Page images
PDF
EPUB

kussens van matwerk neder om na eenige oogenblikken weder even gelijkmatig op te staan, als waren zij automaten, door een en hetzelfde werktuig in beweging gebracht. En dat alles zonder dat eenig teeken van waarschuwing gegeven of het geringste commando-woord vernomen werd. Op een gegeven oogenblik stelden zij zich allen in beweging. Zonder in de eerbiedvolle houding hunner armen. en oogen verandering te brengen, trokken zij, door den cimbaaldrager voorafgegaan, in een enkele lange rij tusschen de matten en zitplaatsen door en deden hunne formuliergebeden en gezangen in een eenstemmig gemompel van o-bi-to, o-bi-to, o-bi-to overgaan. Deze heilige naam van den grooten Boeddha Amitabha, den vorst van het Westersche Paradijs (34), brengt groote voordeelen over het hoofd van degenen, die hem op de lippen voeren. Hem duizend of vijfduizend malen met groote devotie uit te spreken is voldoende om elke kwellende gedachte, elken strijd inwendig en alle vrees uitwendig te verdrijven. En een verder dienen van de godheid, hem draagt, verlost den mensch uit de rustelooze warlkolken van de groote zee der transmigratie van het bestaan (Sansara, zie bladz. 153 en 325) en voert hem naar dat land van eeuwige rust en eindeloozen vrede in den Westelijken Hemel, waar geen gevaar meer is van te worden herboren in deze wereld van ellende, die de kwellingen des doods te verduren geeft (35).

die

Ten einde met zekerheid te weten hoeveel malen zij den heiligen naam wel hadden uitgesproken en op hoeveel belooning zij dus staat zouden kunnen maken, hielden de priesters elk een scapulier in de hand en telden met zorg daarvan de koralen af. Stem en houding bleven steeds even ernstig en eerbiedig. Nu en dan werd met grootere snelheid en met meer verheffing van stem gepreveld; dan wederom werd de maat vertraagd en ging het gemompel allengskens over in een dieperen toon, al naar gelang de cimbaal met meer of minder vlugheid werd geslagen. Somwijlen trad een der biddenden buiten het gelid om voor de beelden der Drieëenheid een knieval

te doen.

Tot zoover het monnikenleven der Boeddhistische priesters. Thans iets over hunne functiën buiten de kloosters.

Aldaar zijn zij, behalve bedelaars, in de eerste plaats priesters van den voorouderlijken eeredienst. De ceremonien, door hen na sterfgevallen verricht, kunnen hier echter niet behandeld worden, omdat zij te huis behooren op het terrein der lijkplechtigheden, hetwelk, bij nauwgezette bearbeiding, stof genoeg voor een boekdeel zoo groot als het onderhavige leveren zou. Slechts zij gewezen op de requiemplechtigheden der zevende maand, die, daar zij geregelde jaarlijksche feestdagen vormen, met eenige uitvoerigheid op bladz. 320 en volg. beschreven zijn.

Voor het overige drijven de Boeddhistische priesters, evenals hunne collega's

(3) Zie bladz. 154.

(**) Zie±. Notes and Queries on China and Japan”; II, bladz. 36.

van de sekte der Taoisten, handel in wierook, offerpapier en amuletten. Zij doen ook dienst als regenmakers (zie blad". 53 en 299) en kinderdoopers (bladz. 247), en brengen door dit alles geen onbelangrijke sommen in de kloosterkas. Doch in den regel zijn hunne bijverdiensten verre van voldoende voor hun gemeenschappelijk onderhoud, en treurig zou het er dan ook met vele kloosters uitzien en vrij wat minder zouden er in het Chineesche Rijk bestaan, indien niet steeds tal van lieden, met hart en ziel aan den eeredienst der vaderen gehecht, hunne bezittingen hadden vermaakt aan priesters, voor wie bevrijding der zielen uit de ellenden der transmigratie een der hoofdbezigheden is (vergel. bladz. 566).

