Page images
PDF
EPUB

aan de orde van den dag kwamen en de aanstelling van bovenaardsche beschermers voor bijna elke stad des Rijks ongeveer dagelijksch werk werd.

Het is vooral het godendom der sekte, dat van haar materialistisch karakter, welks grondslag reeds werd verklaard en toegelicht, de meest onwraakbare getuigenis geeft. Immers zijn al hare hoogere machten (zie bladz. 145), gelijk zoovele heiligen van het Katholieke Christendom, ingesteld om in verschillende omstandigheden des levens te worden aangeroepen, geraadpleegd en om hulp gesmeekt: een eigenaardigheid welke niemand ontgaan kan zijn, die de monographieën der godheden, in dit werk vervat, met eenige opmerkzaamheid nagelezen heeft. Doch de materialistische geest van het Taoisme blijkt ook uit iets anders nog. Wij bedoelen uit het gebruik, dat het van tooverij, amuletten en bezweringsmiddelen maakt om kwade invloeden van de menschheid te verwijderen en zegeningen over haar in te roepen.

Op bladz. 257 werden eenige regelen aangehaald uit de geschriften van den wijsgeer Koh Hoeng, den hoofdwoordvoerder der Taoisten in de vierde eeuw. Zij doen ons zien, dat reeds toen ter tijde het geloof in onzichtbare geesten, die ziekte en onheil onder de menschen brengen, een artikel in het credo van de volgelingen van Laotsze was.

[ocr errors]

Niet meer dan natuurlijk trouwens! Want, zooals in § 5 van dit hoofdstuk werd ontvouwd, vloeit het bedoelde bijgeloof uit den ontwikkelingsgang der menschelijke denkbeelden van zelf voort, en nog altijd waren de Taoisten in de eerste eeuwen onzer jaartelling van alle kennis over het wezen van de menschelijke ziel en van goed omschreven begrippen omtrent hare verrichtingen na dit leven verstoken. Zij gevoelden zich ook nog niet sterk genoeg om naar eene natuurlijke en redelijke verklaring van onzichtbare invloeden te streven : men mag het dus der sekte niet al te euvel duiden, dat zij zich liet verleiden tot het zoeken naar middelen tegen spoken, geesten en demonen. Onze Christelijke Kerk hield zich zelfs met duivel-en heksenbannerijen op, en dat nog wel in de Middeleeuwen! Naar alle waarschijnlijkheid echter zou het stelsel van bezwering in China nooit zulk een groote uitbreiding verkregen en tot den huidigen dag behouden hebben, zoo het niet door een priesterkaste, welks geldelijke belangen ten nauwste met het voortbestaan er van verbonden waren, steeds in bescherming genomen, gehandhaafd en ontwikkeld was.

Nog heden ten dage is bezwering een der hoofdbezigheden van de priesters der Tao. Bij het vuurtrappen op het Lantarenfeest (bladz. 107) zag de lezer een hunner met behulp van een tijgerbeeld de spoken uit het vuur verdrijven, en bij het vuurfeest in de lente (bladz. 221) hetzelfde verrichten door middel van een mat en een mengsel van zout en rijst. Zij stellen zich in verbinding met toovenaars, om met behulp van deze lieden geesten en demonen uit te bannen (33), houden processies met het doel de straten en buurten van de verpestende tegenwoordigheid der onzichtbare wezens te bevrijden, reinigen sterfhuizen door middel van rijst en zout

(33) Verg. § 6 van dit hoofdstuk, en de plaatsen, waarnaar daarin verwezen wordt.

[ocr errors]

(bladz. 221, noot 67) en treden ook menigmaal als spook bezweerders bij het ziekbed op (34). Met alchemie houden zij zich, voor zoover bekend is, niet meer bezig, doch zooveel te meer met een handel in papieren amuletten en bezweringsmateriaal van allerlei aard; geen wonder derhalve dat alles, wat aanspraak op beschaving en ontwikkeling maakt, met minachting op hen nederziet en velen hen zelfs beschouwen als een klasse van verworpelingen, steeds even gewillig om hun tooverkunsten te doen strekken ten nadeele van vijanden, dien men kwaad berokkenen wil (35), als ten bate van de menschheid.

