Page images
PDF
EPUB

den, die door Jezus in den gloed zijner verontwaardiging voor slangen en adderengebroedsel werden uitgemaakt. Men vindt in China geen priesters of clericalen van onzen modernen tijd: waardige opvolgers van die Farizeën, die de zoogenaamde Christelijke liefde tot den mensch verlagen tot een naakte phrase en achterstellen bij de liefde tot een denkbeeldig wezen boven de Natuur. Men heeft er geen ras van dweepende wezens, spartelend om een wet of leer, die hun door godsdienstige dressuur onder de zweep van een heerschzicke priesterkaste ingeprent werd; bijgevolg ook geen fanatieke geloofsijveraars of ketterjagers, die in Europa nooit schroomden zich aan het bloed van anderen te vergrijpen. Nooit traden in China Eumolpiden op om de heilige wetten te interpreteeren en het hoogste woord te voeren in geestelijke rechtbanken, die, na over vergrijpen tegen den godendienst vonnis te hebben geveld, de schuldigen overleverden aan het wereldlijk gezag om te worden bestraft of om hals gebracht. Nooit doemde er een Inquisitie in drie eeuwen tijds meer dan vier-en-dertigduizend slachtoffers van gewetensdwang tot den vuurdood, noch liet er bijna achtmaal zooveel veroordeelen tot galeistraf en verbanning (19). Nimmer ontvolkte er een Albigenzenoorlog in den naam van een God van liefde geheele landstreken; nooit werd er door kettermoord een Hussietenkrijg in het leven geroepen; in één woord: nooit heeft in China de godsdienst menschenmoord, onder welken vorm, welk voorwendsel ook, gewettigd. Geen droppel ketterbloed bezoedelt bijgevolg een enkele bladzijde van de eeuwenoude historie van het Rijk, en sterk inderdaad is in dit opzicht het contrast met ons beschaafd Europa, waar de acte om alle ketters te verbranden eerst in Engeland onder de regeering van Karel II afgeschaft werd! (20).

Dat de drie Chineesche sekten steeds met elkander in vrede leefden en geen pogingen tot wederzijdsche verdelging deden, had nog een laatste voorname oorzaak.

aanzien van de Bijbel en den Koran is geschied. In het jaar 1008 riep Tsjun Tsoeng, de Keizer van de Soeng-dynastie dien de lezer op bladz. 61 reeds heeft leeren kennen, de rijksgrooten in zijn paleis bijeen. Een bovenaardsch wezen was hem, zeide hij, in den droom verschenen en had hem medegedeeld dat een boek in drie hoofdstukken van den Hemel af zou dalen; en zie, nauwelijks had hij uitgesproken, of men kwam hem berichten dat aan een der poorten een goed gesloten pakket hing, hetwelk misschien wel het beloofde hemelsche boek bevatten kon. Te voet en met groote praal ging de Keizer het afhalen; en hoewel de drie bladen, waaruit het was samengesteld, niet veel meer dan zins eden uit de Sjoe-king en de Tao-teh-king bleken in te houden, hield hij het hoog in eere, vaardigde eene algemeene amnestie uit en gaf volksfeesten op zijne kosten.

Het hemelsche boek werd weldra nog gevolgd door een tweede, en in 1019 zelfs door een derde. En de Keizer nam ze alle aan voor goede munt, minder misschien uit bijgeloof, dan wel om het volk diets te maken dat hij zulk een lieveling des Hemels was. In stede echter van geboorte aau godsdienstige sekten te geven, sloegen zij den weg in dien alle werken van bedrog behoorden op te gaan: dien der vergetelbeid. Zij werden met den Keizer in het graf gelegd.

De Mailla, Histoire Générale de la Chine"; deel VIII.

(1) Volgens opgave van Lorente, den laatsten griffier der Inquisitie:- Clavel, Histoire

des Religions"; boek VI, hoofdst. 2.

(9) Recherches philosophiques sur les Egyptiens et les Chinois"; II, bladz. 112.

Geen van hen huldigde namelijk initiatie, den kanker, die in het Westen aan bijna alle godsdienststelsels knaagde en er steeds zulk een vruchtbare bron voor religiehaat, vervolging, ja zelfs van godsdienstoorlog was.