Al zijn nu echter de Boeddhistische monniken voorgangers bij den heiligen dienst der vaderen, daarom volgt nog niet dat zij hoog bij de natie aangeschreven staan. Want het volk, wars van alle wereld verzaking, ziet, zooals op bladz. 562 en volg. is gezegd, in hun ascetismus en coelibaat schromelijke ondeugden in stede van verdiensten; en geen wonder derhalve, dat hetgeen het voor hen koestert niet veel anders. dan volslagen minachting is. Daar nu niemand in het Rijk zich om dogmatiek bekommert, en geen priester er dus in staat is om, met het dogma in de hand, pressie op den nuchteren gedachtengang des volks uit te oefenen of zich als orakel te doen gelden, aan wiens beginselen, woorden of daden men niet twijfelen kan of twijfelen mag daarom wordt die minachting door geen geestelijk overwicht van degenen, die zij treft, getemperd, maar woekert vrij en onbelemmerd voort. Wel verre dus van voor een ras van hoogere wezens te worden aangezien, zooals de Brahmanen in Hindostan en de priesters in de Katholieke landen, zijn in China de Boeddhistische asceten in het oog van iedereen niet meer dan gewone menschen, die volstrekt niet boven wet of samenleving staan. Geen zweem van eerbied is te bespeuren wanneer een priester door de straten gaat, en menig straatjongen ontziet zich zelfs niet hem in het voorbijgaan het scheldwoord thost-loe (36) "kale ezel" als toespeling op zijn geschoren schedel naar het hoofd te werpen. Het sarcastisch volksgezegde sáan tông-sing, poen hé-sioeng (37), d. i. studentje mager, maar priestertje vet", is steeds op de lippen dergenen, die aan hunne minechting voor de bedelende en nietsdoende kloosterlingen lucht willen geven; doch uit niets duidelijker spreekt de volksgeest dan uit de tallooze populaire romans, waarin namelijk de priesters van Boeddha steeds mikpunten voor spot en scherts, ja zelfs de verpersoonlijkingen van ondeugd en misdaad zijn. En niet zonder reden; want de Chinees voelt als bij instinct, dat coelibaat tot niets dan ontucht leiden kan en losmaking van aardsche banden niet van "losbandigheid" verschilt.

Menigmaal zelfs slaat die algemeene minachting over tot daden van geweld. Dit moest in November 1881 het klooster "des Langen Levens" te Canton, een der schoonste gebouwen van Zuidelijk China, in de volste werkelijkheid ondervinden.

(P*) 禿驢

('')瘦童生,肥和尙

Lang hadden de monniken, die ten getale van honderd ongeveer de stichting bewoonden, in een kwaden reuk gestaan en in onmin met de bevolking geleefd, omdat zij, zooals het heette, andere dan geestelijke gidsen voor vrouwen en kinderen waren; ja, zoo hoog was de spanning geloopen, dat de Mandarijnen, uit vrees voor botsing, zich genoodzaakt hadden gezien bij proclamatie alle godsdienstoefening van vrouwen in de kloosters te verbieden; doch deze maatregel belette de uitbarsting van de volkswoede niet. Toen namelijk op zekeren dag vele vrouwen den kloostertempel binnengingen en daar verscheidene uren achtereen vertoefden, liep de menigte te hoop en eischte onder een hagelbui van steenen hare uitlevering. In stede echter van toe te geven, stelden de priesters zich te weer met messen en stokken, zoodat verscheidene personen min of meer ernstige verwondingen bekwamen;-geen wonder dat de woede der aanvallers er niet op bekoelde en hun aantal van oogenblik tot oogenblik grooter werd. Zij staken het gebouw in brand, sleepten al wat maar draagbaar was en niet door de vlammen werd bereikt bijeen, wierpen er de kleederen van de priesters bij en deden alles opgaan in vlammen en rook. De mouniken vloden in alle richtingen uiteen, met uitzondering van twee hulpelooze grijsaards, die, meer dan negentig jaren oud en deswege niet in staat te vluchten, in de vlammen omkwamen.

Volgens het loopende verhaal bleven de plaatselijke autoriteiten, en dit misschien wel met voordacht, lijdelijke toeschouwers en deden niets van belang om den oploop te bedwingen. Wel echter namen zij, toen het kalf verdronken was, maatregelen tegen de hoofdaanleggers, lieten ongeveer een maand na het gebeurde twee belhamels onthoofden en veroordeelden drie andere met twee der priesters tot een jaar gevangenisstraf met het schandbord om den hals. Dat godsdienstige onverdraagzaamheid (in China trouwens een onbekend iets) totaal vreemd was aan de zaak, bleek uit het feit dat de zaal, waarin de beelden der Drieëenheid waren opgesteld, alsmede het aangrenzende vermaarde klooster der vijfhonderd godheden onaangeroerd bleven (38).

