Page images
PDF
EPUB

en

meer aangroeit, hoort men de oude mannen zonder ophouden binnensmonds mompelen: huan-poát ôi trái, giong-iống poet bỏe; hộ tài khôn, enz. (105): „De duivel der droogte baart rampen en de siong-ióng dartelt niet: o waar toe (o Hemel) al die ellende?!." Zoo gaat men langzaam voort, straat uit straat in, in de grootste stilte en eenstemmigheid, en niemand spreekt een woord. Doch daar valt plotseling een der oude mannen neder op de knieën: - de gong in de voorhoede wordt drie malen hevig geslagen en beantwoord in het midden en aan het einde van den stoet. Dit is het sein aan alle volgelingen om zich in deemoedige houding ter aarde te werpen, en de straten daveren van het geroep: Hong-Thijen à, khiet hōw ā, kiòe buan-bien ā (106): "o VaderHemel, wij smeeken U om regen, help Uw volk!" enz. Daarop staat de gansche stoet op en vervolgt den ingeslagen weg, doch na een twintigtal passen vallen allen wederom ter aarde, en herhalen hetzelfde gebed. Daar komt men een Manderijuswoning voorbij. De Magistraat treedt naar buiten, ontsteekt wierook en plaatst de stokjes in den aschpot, die tusschen twee brandende kaarsen op een tafel is opgesteld aan den ingang van de deur. Twee vaandels met het opschrift: wij smeeken U om malschen regen" (107) zijn links en rechts van de tafel geplaatst. Op het zien van hunnen Magistraat, die in grooten deemoed drie malen nederknielt en negen maal het hoofd tegen den grond slaat ter aanroeping van den Hemel, werpt ook het volk zich ootmoedig ter aarde, en het donderend geroep van: "O Hemelvader, wij smeeken U om regen" weergalmt nogmaals door de straten. Zoo bereikt de stoet, na lang heen en weder trekken, dan eindelijk de zee. Hier wordt de duivel der droogte aangegrepen en gedood, dat wil zeggen mishandeld, vaneen gereten en in het water geworpen, doch de vogel wordt gebracht naar den tempel van waar men is uitgegaan, en geplant vóór den afgod, om daar te blijven staan totdat de gebeden zijn verhoord en de regen eindelijk nederdaalt.

Het komt natuurlijk dikwijls voor, dat het na dit al toch niet regenen wil, en dan neemt men een ander middel te baat om het godendom te bezweren. Bijna geheel ontkleed en blootshoofds plaatst men het beeld van den Stedegod, of van den anderen afgod tot wien de Manderijnen gebeden hebben, buiten den tempel in de zon, opdat hij zelve de verschroeiende hitte moge voelen, en zich aldus tot medelijden laten bewegen. Men hangt hem zelfs een ijzeren keten om den hals, als om hem boetvaardig heid te laten doen voor zijne misdaad tegenover het volk, en in die positie blijft hij staan, totdat het eindelijk regent. Niet zelden wordt hij reeds zoo behandeld van af den eersten dag dat de Manderijnen zich naar den tempel hebben begeven om wierook te offeren. Doch helpt ook dit niet, dan grijpt men nog een laatste redmiddel aan om de goden te werken, en wel: men legt zich boetedoeningen op door zich te onthouden van vleesch. Een verbod wordt namelijk door den Magistraat uitgevaardigd op het

op

(*) 旱魃篇災;商羊不舞;何大苦.
(“皇天呵,乞雨呵,救萬民呵, Deī wordt lang-

gerekt en slepend uitgesproken.

(“)祈求甘雨,

slachten, en allerwege in de straten ziet men proclamaties aanslaan met het eenvoudige opschrift: "verboden te slachten" (108). Het verbod is verbindend voor eenige opeenvolgende dagen, en wordt, zoo noodig, na verloop van dien tijd hernieuwd; of ook wel, het blijft van kracht totdat er regen valt; maar dit alles neemt niet weg, dat men toch allerwege vleesch kan krijgen, al wordt het niet zoo openlijk verkocht en uitgestald als anders. Het eenige gevolg is, dat de gerechtsdienaars nu de slagers beter kunnen knevelen, en een gelegenheid te meer vinden zich te laten omkoopen onder bedreiging van aangifte bij den Magistraat; — doch het volk eet zijn vleesch, al is het een weinig duurder, en laat de Manderijnen rustig vasten in de zalige zekerheid, dat met hen de gansche bevolking in zak en asch verkeert.

