Page images
PDF
EPUB

kleine doosjes of papieren zakjes met suikergoed bekend onder den naam van tsijènáp (13) "introductie-doosjes, of doosjes van aanbeveling". De offeraar treedt vooruit, neemt een of drie wierookstokjes in de saamgevoegde handen, maakt eenige kleine buigingen met het bovenlijf, en plaatst den wierook vervolgens in den aschpot (14). Is er echter een tweede persoon aanwezig, dan neemt deze den wierook van hem over, om dien in den aschpot te steken. Ten slotte knielt de offeraar neder, en slaat het hoofd drie of meermalen tegen den grond. Nadat deze plechtigheid is afgeloopen, worden op dezelfde manier dezelfde offerwaren geofferd aan de geesten van hemel, aarde en water, die bekend staan onder den naam van saam-kai-kong (15) of "Heeren der drie Werelden." Wat eigenlijk door de Chineezen onder deze drie godheden wordt verstaan, is wellicht het meest duister voor henzelven. Sommigen zeggen dat het zijn : Iste, de geest die den hemel of het firmament bestuurt: de thijen-koan (15); 2de, die van aarde en hel de te-koan (17); en 3de, die welke den dampkring en het water regeert de soéi-koan (18.). Voor den laatsten wordt dikwijls, hoewel ten onrechte, in plaats gesteld de dzjin-koan (19), of de geest die het menschelijk noodlot regeert. De feestdagen, die hoofdzakelijk aan de vereering dier drie godheden zijn gewijd, (geboortedagen, sing-dzjít (20) zooals de Chineezen zeggen), vallen respectievelijk op den 15den van de eerste, de zevende en de tiende maand. (21)

()() Deze eerbewijzing heet tshioe-dzia of ip-dzia. Voor de woorden tshioè en dzia ben ik niet in staat geweest karakters te vinden, doch ip wordt gewoonlijk geschreven De Chineesche wierook is gemaakt uit een mengsel van wierook en gemalen sandelhout of koemest, in den vorm van dunne, lange staafjes, die op houten steeltjes zijn bevestigd. Van boven aangestoken branden zij naar onder toe langzamerhand af, en laten steeltjes en asch achter in den pot, waarin zij zijn geplaatst. Zulk een wierookpot is van metaal, aardewerk of gehouwen steen. Wanneer een nieuwe wordt aangelegd, dan vult men hem veelal een weinig aan met asch van een anderen pot, liefst uit zulk een, die voor het altaar heeft gestaan van een afgod in grooten geur van heiligheid, en de geofferde wierook maakt hem verder langzamerheid van zelve vol. De asch wordt dikwijls als amulet in een klein zakje op de borst gedragen, zoowel door kinderen als volwassenen, (*)三界公(天官()地官(水官.

(^Ë ((") De oorsprong der vereering van de saam-kaì-kong

moet niet in het Boedhisme worden gezocht. Vóórdat een heilige door zijn overpeinzingen en abstracties tot den toestand van Nirvana, of losmaking van alles wat stoffelijk is, kan geraken, moet hij door drie toestanden of werelden trekken, die den naam dragen van saam-kaì (Trailokya)

De eerste heet Kama-vatchara, Kama-dhata of Kama-loka, de wereld van lusten alwaar nog vorm

欲界

en stof, en bevrediging van zinnelijkheid bestaan. Zij omvat o. a. onze aarde.

R

De tweede wereld heet Rupa-dhata of Rupa-vatchara, de wereld van vorm en stof Alle zinnelijkheid en bevrediging van zintuigen houdt hier op, hoewel er nog vorm en materie is. Er bestaat geen geslachtsverschil. Deze wereld omvat de achttien Brahma-loka of hemelen van Brahma, den Bestuurder van het Heelal. En eindelijk gaat de ziel, nadat zij deze twee vormen heeft doorgemaakt, over in de derde wereld, waar geen stof meer is noch zinnen bestaan, en dus een toe