Zij geven zich desniettemin ook af met bezigheden van edeler aard. Bij offerfeesten en missen, waardoor men zegen en voorspoed hoopt te verkrijgen, zijn zij het die de hoogere machten uitnoodigen tot den disch (tsjhiáng-sien, zie bladz. 38) en in het algemeen de voorgangers bij de plechtigheid zijn: een waardigheid, waarin wij hen in alle kleur en staatsie op het feest van den 9den der eerste maand hebben zien optreden (bladz. 44 en volg.). Verder verleenen zij hunne onmisbare tusschenkomst wanneer nieuwe afgodsbeelden van een ziel moeten voorzien worden (bladz. 215 en volg.), benevens bij de inwijding van nieuwe tempelgebouwen, als wanneer vele onzichtbare wezens tot rust en kalmte te brengen en vele goede invloeden aan de omstreken te verzekeren zijn (verg. bladz. 437).

Dit alles geldt echter in hoofdzaak slechts voor een deel der Taoistische priesters, en wel voor eene klasse, die wij niet aarzelen met den naam van wereldsche te bestempelen, in tegenstelling met eene ascetische klasse, die men de geestelijke zou kunnen noemen en zoo aanstonds ter sprake komen zal. Die wereldsche priesters dan, de sai-kong (36), bewegen zich als gewone burgers in de maatschappij. Zij leven in huizen juist als die van ieder ander, dragen geen bijzondere kleeding, behalve wanneer zij dienst doen, zijn in de verste verte geen asceten en laten zich, evenals ieder werkman, waarzegger of doctor, behoorlijk voor hunne diensten betalen. Zij zijn gehuwd en voeden hunne kinderen voor allerlei beroepen en ambachten op. Dikwijls echter kiezen de zoons de betrekking van den vader en ontstaat op deze wijze een klein priestergild, waarbij zich soms andere priesters van jongeren leeftijd of mindere bekwaamheid aansluiten en de oudste stilzwijgend hoofdman wordt, nochtans zonder dat zijn waardigheid zich door veel anders kenmerkt dan door het dubbele loon, hem na het verrichten van godsdienst-of bezweringsplechtigheden uitgekeerd wordt. Zulk een hoofdpriester zag de lezer met twee trawanten van minderen rang de Taoistische mis opdragen, die in onze verhandeling over den 9den van de eerste maand beschreven werd.

(3) Men leze hierover bijv. Doolittle, "Social Life of the Chinese;" hoofdst. V.

dat

(3) Zoo werd op bladz. 238 aangestipt, hoe zij de poppetantes bij het doodtooveren van pasgeboren kinderen behulpzaam zijn. Ook toont de legende van den schoonvader van Keh-Singong, die door tooverij den tempel van deze godheid trachtte te vernielen (zie bladz. 416 — 7), waartoe het volk zijn Taoistische priesters al in staat acht.

[ocr errors]

"

Onvergelijkelijk minder talrijk zijn de tō-sōe (37) of Taoistische geleerden". Hen mag men veilig de geestelijke priesters noemen. Het armzalig overschot vertegenwoor digend van de oude asceten, die, evenals Laotsze, in eenzaamheid en losscheuring van alle wereldsche beslommering hunne vereenzelviging zochten met de Tao, wonen zij bij groepjes of in tempels samen, zoeken hun onderhoud in het bebouwen van den grond, die tot hunne nederzetting behoort, en verrichten slechts zelden functiën buiten den kring, waarin zij zichzelf hebben geplaatst. In menig opzicht doet hunne levenswijze aan die der Boeddhistische monniken denken. Nimmer trouwen zij, en dus worden hunne adepten van buiten aangeworven. Zij scheren zich de beide flanken van het hoofd, vereenigen de overschietende haren in een bundel boven op de kruin en dossen zich gewoonlijk in een leikleurig opperkleed. Zoo men hen op hun woord gelooven mag, zouden zij dikwerf met genii uit den ouden tijd, wier handel en wandel zij zich tot voorbeeld hebben gesteld, samenkomsten hebben. Ook vrouwen beoefenen hunne ascetische levenswijze wel.