§ 5.

HET TAOISTISCHE PAUSDOM.

Wij moeten hier, ook tot beter verstand van den ontwikkelingsgang van het Chineesche godendom, nog melding maken van de incarnatie van den Hemelgod in den Taoistischen Paus, die het zichtbaar opperhoofd van de sekte op aarde is. Het is een opmerkelijk verschijnsel in het godsdienstsysteem der Taoisten, dat men er de goden zoekt te vereenzelvigen met menschelijke wezens, ten einde hen aldus beter aan de aarde te kunnen verbinden. Hetzelfde merkt men trouwens ook bij de volkeren van het Westen op, en bijna geen land is aan te wijzen, dat niet een of meer van zijne goden in menschelijke gedaante op deze wereld heeft zien rondwandelen. De katholieke kerk neemt als een eerste geloofsartikel aan, dat Jezus een incarnatie van de Godheid zelve is, en de menschelijke natuur heeft aangenomen eenig en alleen om zich in verbinding te kunnen stellen met de menschheid, en voor haar te kunnen lijden en sterven. En in de Grieksche mythologie verhaalt men gelijksoortige geschiedenissen van goden, halfgoden en menschen. Zoo is Heracles niemand anders dan de Zonnegod, die de twaalf teckenen van den dierenriem doorloopt, en op dien tocht wordt voorgesteld als een reus, die zich door twaalf overwinningen of groote werken kennen laat. Hij heeft de geheele Westersche wereld vervuld met den roem van zijne glorierijke daden, van af Thebe tot Brittannië en van Egypte tot aan de kusten van den Atlantischen Oceaan, en kwam slechts op de aarde om dezelve te bevrijden van monsters, geesels en tirannen. Van Osiris, den Egyptischen Zonnegod, en zijne gemalin, de maan, spreken wij niet meer: wij hebben er reeds het een en ander in de eerste paragraaf van deze verhandeling over gezegd, en daar gezien hoe ook zij als weldoende menschelijke wezens rondwandelden op aarde. Goden en godinnen van minderen rang daalden eveneens dikwerf van den Parnassus af, en zelfs het atheïstische Boeddhisme, hetwelk slechts menschen als hoogere wezens erkent die

(**)禁止屠宰, Zulk een verbod heet krem-tów 禁 屠.

zich door overpeinzingen hebben weten los te maken van het stoffelijke, incarneert den hoogsten onder hen, namelijk den stichter Boeddha Sakyamoeni, in een DalaiLama, het zichtbaar opperhoofd der kerk op aarde. Het Taoistisch godendom heeft in dit opzicht het lot van de goden der Westersche oudheid geheel gedeeld. Wij hebben reeds doen zien hoe de Hemelgod, de Parelkeizer, als een koningszoon werd voorgesteld die, evenals Isis en Osiris in Egypte, het menschdom met weldaden overlaadde: -- wij zullen nu ook nagaan hoe diezelfde godheid in de eerste eeuw van onze jaartelling geheel en al zich incarneerde, en, evenals Hercules, de wereld van duivels en monsters kwam bevrijden. Degene dien het geluk trof den hoogen Hemelgod in zijn lichaam te mogen herbergen was een zekere Tsjang Tao Ling (109), de eerste Taoistische Paus, die de waardigheid van hoofd der kerk tot op den huidigen dag in zijn nakomelingschap heeft bewaard.

ор

[ocr errors]

Hij werd, volgens de legende, geboren op den 15den der eerste maand, en wel in het jaar, hetwelk ongeveer met ons A. D. 24 samenvalt. Zijne moeder, eene maagd, droomde eens dat de God van de Poolster nederdaalde en haar een welriekend kruid toereikte; — zij ontwaakte, en bevond niet alleen dat zij zwanger was, maar ook dat een welriekende geur het vertrek vervulde. De geboorte van het kind had plaats den Berg van de Oogen des Hemels" (110), in de tegenwoordige provincie Tsjehkiang. Wij kunnen hier de opmerking niet weerhouden, dat deze legende eenigzins overeenstemt met die van de geboorte van Jezus en van Boeddha. Ook deze beiden werden geboren uit eene maagd: gene uit Maria, deze uit Maja-devi, alleen door tusschenkomst van boven en zonder toedoen van een man, want Maria werd bevrucht door den Heiligen Geest, en Maja-devi door een vijfkleurigen lichtstraal. Opmerking verdient nog, dat de verschijning van Jezus met de invoering van het Boeddhisme in China en de geboorte van Tsjang Tao Ling in dezelfde eeuw wordt gesteld.