De artikelen die den Hemelgeest en den Heeren van de drie Werelden worden. aangeboden, verschillen in hoeveelheid en kostbaarheid al naar gelang van rijkdom en devotie. Niet zelden worden ook nog vruchten en gebak geofferd, en bloemen ter versiering op de offertafel neergezet, terwijl een schaaltje chinaasappelen er nooit ontbreekt. De tafel wordt gewoonlijk eerst opgeruimd in den loop van den derden dag, want op de beide dagen na Nieuwjaar moeten dezelfde artikelen op nieuw aan dezelfde godheden worden geofferd. Het knielen op den grond wordt echter nagelaten, en de offeraar vergenoegt zich met het tshide"-dzia, zooals het boven is beschreven. Op al de drie dagen wordt de plechtigheid besloten met het afsteken van vuurwerken, die onder de vreemdelingen in China algemeen bekend zijn onder den Engelschen naam van "crackers," en op Java mertjon, te Batavia patassan en te Cheribon bledogan heeten. Het afsteken heet pang-phaò (22) en geschiedt gewoonlijk voor de geopende deur.

Die "crackers" bestaan uit kleine ronde kokertjes van dik, stevig papier, die met kruit zijn opgevuld. In vroeger tijden werden zij gemaakt van bamboe. Door een der gesloten uiteinden is een brandbare pit aangebracht, die, aangestoken, het kruit doet ontvlammen, en het kokertje met een knal doet uiteenbersten. In beginsel zijn zij dus ongeveer samengesteld als de zoogenaamde zevenklappers of voetzoekers van onze Hollandsche jongens. De kokertjes worden in groote hoeveelheid aan de pit opgehangen langs een dun touw, en de rits, met of zonder windingen, bevestigd aan het einde van een stok, en van onder aangestoken. Het opklimmende vuur deelt zich mede aan al de pitten die aan het koord bevestigd zijn; de kokertjes springen successievelijk uiteen, en de knallen volgen elkander met zulk een snelheid op, dat een geratel wordt geboren, hetwelk door de gansche buurt weergalmt. Er zijn weinig godsdienstige plechtigheden die niet met zulk vuurwerk worden gesloten. Ook bij feestelijke gelegenheden mogen de "crackers" niet ontbreken, en weinig Europeanen

stand van volkomen onbewustheid heerscht. Deze heet Arupa-dhata of Arupa-vatchara, de wereld

zonder vorm en stof 無色界, en is als het ware de voorhof van de Nirvana.

Deze drie werelden zijn wellicht een navolging van de drie zuiver-cosmologische werelden der Brahmanen: hemel, aarde, en atmospheer of water. Het is zeer waarschijnlijk dat deze indeeling van het Heelal door de Chineezen is ontleend aan het overoude Brahmanisme. Zie over de vereering van de saam-kai-kong meer uitvoerig, onze verhandeling over den 15den der 1ste maand.

(22) (")(") Wat den oorsprong van het gebruik dier crackers aangaat: de Jaarkalender van King-Tsjhoe 荆楚歲時記, een werk dat in ongeveer A. D. 500 wordt gezegd

geschreven te zijn, en een overzicht geeft van de gebruiken en zeden in een gedeelte der tegenwoor

dige provincie Hoe-Kwang, vermeldt in zijn commentaar het volgende:

"Op den eersten dag van het jaar doet men voor de huisdeuren bamboe in het vuur ontploffen "om de Shan-Sao

山臊 en andere kwaadwillige demonen te verdrijven." Wat die Shan

Sao eigenlijk zijn, vertelt ons het "Boek der Geesten en Wonderen" ‡ K

een werk

dat uit de 4e of 5e eeuw dagteekent. Wij lezen daar in het hoofdstuk: "de westelijke Wildernissen": "In de diepe bergen van het Westen woont een ras van wezens, niet grooter dan een voet;

keeren naar hun vaderland terug, wien niet, door hun personeel, een knetterend vaarwel wordt toegeroepen.