Het heilig beginsel der menschenliefde en der erkenning van de waarde van den mensch, door Confucianisme, Taoisme en Boeddhisme gelijkelijk gehuldigd, belette deze godsdienststelsels den sectairen eigenwaan zóó ver te drijven van als geloofsartikel aan te nemen, dat de volmaking tot Genius, Godheid of Boeddha niet voor ieder schepsel zonder uitzondering zou zijn weggelegd. Vandaar dat zij er ook nooit toe kwamen elkander als gevaarlijk voor het heil der menschheid uit te krijten, noch ooit pogingen aanwendden elkander hunne aanhangers te ontwringen, noch, eindelijk, elkander trachtten uit te roeien te vuur en te zwaard. Hoe toonden zich steeds de godsdienststelsels van het Westen in een geheel ander licht! Toen aldaar de priesters, lijnrecht in tegenstelling met de Chineesche wijsbegeerte, de menschelijke inborst diep genoeg hadden leeren minachten om overtuigd te zijn, dat zij slechts door leerstellingen omtrent Hemel en Hel tot deugd te brengen zou zijn, en zij het geloof in die plaatsen van loon en straf onwrikbaar onder hunne leeken hadden gevestigd toen bleef niets meer aan het gebouw van heerschappij te doen dan het volk in te prenten, dat de genoegens van een leven na dit leven alleen voor de kinderen der goden zijn weggelegd, dat wil zeggen voor hen, die de hoogere machten volgens priesterlijk voorschrift dienen. Aldus ontstond initiatie, dat kind van geestelijke heerschzucht en priestertirannie. Daarenboven bleven voor degenen, die niet de godsdienstige wetten en voorschriften van de priesters volgden, eeuwige straffen in de Hel bewaard; zij konden geen kinderen van het Opperwezen zijn, al liet dit zijn zon over hen evengoed als over de ingewijden schijnen. Zoo hebben de Katholieke priesters steeds de straffen der andere wereld overdreven en verzwaard, ten einde hunne leeken onder den invloed van vrees gemakkelijker te doen gelooven, dat alleen het zegel hunner initiatie in staat was hen te redden; zoo leerden zij tot op den huidigen dag, dat men de eeuwige heerlijkheid op geen betere wijze kan verdienen dan door tot hun kerkgenootschap toe te treden. Wel is waar nam de ingewijde steeds verplichtingen op zich, maar deze wogen nooit zoo zwaar, en bij overtreding waren er immers altijd middelen voorhanden om zich schoon te wasschen, bijv. door aflaten en de biecht. Had men daarenboven misdaden begaan, geen enkele die de godsdienst niet vergaf; men kon dientengevolge een altijddurende gemoedsrust genieten en zelfs nog aanspraak op hemelsche zaligheid blijven maken. Veel was er dus bij de initiatie te winnen, weinig of niets te verliezen; en gereedelijk liet men zich dus inlijven bij de kudde, welker eenheid en ondeelbaarheid noodzakelijk was om den priesters een eeuwige wereldheerschappij te verzekeren.

Er waren er echter steeds, die weigerden aan de lokstem der initiatie gehoor te geven. Deze waren de natuurlijke vijanden der priesters. Immers, zij stonden de eenheid van de kudde in den weg, dat wil zeggen, zij waren struikelblokken voor de ééne, ondeelbare priesterheerschappij: zij moesten dus worden gekweld, vervolgd, vernietigd.

"Wie niet met ons is, is tegen ons", zoo leerden de priesters, en zij hitsten hunne kudde tegen de ongeloovige medeburgers op. Aldus werd de initiatie een nieuwe bron van godsdienstige onverdraagzaamheid en geestelijke moorden. Gold het enkele individu's, men vervolgde ze, dwong ze om in te gaan" of doodde ze; gold het een volk, men ondernam een godsdienstoorlog om het te bekeeren. Zoo werden de bladzijden der Westersche geschiedenis door moorden op andersdenkenden en door een Bartholomeusnacht bezoedeld; zoo zette in Frankrijk een vorst tegen zijn eigen volk dragonnades op touw als gevolg van een infaam contract, dat zijn wereldlijke arm met een heerschzieke priesterkaste had gesloten. Zoo drenkte Karel de Groote het land der Saksers in den naam van God met het bloed van zijne bewoners; zoo zetten de vijanden der hervorming Duitschland in een dertigjarigen heeten strijd; zoo dwongen zij ons eigen vaderland naar de wapenen te grijpen, en tachtig jaren lang het bloed van zijne zonen op het altaar der gewetensvrijheid te doen stroomen. Zoo woedden de bekeerzieke ijveraars van Mohammed's kerk in Allah's naam met het zwaard in de hand over een groot gedeelte van Afrika en Azië; doch wij behoeven niet verder de vreeselijke rampen in het geheugen te roepen, die de godsdiensten met initiatie over de wereld hebben gebracht. Het zij alleen gezegd, dat de Chineesche natie er van verschoond gebleven is. Nooit heeft zij zich om dogmatiek bekommerd; nooit derhalve is in het Rijk een priesterkaste met behulp van het dogma machtig kunnen worden; nooit een leekenkudde, vast omstrengeld met een band van initiatie, door kerkleer en priesterdom tot onverdraagzaamheid, kettervervolging en godsdienstoorlog aangehitst.