De jeugd van den profeet was zóó vol van wonderbare gebeurtenissen, dat zij boekdeelen zouden kunnen vullen. Op twintigjarigen leeftijd was hij negen voet twee duim groot; zijn hoofd was allerwonderlijkst gevormd; zijne wenkbrauwen waren zwaar en zijne haren rood als karmozijn. Zijn oogen waren driehoekig en zijn oogappels groen; het voorhoofdsbeen was lang en vooruitstekend, zijn baard was kort en stekelig en zijne armen reikten hem tot beneden de knieën. "Inderdaad," zegt de kroniekschrijver, "zijne verschijning joeg een siddering door de leden van elkeen die hem aanschouw

de” (111).

Evenals Jezus in zijne jonge jaren uitblonk door geleerdheid en in den tempel de wetgeleerden door zijne scherpzinnigheid verbaasde (112); evenals Sakyamoeni verre boven anderen uitstak en zijn leermeester hem voor den grootsten der goden, voor een onvergelijkelijk genie verklaarde (113) - evenzoo onderscheidde zich ook Tsjang Tao

(109)

(*) 張道陵('')天目山,

(1) #China-Review," II, bladz. 226. (111) Lukas II: 40 en volg.
(1) Koeppen: Die Religion des Buddha," bladz. 79.

Ling door talenten en vernuft. "Hij kende de vijf kanonieke werken door en door, "maar in het donker placht hij al zuchtende te zeggen: dit alles vermeerdert de levensjaren niet. Later ging hij zijn studie maken van de kunst om het leven te verlengen, en verspilde al zijn geld en goed aan planten en kruiden, zoodat zijne familie "in diepe armoede werd gedompeld. Eens hoorde hij, dat de bevolking van het #landschap Sjoeh (114) i. e. het westelijk gedeelte der tegenwoordige provincie Szetsjhwen, #nog voor het meerendeel uit eenvoudige en onbedorven lieden bestond, die gemakkelijk konden onderwezen worden en bekeerd, alsook dat er veel beroemde bergen waren : #hij begaf zich dus met zijne leerlingen daarheen, en zette zich neder op het Gebergte "van het Geroep der Zwanen" (115), waar hij een boek in vier-en-twintig hoofdstukken. "schreef over de ware Taoistische leer. Hij zuiverde er zijne overwegingen en reinigde "er zijne gedachten, totdat plotseling het Hemelsche Wezen tot hem afdaalde met "duizenden wagens en tienduizenden van ruiters, met gouden voertuigen en gevederde "troonhemels en met drie-aan-drie gespannen draken en opgetoomde tijgers, waarvan "men het aantal zelfs niet benaderen kon. Het begiftigde Tsjang Tao Ling met een "nieuwe, onvervalschte, onverdeelde leer, klaar en indrukwekkend. Hij ontving dezel"ve, en bezat nu de macht om zieken te genezen. Het volk verzamelde zich daarop #rondom hem en eerde en diende hem als Meester, terwijl zijne volgelingen en leerlingen weldra tot verscheidene tienduizenden aangroeiden."

Ziehier het kort verhaal der zending, die Tsjang Tao Ling van den Hemel ontving, zooals het door de "Overleveringen van Geesten en Genii" (116), een werk uit de vierde eeuw, in het vierde hoofdstuk wordt weergegeven. Wij zullen echter eenige nadere bijzonderheden, en wel van meer historischen aard, omtrent den profeet hier laten volgen.

Het schijnt, dat tegen het jaar 60 onzer jaartelling het Chineesche rijk door zulke ernstige verwarringen werd geteisterd, dat Keizer Ming Ti (117) besloot den raad in te winnen van zijne ministers en geleerden, en hen daarom opriep om hem hun oordeel over de politieke verwikkelingen mede te deelen. Ook Tsjang Tao Ling diende een antwoord in, en hetzelve getuigde zóózeer van doorzicht en bekwaamheid, dat de schrijver aangewezen werd om Goeverneur van Kiang-Tsjow (118), het Zuidwesten der tegenwoordige provincie Sjansi, te worden. Doch weldra nam hij zijn ontslag en trok zich terug naar de Poh-Mang (119) bergen, waar hij zich op nieuw aan de studie van het levenselixir en aan tooverkunst ging wijden.