Sommigen hebben beweerd en beweren nog, dat het afsteken van die "crackers" ten doel heeft het verjagen van de kwade geesten, die door de straten dwalen, en op een gelegenheid loeren het huis binnen te sluipen. Anderen willen dat het wordt gedaan om de attentie der goden te trekken, wien men zoo juist een offerande heeft gebracht; doch de meest algemeene opinie onder de deftige standen der Chineezen is, dat het afsteken alleen als vreugdbewijs moet worden aangemerkt. Ook bij ons worden kanonnen afgevuurd ter opluistering van een nationaal feest, en vuurwerken afgestoken op bruiloften en andere partijen, en men mag veilig aannemen dat het afvuren van "crackers" bij de Chineezen wel degelijk hetzelfde ten doel heeft (23).

Vooral gedurende den nieuwjaarsnacht is het geratel in de straten verschrikkelijk. Iedere familie vervult de offerplechtigheden op een uur hetwelk haar het best gelegen komt, en daar velen reeds beginnen met middernacht, en anderen wachten tot

"zij loopen ongekleed rond en vangen krabben en garnalen. Zij hebben slechts één been, en zijn volstrekt niet bang voor de menschen. Wanneer zij bemerken dat zich ergens personen te slapen #leggen, dan maken zij van de duisternis gebruik om zich van de door hen aangelegde vuren te "bedienen, ten einde hunne krabben en garnalen te braden; ook loeren zij of zij zich verwijderen, #stelen hun zout, en eten daarmede hunne krabben. Het volk beproeft deze wezens te verjagen "door bamboe te werpen op het vuur, hetwelk, door met geweld uiteen te barsten, de Shan-Sao "verschrikt doet wegstuiven. Wil men hen aanranden, dan maken zij dat men koorts bekomt." Waarschijnlijk zijn die Shan-Sao dezelfde fabelachtige wezens die men Shan-Siao heet, en wier naam men schrijft. Deze demonen worden in het Keizerlijk Woordenboek van Khanghi beschreven als hebbende de grootte van een klein kind, met één been, doch niet in staat iemand kwaad te doen, mits men slechts hun naam noemt. Zij komen vooral voor in het deHin

partement Ting-Tsjowfoe in Fohkjen. Volgens Williams' "Syllabic Dictionary" worden zij door de Miaotze, dat zijn, de overblijfselen van de oerbevolking der zuidelijke provincies van China, vereerd met processies op Nieuwjaarsdag.

Te oordeelen dus naar hetgeen de bovengenoemde werken zeggen, moet men besluiten, dat het ontsteken van mertjons, althans in beginsel, slechts ten doel heeft het verjagen van kwaadaardige spoken en demonen. De naam dien men nog tegenwoordig aan de mertjons geeft,

nanelijk爆竹, of bamboe 竹 dat geweldig is 暴 in het vuur , bewijst bo

vendien

nog eenigermate, dat zij de plaatsvervangers zijn van het bamboe, hetwelk men oudtijds in te doen uiteenbarsten. En ten slotte halen wij nog

het vuur wierp, om het met geweld het volgende citaat aan uit het werk: "Uitgebreide Verklaring der maandelijksche Voorschriften" ter staving van hetgeen wij hierboven in den tekst hebben gezegd:

"Op Oudejaarsavond gebruikt men mertjons om het licht en de warmte der lente in beweging "te zetten en te voorschijn te doen komen, alsook om nadeelige en gevaarlijke invloeden af te wenden "en te verdrijven. Heden ten dage beschouwen de menschen ze slechts als speelgoed, en twisten en strijden "Over de oorspronkelijke grondbeteckenis er van, die geheel ontaard, en verloren is geraakt." Zie de Encyclopedie: "Spiegel en Bron van alle Onderzoek”

hoofdst. 50.

zonsopgang, is het

gevolg dat men al dien tijd door niets hoort, dan dat helsch geknetter en gekraak. Dat voor een Europeaan, die in de Chineesche stad woont, gedurende dien nacht aan geen slapen valt te denken, is duidelijk. Ook in den loop der eerstvolgende dagen, die eveneens aan offerplechtigheden zijn gewijd, komt aan het afsteken van vuurwerken geen einde, en zóó groot is in sommige steden het verbruik, dat de boeren uit den omtrek de overblijfselen komen opvegen, om die aan te wenden als mest.