Wij zouden echter der waarheid te kort doen indien wij beweerden, dat steeds in China de sekten zich ongestoord ontwikkeld en bewogen hebben. Nu eens heeft een Keizer het Taoisme, dan weder een het Boeddhisme begunstigd en de mededingende kerk tegengewerkt, doch nooit trad zucht tot initiatie van elkanders leeken bij de sekten op den voorgrond. En zoo er al eens een enkel maal vervolging plaats had, dan was deze nooit tegen godsdienstige overtuiging, maar wel tegen den politieken invloed van de betrokken sekte en vooral tegen de op onrustbarende wijze toenemende kloosters of de aldaar aangekweekte zedeloosheid gericht. Zoo vaardigde Keizer Woe Tsoeng (21) van de Thang-dynastie, de grootste vijand der Boeddhisten, die ooit in China opgetreden is, in 845 een edict tegen de ontelbare kloosters en tempels uit, waarmede de sekte zijn Rijk had overdekt. Langzamerhand liet hij ze, als nadeelig voor de maatschappelijke welvaart en schadelijk voor de belangen van den Staat, ontruimen en neerhalen. De onmetelijke rijkdommen, die er in opgestapeld lagen, werden met de bezittingen in de doode hand ten voordeele van de schatkist verbeurd verklaard, de materialen aangewend tot het bouwen en herstellen van Mandarijnswoningen en meer dan 260,000 monniken en nonnen gedwongen in den leeken

(2). Hij regeerde van 841-47.

stand terug te keeren. Ongeveer 45,000 kloosters en tempels zouden dus van de aarde zijn weggevaagd (22).

Zoo leven nog op den huidigen dag in het Rijk van het Midden drie geheel verschillende godsdienststelsels in broederlijke eendracht naast elkander. Voorzeker mag dit een verschijnsel heeten, hetwelk nergens ter wereld zijn wedergade vindt! "Die rivalisirenden Lehrmeinungen haben alles Ansehen verloren, ihre Anhänger sind, "unfromm und zweifelsüchtig geworden, in den Abgrund der Gleichgültigkeit versun„ken, und haben sich in demselben den Friedenskuss gegeben. Man streitet nirgends "mehr über religiöse Dinge, und durch die ganze Chinesische Nation hat eine "berühmte Formel Geltung, bei welcher Jedermann sich beruhigt. Dieselbe lautet: "San kiao y kiao (23), dass heisst: Die drei Religionen sind nur eine. Somit wären "denn sämmtliche Chinesen zumal Anhänger des Confucius, des Laotse und des Bud"dha, oder genauer ausgedrückt eigentlich gar nichts; sie verwerfen jedes Dogma, "jeden Glauben, und leben ihren Antrieben Gemäss" (24).

Thans nog iets over de Boeddhistische priesters en hun monnikenleven.

Zooals de lezer weet, is het ideale einddoel, waarnaar de orthodoxe zoon van Boeddha streeft, geheele losmaking van al wat stoffelijk is en zijne verheffing tot den toestand van Nirvana of het onbewuste Niet. Verzaking van het aardsche is dus een eerste vereischte om daartoe te geraken; vandaar dat het Boeddhisme een groot gedeelte van den aardbol, en daarmede China, met kloosters heeft overdekt en met monniken gevuld.

Vermits het kloosterleven van het Chineesch Boeddhisme geheel op dat van Indië en Tibet is geschoeid en Midden-Aziatische godsdienstwetenschap ons onderwerp niet is, zullen wij ons niet inlaten met de beginselen, waarop het berust. Slechts willen wij een enkel woord ten beste geven over de personen, die er zich aan wijden en in China de eenige zijn, die den naam van Boeddhisten dragen. In China no one is called a Buddhist except the priests and nuns", zegt Williams zeer terecht (25). Een groot gedeelte van het hoofdgebouw van elk Boeddhistisch klooster is tot

(22) De Mailla, Histoire Générale de la Chine"; deel VI, bladz. 489.