Hooge ambten en waardigheden werden hem ook door de Keizers Tsjang Ti (120) en Ho Ti (121) aangeboden, maar Tsjang Tao Ling weigerde, en zette zich neder den Draken- en Tijgerberg (122), die in het departement Kwang-Sin (123), in de

op

(**) 蜀 ('')鵠鳴 嗚 山("")神仙傅,

('') 明帝 (1) 释 州(三)北邙山)章帝.
('')和帝 (22) 龍虎山 (2) 廣信, De departements-hoofd-

stad ligt op 28°27'36" breedte, en 115°46'00" lengte.

tegenwoordige provincie Kiangsi, is gelegen. Van hier vertrok hij later naar het "Gebergte van het Geroep der Zwanen" en ontving daar zijne zending van den Hemel, zooals wij in ons uittreksel uit de "Overlev eringen van Geesten en Genii" zooeven beschreven hebben.

Andere legenden zeggen, dat de profeet bij gelegenheid van het bezoek des Allerhoogsten ook een tweesnijdend zwaard bekwam ter uitroeiing van duivelen, een ambtszegel, hetwelk de merkwaardige eigenschap bezat zijn indruk na te laten ophonderd velletjes papier tegelijk wanneer slechts één er van werd aangeraakt, alsmede andere talismans, waardoor hem de macht werd gegeven om alomtegenwoordig te zijn.

Ten einde beter in staat te wezen kwaadwillige ge esten te onderdrukken en te vernielen, koos Tsjang Tao Ling acht-en-twintig plaatsen uit waar hij tegelijk zitting houden, en de duivelen en spoken in verhoor nemen kon. Eens, zegt men, vernietigde hij een millioen geesten tegelijk door een enkele streek van zijn penseel, en bracht ze daarna wederom tot het leven terug - een daad die al de andere wonderen, die hij verrichtte, in de schaduw stelde.

In A. D. 147 begaf hij zich naar de bergen van Khoe-Ting (124). stelde er zijne zending in handen van zijn zoon Tsjang Hing (125), gaf hem het wonderbare zwaard en het bovennatuurlijke ambtszegel, en beval hem dat alles over te dragen aan zijne opvolgers en nakomelingen. Toen nam hij het levenselixir in, hetwelk hij op aanwijzing van Lautsze zelven had vervaardigd, en steeg op den Berg van het Wolkenterras" (126) ten Hemel op. Hij had dus ongeveer 123 jaren op deze aarde doorgebracht.

"

Steeds bleven de herinneringen aan den geïncarneerden Hemelgod voortleven (127), totdat in A. D. 424 een zijner aan hangers Khow Khijen Tsji (128) onder der titel van "Meester des Hemels" (129) tot zijn opvolger werd geproclameerd. Ziehier wat de beroemde wijsgeer en geschiedschrijver Tsjoe Hi hieromtrent vermeldt (130).

"De Taoist Khow Khijen Tsji legde zich op den Soeng-berg (131) toe op de #tooverkunsten van Tsjang Tao Ling. Hij verhaalde zelve dat hij een samenkomst "had gehad met Laotsze, die tot hem was afgedaald met bevel om Tsjang Tao Ling op te "volgen als "Meester of Heer des Hemels"; dat die hem de kunst had geleerd het #voedsel te bereiden hetwelk voor eeuwig den honger stilt, en hem geleerd had het "lichaam vluchtig te maken; en eindelijk, dat hij hem had opgedragen de Taoistische leer "te zuiveren en te hervormen. Ook beweerde hij dat, hij een zeker goddelijk wezen

Kiangsi.

(2) 渠亭 ("")張衡,

(^)雲臺山, in Nan-Foeng 南豐, het noordelijk gedeelte der province

(127) Zijn jaarfeest wordt tegenwoordig nog gevierd op den 16den van de vijfde maand : verg. Vocabulary and Handbook of the Chinese Language" van Justus Doolittle, III, XXX.

(**)寇謙之("")天師('')通鑑綱目 hoofdst. XXIV. 魏元明帝泰常八年('')嵩山. De hoogste van de vijf heilige

« PreviousContinue »