Ten slotte nog een enkel voorbeeld uit vele om te toonen, dat met hun kloosterleven ook het godsdienstig ceremonieel der Boeddhistische priesters niet hoog bij het volk in eere staat. Wanneer zij rondgaan om te doopen (wij hebben deze plechtigheid reeds op bladz 247 beschreven), doen zij het kastje met het Boeddhabeeldje somwijlen voor zich uit dragen door eenige jongens, die te Emoy den naam dragen van phang thai-tsóe ting ew (39), d i. "dragers van het paviljoen van den Grooten Meester". Deze uitdrukking nu gaat daar ter plaatse voor een der meest gehate scheldwoorden door, die men een opgeschoten knaap naar het hoofd kan werpen: wel een bewijs dus, hoe treurig het er met den eerbied voor den Boeddhistischen doop is gesteld.

[blocks in formation]

$ 19.

ALGEMEENE SLOTBESCHOUWINGEN.

Het godsdienst stelsel der Chineezen kenmerkte zich steeds door absolute verdraagzaamheid jegens andersdenkenden. Nooit knoopte het de leeken tot kerkgenootschappen samen of schreef het godsdienstige wetten en verplichtingen onder hen uit. In China kent men geen zondagviering, geen kanselprediking, geen kinderdoop, kerkelijk huwelijk, ziekenbediening of biecht. Propaganda voor de Boeddhistische beginselen door middel van tractaatjes en boeken. In China heeft men geen door priesters opgelegde boetedoeningen, geen aflaten.

Nimmer kwamen de priesters in het Chineesche Rijk tot macht en aanzien. Nooit deden zij er een klasse van paria's ontstaan, of een sekte van Thugs of Worgers. Nooit stelden zij er ordaliën in of zweepten zij er het volk tot bedevaarten en kruistochten op. Stelselmatige aankweeking van godsdiensthaat, partijzucht en onverdraagzaamheid behoorde in China steeds tot de onbekende dingen.

Nooit bestond er in China voor de priesters aanleiding zich vast aaneen te sluiten, tot vorming van een goed gedisciplineerde legerschaar. Des te minder konden zij er tot invloed geraken, wij er sinds de hoogste Oudheid elk huisvader priester was. Hunne machteloosheid belette ook van zelf alle verbond tusschen Kerk en Staat en maakte priesterregeering onmogelijk.

Godsdienstmysteriën waren steeds in China onbekend. Nooit werd er de zinnelijkheid vergood, nooit werden er Bacchanaliën enz. gevierd. Zoover de geschiedenis reikt, kent het Chineesche godsdienstsysteem geen menschenoffers.

In China werd de opvoeding van het volk nimmer aan den godsdienst, wel aan de wijsbegeerte toevertrouwd. Confucius en Mencius zijn de corypheeën van die wijsbegeerte. Hunne lessen, den volke ingeprent door den huisvader en den schoolmeester. Cijfers, aan onze koloniale statistiek ontleend, ter aantooning dat de moraliteit der Chineezen niet bij die van ons Nederlanders achterstaat.

In de vorige § reeds werd er op gewezen, dat de Chineesche natie zich immer slechts bekommerde om de moraal der sekten, die onder haar ontstonden, en zich nooit afgegeven heeft met dogmatiek. Ook werd aldaar betoogd, dat dientengevolge het ontstaan van een invloedrijke priesterkaste in China steeds onmogelijk is gebleven, en er ook geen initiatie in het leven werd geroepen, omdat deze geen reden van bestaan bezit waar een overheerschend priesterdom, ijverzuchtig op de instandhouding zijner macht, ontbreekt. Thans rest ons nog op eenige der voornaamste gevolgen te wijzen, die uit dit alles voor de Chineesche maatschappij zijn voortgevloeid.