De kruistocht, in de achttiende eeuw tegen de Christelijke Propaganda ondernomen, berustte evenzeer op politieken grond. In de inbreuken, die het Christendom op den heiligen dienst der vaderen dreigde te maken, zag de Regeering namelijk groot gevaar voor de deugd der hào en het daarmede ten nauwste samenhangend patriarchaal beginsel, waarop het geheele staatswezen in China gegrondvest is. Een doorlezing van hetgeen op bladz. 191 en verder op bladz. 434 en volg. is aangevoerd, zal dit den lezer duidelijk maken. Van gewetensdwang was ook hier in de verste verte geen sprake.

[merged small][ocr errors][merged small]

(2) Huc et Gabet, "L'Empire Chinois"; Duitsche vertaling, hoofdst. XVI.
(2) The Middle Kingdom"; hoofdst. XVIII.

kapel of tempel ter eere van Boeddha's en Bodhisattva's ingericht. Het is hier dat afgodsbeelden van dikwijls ontzaglijke afmeting ter aanbidding zijn opgesteld en dagelijks op gezette tijden door de monniken met litaniën en gebeden verheerlijkt worden. De verdere gedeelten van de stichting dienen tot huisvesting van de monniken, die veelal ieder in het bezit zijn van een cel.

De kloosters zijn in China lang niet op even groote leest geschoeid. Sommige tellen niet meer dan twee of drie, andere tot honderdtallen van bewoners. Ook hunne verspreiding over het Rijk is ver van regelmatig. In sommige streken kan men namelijk een dag en langer reizen zonder dat er een enkel is te vinden, terwijl elders, en vooral in de omstreken van groote steden, de "sze" (26) bij dozijnen te tellen zijn. Aan de spits van elk klooster staat een abt, wiens gezag in den regel niet veel voor dat van zijne ambtsbroeders in Christelijke landen onderdoet.

Daar de monniken door gelofte van kuischheid aan het coelibataire leven zijn gebonden, heeft aanwerving noodzakelijk van buiten plaats. Kinderen worden somtijds van de ouders opgekocht en tot den monnikenstand opgeleid; lieden, levenszat of van nature met liefde voor studie of eenzaamheid bezield, sluiten zich dikwerf achter de kloostermuren op en menig misdadiger zelfs, door den arm der wereldsche gerechtigheid gezocht, vindt er een veilig toevluchtsoord. Naar men beweert wordt alle vervolging gestaakt, zoodra het blijkt dat zulk een voortvluchtige met inachtneming van de gebruikelijke formaliteiten als lidmaat aangenomen is.

Omtrent de wijding van nieuwe kloosterlingen werd op bladz. 248 reeds een en ander gezegd. De ordinatie legt de verplichting op om het leven van al wat adem heeft te sparen en vordert verschillende geloften, waaronder die van armoede, kuischheid en onthouding van bedwelmende dranken de voornaamste zijn.

De kloostergelofte is niet bindend voor het geheele leven. Menigeen, die zich onmachtig gevoelt haar te houden, keert in de maatschappij terug, zonder zich, naar de begrippen van de sekte, tegen Boeddha te bezondigen. Immers zou de stichter zelf hebben verklaard, dat degenen die hunne geslachtsdrift niet meester kunnen blijven, door verplichtingen jegens ouders en verwanten naar het burgerlijk leven teruggeroepen worden of twijfelen aan de waarheid van leer en wet, den geestelijken stand vaarwel mogen zeggen (27).

De verplichting om alles te sparen wat adem heeft is een rechtstreeksch uitvloeisel van de Maitri, dat groote hoofdbeginsel, hetwelk, zooals op bladz. 567 is gezegd liefde predikt tot zelfs voor het redelooze dier. Zij verbiedt den monnik om dierlijk voedsel, onder welken vorm ook, te nuttigen en aldus het dooden van levende wezens in de hand te werken, en het gevolg is dat hij uitsluitend van planten leven moet. Zelfs gebruik van leder, been of ivoor is hem verboden, en in het algemeen mag hij geen voorwerp, tot welks vervaardiging materiaal heeft gediend hetwelk van een op

(*) . In Emoy sĩ.

("") Koeppen, die Religion des Buddha"; I, bladz. 338.

« PreviousContinue »