De geschiedenis en de rol van den Taoistischen Opperpriester werden reeds op bladz. 56 en volg. met een enkel woord beschreven. Desniettemin zij hier nog aangestipt, dat dit geestelijk hoofd niet, zooals de Paus van Rome, aan de spits van een leger van priestersoldaten staat, die op een enkelen wenk als lijken" in de handen hunner aanvoerders zijn. Want hiërarchie en hierocratie behooren in China tot de onbekende dingen, hoe talrijk vertegenwoordigd er ook de priesterkaste is. Iedere Taoistische priester staat onafhankelijk van zijne ambtgenooten in de maatschappij en als vrij concurrent tegenover hen. Van priesterwijding in den zin van de Christelijke weten de Taoisten niet, en het beroep is, zoogoed als dat van iederen waarzegger of geneesheer, toegankelijk voor iedereen, bijgevolg is de Meester des Hemels niet veel meer dan een primus inter pares, die, ofschoon voornamelijk ten dienste van de Keizers, evenals ieder gewoon priester aan de hoogere machten offert, spoken verdrijft en amuletten maakt (zie bladz. 62).

Alvorens wij deze schets besluiten, dient nog een enkel woord over de innige samenweving van het Taoistische stelsel met dat van Confucius in het midden gebracht te worden. Zooals men weet, is de Chineesche staatsinrichting geheel op de leer van dezen wijze gebaseerd. Bijgevolg huldigt de Regeering in haar officiëel godsdienststelsel, hetwelk bij wetten en statuten omschreven en geregeld is (38), den eeredienst der vaderen als eerste en hoogste plicht van Keizer en van volk en richt, in verband hiermede, tempels voor den wijsgeer en zijne volgelingen op; maar, z00

('') ☀ ±.

(3) Een overzicht van den Chineeschen staatsgodsdienst of den cultus, die in Peking door den Keizer en verder in het Rijk door de Mandarijnen als zijn plaatsvervangers naar officiëele voorschriften uitgeoefend wordt, behoort in dit hoofdstuk niet te huis. Want hij staat zoogoed als geheel op zichzelf en kan, zooals Wells Williams zegt, no more be called the religion of the Chinese than the teachings of Socrates could be termed the faith of the Greeks" ("Middle Kingdom", hoofdst. XVIII). Slechts bij uitzondering dus roeren wij hem hier en daar in het voorbijgaan aan.

als uit deze schets gebleken is: ook tegelijkertijd canoniseert zij de genii van het Taoisme, erkent daarenboven den Opperpriester dezer sekte als Offeraar en Spookverdrijver van het Rijk en schrijft voor bij Keizerlijk ediet, dat de God van den Oorlog, de Patroon der Letterkunde Wun Tsjhang en de tallooze Vaders van Wallen en Grachten officieel door de Mandarijnen volgens Taoistische ritualen zullen worden vereerd (39) hoe nu dit verschijnsel te verklaren?

Niets eenvoudiger dan dat. De Confucianistische school predikte slechts zedeleer en eeredienst der vaderen (zie § 16); zoo deed ook, blijkens deze schets, steeds de school der Tao. Beide reikten dus in deze elkander broederlijk de hand, in stede van tot wederzijdsche verkettering of vervolging aanleiding te geven. En de Taoistische leer van genii, onsterfelijkheid, godendienst en geest bezwering kon voor de volgelingen van den wijsgeer nimmer een steen des aanstoots zijn. Want nooit had Confucius zich met den toestand van de zielen aan gene zijde van het graf of met de goden bemoeid (bladz. 547), en wel verre dus van iets te bezitten om tegen de bedoelde leer over te stellen, voelden de Confucianisten zich tot haar aangetrokken, omdat zij hun een blik in de onzichtbare wereld gunde en aan de lagere behoeften van hunnen geest bevrediging gaf. Zonder in hun trouw aan den Grooten Meester in het minst te kort te schieten, konden zij derhalve veilig de leerstellingen van het Taoisme aanhangen en de gebruiken dezer sekte volgen; ja, zelfs mochten zij hare genii en godheden met een gerust hart vereeren, daar deze immers niets anders dan voorouders waren en de offerdienst der voorouders door Confucius zelf werd voorgeschreven. Zoo is nog op den huidigen dag iedere Chinees, van den Keizer af, Confucianist en Taoist tegelijk. Nog een derde sekte, uit den vreemde overgeplant, veroverde zich een plaats in het hart der natie. Wij bedoelen het Boeddhisme, aan hetwelk een nieuwe § zal zijn gewijd.

§ 18.

BOEDDHISME.

