. The earlier rise of alchemy in China," zegt Edkins in een interessante bijdra ge over het Taoisme in de Transactions of the China-Branch of the Royal Asiatic Society" (deel V, bladz. 91)-its extensive literature anterior to the arrival of the Mohammedans, the identity "of the substances employed and objects proposed, and the historical fact of a considerable inter. "course between China and Arabia in the seventh and eighth centuries, suggest that alchemy was not invented by the disciples of Mahommed, but borrowed by them from China". Een nauwgezette studie, zoowel van alles wat op de Arabische en de Europeesche alchemie als op die der Chineezen betrekking heeft, zal dus ongetwijfeld tot vele interessante onthullingen leiden, en de daaraan te koste gelegde moeite ruimschoots met een schat van wetenswaardigheden beloonen.

"the works I possess on the golden elixir. When vegetable matter is burnt, it is "destroyed, but when the tan sha (sulphuret of mercury) is subjected to heat, it "produces mercury. After passing through other changes, it returns to its original. "form. It differs widely therefore from vegetable substances, and hence it has the "power of making men live for ever, and raising them to the rank of the genii. "He who knows this doctrine is he not far above common men? In the world "there are few that know it, and many that cavil at it. Many do not even know "that mercury comes out of cinnabar (tan sha). When told, they still refuse to be"lieve it, saying that cinnabar is red, and how can it produce a white substance? They also say that cinnabar is a stone that stones when heated turn to ashes; and "how then can anything else be expected of tan sha? They cannot even reach this "simple truth much less can it be said of them that they have been instructed in the doctrine of the genii. For the sake of those in these later times who should "be willing to be taught, the sages of antiquity transmitted a method by which they "might be freed from death and misery. Is it too much to make a trial of this "method? If you should gain thereby only two or three centuries of life, would "not this slight addition to your existence be far better than the fate of the mass "of mankind? Many fear to attempt seeking after immortality, lest they should fail "and expose themselves to ridicule, as the victims of folly and deception. But if "they should resolve at all risks to obtain only this doctrine of immortality for the "benefit of mankind, and succeed in it in one instance, would not those who had laughed be themselves deservedly laughed at?

"The medicine should be prepared on a mountain, in a lonely spot, only two "or three being present. There should be fasting for 100 days previously, and per"fect purification of the body. The parties should be all believers in the doctrine; "and persons who would ridicule the undertaking, should be kept in ignorance of it, "otherwise the preparation of the elixir would fail. When it is made, the successful "manipulator will, with all his family, become immortal. Common men refuse to "adopt this method, preferring to use medicines which are vegetable substances, for"getting that, being subject themselves to decay and destruction when placed in the #earth or near the fire, they cannot give life to man. The nine preparations that "can confer immortality on man, are not what persons of the common stamp should wever see or hear of. Stupidly they seek after riches and honours, and these alone. "Like walking corpses, they pass through the world"......

Ziedaar de wijze blootgelegd, waarop het Taoisme den Chineeschen Olympus bevolkte met een legio van half-goddelijke wezens, die zich door beoefening van wijsheid en deugd of door het vinden van den steen der wijzen hadden weten op te werken tot den toestand van onvergankelijkheid (27). Velen van hen ontvingen voor of

(27) In den loop van dit werk traden als zoodanig op Tsjang Tao Ling (zie bladz. 59 en 62) en Lu Jen (bladz. 135).

na van den Keizer hun investituur als god, en in de eerste plaats viel dit den stichter Laotsze te beurt, die in A. D. 666 door Kao Tsoeng (28) werd gecanoniseerd als de Groote Opperste Keizer van het duistere Eerste Beginsel" (29). Doch hierbij bleef het niet. Ook den overouden voorvaderlijken eeredienst nam het Taoisme in zich op, en daarmede tegelijkertijd alle goden en godinnen, daar deze immers, zooals bereids is in het licht gesteld, niets anders dan gedeifiëerde vaderen van de natie waren (30). Reeds twee eeuwen vóór onze jaartelling prees Lioe Ngan, een den lezer overbekend ijveraar voor de Taoistische leerstellingen, den dienst der dooden in deze bewoordingen aan: het dienen van de levenden is de wortelen, het dienen van de afgestorvenen de top; wortel en top zijn één" (81). En ook thans nog ziet men bij sterfgevallen steeds Taoistische priesters optreden om verschillende plechtigheden te verrichten, waarin wij hier echter niet te treden hebben; en wat den dienst der goden betreft steeds staan die priesters gereed om voor alle hoogere wezens zonder onderscheid, zelfs voor die van Boeddhistischen oorsprong (verg. bijv. bladz. 216) hunne ceremonien, liturgiën en gebeden ten beste te geven, zoo men hen slechts voor hunne moeite wil betalen. Al de godheden, die in dit werk beschreven werden, vinden dus in het Pantheon der Taoisten een plaats: een natuurlijk gevolg trouwens van de hoofdwet, die het geheele godsdienststelsel der Chineezen beheerscht, dat voorouders, genii en goden in den grond niet van elkander onderscheiden zijn. De Edelsteenen Keizer, in onze verhandeling over den 9den van de eerste maand beschreven, en de God van het Oorspronkelijk Beginsel (32), die waarschijnlijk niet veel anders is dan een deïficatie van de Tao, staan onder de Taoistische goden bovenaan.

Liturgie, offerande en ceremonieel, onafscheidelijk aan den dienst van godheden verbonden, traden in China eerst tegen de zevende eeuw hun bloeitijd binnen, toen de dynastie der Thang-Keizers den troon en de kroon van het Rijk in bezit genomen had. Vóór dien tijd waren de goden slechts weinig in getal en de uitwendige vormen van eeredienst schaarsch, want het kluizenaarswezen, hoewel het hoog bij het volk in aanzien stond, leverde geen vruchtbaren bodem voor godsdienstige gebruiken op. Doch meer en meer won Boeddha's leer in het Rijk van het Midden veld. Haar sterk ontwikkeld stelsel van godenvereering trok de aandacht der Taoisten, en de door haar op dat punt verkondigde denkbeelden doordrongen hun literatuur; en zoo gelukte het der sekte om op den door Laotsze geplanten en door zijne discipelen opgekweekten boom een vreemden tak te enten, voor welken een hooge graad van ontwikkeling was weggelegd. Vooral vermeerderde het aantal Taoistische goden onder de dynastie der Soeng (A. D. 960-1206), toen de Keizerlijke heiligverklaringen

(*) 高宗()太上玄元 皇 帝.

(3) Hoe dit geschiedde ten aanzien van den Hemelgod, werd reeds op bladz. 33 aangestipt. (1) Huai-nan-tsze; hoofdst. XX.

(22) 元始

« PreviousContinue »