Godsdienstige verdraagzaamheid, in den volsten zin des woords, verdient hier in de eerste plaats vermelding. Zonder voorbehoud mag zij in China absoluut worden genoemd. Omtrent haar werd echter in de vorige § het onze reeds gezegd, zoodat het niet noodig is er verder bij stil te staan.

Nergens ter wereld wellicht hebben de priesters doorloopend zóó weinig gezag over het volk bezeten als in het Chineesche Rijk. Nooit hebben zij er de leeken tot

kerkgenootschapp kunnen samenknoopen; nooit onder hen wetten en verplichtingen kunnen uitschrijven, op kerkleer gegrond. Nooit hebben zij er een geheiligden zevenden dag ingesteld, met het doel het volk op te zweepen tot godsdienstige bijeenkomsten en aldus te fanatiseeren onder een zoogenaamden kansel der waarheid (1); nooit den ouders kinderdoop afgedwongen, eenig en alleen om de initiatie van het jonge geslacht bij hunne slavenkudde te verzekeren. Men kent in China geen kerkelijk huwelijk, dat in Europa het priesterdom in het diepst van het burgerlijk leven doet ingrijpen; geen ziekenbediening, die den leek zijne afhankelijkheid van de priesters ten aanzien van het hiernamaals zoo in haar volle gewicht doet voelen en dus zulk een krachtige steunpilaar is voor hunne heerschappij. Geen priester legde er ooit godsdienstige verplichtingen op (2), ten einde des te meer overtredingen uit te lokken en dus te beter gelegenheid te hebben de leeken door bedreigingen met hel en goden te verschrikken; noch dwong er de zwakken van geest zich op genade of ongenade in hunne armen te werpen, om absolutie te verwerven voor denkbeeldige vergrijpen. Geen biecht dus werd er ingesteld, noch gehandhaafd als welkom middel om de diepste geheimen van de kudde uit te vorschen en aldus tot algeheele beheersching van haar maatschappelijk leven te geraken. Nooit bijgevolg werd er den misdadiger de weg geopend om zich door een bloote ceremonie rein te wasschen en dus op nieuw met zondigen te kunnen beginnen; nooit op die wijze ondeugd aangemoedigd en de zedelijkheid ondermijnd. Nimmer eindelijk leerden de priesters in China met ongeëvenaarde driestheid, dat men vergrijpen jegens den evenmensch goed kan maken door boetedoeningen, aan het misdrijf vreemd; nooit sloegen zij er uit misdaad munt door aflaatbrieven te verkoopen, en dus de moraliteit des volks ten offer te brengen op het altaar van hun Mammon.

Van alle macht en gezag over de maatschappij verstoken, konden zij er ook nooit, ter bereiking van zelfzuchtige oogmerken, vermetele misdaden plegen jegens een onder loodzwaar priesterjuk gekromde kudde. Nooit bestonden in China Brahmanen, die, zich stellende boven volk en wet, zich nooit ontzagen een gedeelte van hunne medemenschen als dieren voor onrein te verklaren, ten einde zelf des te gemakkelijker door reinheid uit te blinken. Nooit schreef er een priestersekte van Thugs of worgers menschenmoord voor als eerste plicht en als middel om aangenaam te zijn in de oogen van een Kali. Nimmer stelden er de priesters, zooals in Europa en Hindostan, ordaliën in, ten einde een gemakkelijk middel te bezitten om tegenstan

(1) Boeddhistische priesters maken wel propaganda voor hunne beginselen, vooral voor de Maitri en de daarmede samenhangende leer van onthouding van dierlijk voedsel, doch slechts door verspreiding van tractaatjes en boeken. Sommige dezer bevatten ook Sanskrit litaniën en gebeden, die, in Chineesche letterteekens overgeschreven, voor de leeken volkomen onverstaanbaar zijn, maar desniettemin door menigeen ijverig afgepreveld worden.

(2) Als zondagswetten, mishooren, communiceeren, vasten enz. Het is waar dat in China de vrouwen dikwijls vasten uit Boeddhistischen godsdienstijver (zie bladz. 160), en vele mannen op denzelfden grond zich van dierlijk voedsel onthouden; doch dit is veeleer uitzondering dan regel en geschiedt volstrekt niet op priesterlijk bevel of door geestelijken dwang.

« PreviousContinue »