De leer der wereldverzaking van de Kerk van Boeddha, in strijd met den geest van het Confucianisme. Monnikendom, vrijwillige bedelarij en coelibaat vonden in China steeds een vijand in den practischen, wereldschgezinden volksgeest. Het coelibaat was er buitendien tegen den voorvaderlijken eeredienst en dus tegen de hào gekant. In China ontbrak de geest van wereldhaat, die in Indië zoo gunstig op de propaganda van het Boeddhisme werkte. De gelijkvormigheid van de leer der Nirvana en die der Tao werkte de wederzijdsche toenadering van Boeddhisme en Taoisme in de hand. Het Boeddhistische ascetismus heeft dat van het Taoisme bijna geheel overvleugeld.

Het Boeddhisme gaf nieuw leven aan den voorouderlijken eeredienst en ontwikkelde de begrippen omtrent het volgend leven. Het vond daarom in China een gunstig onthaal. Zijn godendienst smolt met dien der Taoisten samen.

("") Edkius, Religion in China"; hoofdst. V.

Boeddha's leer der Maitri vulde in China de oude leer der menschenliefde aan en genoot dus in het Rijk een goede ontvangst. Zij huldigde de meest volkomen verdraagzaamheid en stelde dus de sekte niet aan vervolging bloot. Deze hief zich echter nooit uit een zekeren toestand van onbeduidendheid op. Invloed der Boeddhistische leer van weldadigheid (Dana) op de Chineesche samenleving.

De onverschilligheid des volks op het punt van dogmatiek werkte den onderlingen vrede tusschen de drie sekten en hunne ineenvloeiing steeds in de hand. De Chineezen bekommeren zich slechts om moraal. Zij kennen geen geopenbaarden godsdienst, en derhalve geen geloofsleer en priesterlijk prestige. Geen kettervervolging heeft dus ooit in hun Rijk bestaan. De van den Hemel gevallen boeken van Keizer Tsjun Tsoeng.

Nimmer maakte een der drie sekten aanspraak op het monopolie van zaligmaking. Nooit huldigden zij initiatie en bijgevolg konden zij niet, onder aanvoering van heerschzieke priesters, scherp tegenover elkander komen te staan. Onverdraagzaamheid, sektekrijg en godsdienstoorlog bleven dus in China steeds tot de onbekende dingen behooren. Kruistocht van Keizer Woe Tsoeng tegen de Boeddhistische kloosters.

Aanwerving van sparen wat leven

De Boeddhistische kloosters, hun reden van bestaan, inrichting enz. kloosterlingen. De ordinatie. De kloostergelofte. Het gebod om alles te heeft oefent ook invloed onder de leeken uit. Dieren worden dikwerf onderhouden tot hun natuurlijken dood en in de kloosters besteed. De vijvers tot bevrijding van het levende”. Heilige vischvijvers op Java.

De gelofte van armoede der Boeddhistische priesters. De leer der aalmoezen. De bedelmonniken zamelen niet voor zichzelf, maar voor de broederschap in. Rijkdom van de kloosters. Gemeenschappelijke bedeltochten. Boeddhistische nonnen.

Bezigheden der monniken in de kloosters. Hunne beschouwingen en overpeinzingen. Beschrijving van een hunner godsdienstoefeningen. Het prevelen van den heiligen naam van Boeddha-Amitabha.

De Boeddhistische monniken als priesters van den voorvaderlijken eeredienst, handelaars in offerartikelen, bezweerders, regenmakers en kinderdoopers. Zij staan over het algemeen laag onder het volk aangeschreven. Het klooster des Langen Levens" te Canton door het gepeupel verwoest. Ook de Boeddhistische ceremonien staan niet hoog in aanzien.

Zoomin als voor eene uitvoerige verhandeling over het Confucianisme en Taoisme, kan in dit hoofdstuk plaats voor een uitgebreid overzicht van het Chineesch Boeddhisme zijn. De lezer verwachte dus in deze § geen bespreking van den oorsprong en de beginselen van Sakyamoeni's leer, maar slechts een enkel woord over de voornaamste wijzigingen, die zij in het Chineesche godsdienststelsel heeft gebracht, alsmede over de plaats, die zij bij de natie ingenomen heeft en nog bekleedt.

Zooals op bladz. 57 reeds werd aangestipt, had de invoering van Boeddha's leer in China ongeveer in de eerste eeuw van onze jaartelling plaats. Zij kon er echter slechts noode tot invloed, macht of ontwikkeling geraken. Want daar haar hoofdbeginsel predikt dat alles op de wereld onnut is en ijdel, dat 's menschen grootste geluk en hoogste volmaking slechts gelegen zijn in den terugkeer tot het niet, tot

« PreviousContinue »