Offerande aan de Huisgoden. Even als de oude Romeinen hebben ook de Chineezen hunne lares of huisgoden. Hunne beelden zijn in den regel opgesteld in een open kastje, tegenover den hoofdingang van het huis. Een wierookbak en een paar kandelaars zijn daarvóór geplaatst om, als het noodig is, de wierookstokjes en de kaarsen op te nemen, die men den goden mocht willen aanbieden. Een beschrijving van die huisgoden zal lager voor elk afzonderlijk worden gegeven bij de behandeling der dagen, die respectievelijk aan hun vereering zijn gewijd. Hier zij slechts aangestipt, dat zij in Emoy gewoonlijk en als regel vier in aantal zijn, namelijk :

[merged small][ocr errors][merged small]

II. Keh-Sing-ôngde heilige Prins Keh (zie tweede maand

22sten dag).

III. Thów-Ti-Kong de God der Aarde en ook van den Rijkdom (zie tweede maand 2den dag).

IV. Tsaò-Koen-Kong

# de Hertog-Keukenprins, de God van de

[ocr errors]

Keuken (zie achtste maand 3den dag).

Van dit viertal kan men zeker zijn bijna in alle woningen van Emoy er een of meer aan te treffen. Ook nog andere speciale goden worden er vereerd in overeenstemming met den maatschappelijken stand of het beroep van den bewoner, doch de voornaamste van deze zullen voor en na lager behandeld worden. Dáár waar het bovengenoemd viertal in zijn geheel aanwezig is, is de Godin der Genade achter in het tabernakel geplaatst; vóór haar bevindt zich Keh-Sing-ông, en rechts en links van dezen de God van den Rijkdom en de Keukenprins. Het beeld van de Godin der Genade is gewoonlijk een weinig grooter dan dat der drie andere goden.

Op Nieuwjaarsdag nu moet aan al deze huisgoden een gezamenlijke offerande worden gebracht, ten einde hun zegen af te smecken over het ingetreden jaar. Ongeveer dezelfde soort artikelen als aan den God des Hemels zijn geofferd geworden, maar meestal niet in zulke groote hoeveelheden, worden op een tafel geplaatst vóór het tabernakel, en iedereen, van af den oudste tot den jongste, moet op zijn beurt wierook offeren, knielen en eenige malen het hoofd op den grond slaan. In sommige gezinnen brandt men stukjes welriekend sandelhout, en voegt bloemen en chinaasappelen aan de offerande toe. En zoo min als de tafel welke ter eere van den hemel en van de

saam-kai-kong aan de deur is uitgestald, wordt die welke voor de huisgoden is aangericht geworden, opgeruimd vóór den derden dag, want in den ochtend van de twee volgende dagen moet de offerande worden herhaald. Men behoeft bij die gelegenheden echter niet het hoofd op den grond te slaan, doch het is voldoende met wierookstokjes in de saamgevoegde handen eenige malen het bovenlijf te buigen, en daarna de stokjes in den aschbak te steken (tshioè"-dzia, zie boven.) De thee op de offertafel wordt echter elken dag vernieuwd. Hoewel rijkere lieden niet zelden voor de offeranden aan den Hemel, de Heeren der drie Werelden en de Goden drie verschillende tafels aanrichten, zoo ziet men toch dat armere families zich gewoonlijk met één enkele behelpen. Elke offerande wordt regelmatig besloten met het afsteken van mertjons.

Het is hier ook de geschikte plaats om kortelings aan te geven welke de geregeld terugkomende offeranden zijn, die den huisgoden gezamenlijk worden gebracht, buiten en behalve de groote bijzondere offeranden op die dagen, welke speciaal aan hunne vereering zijn gewijd, en lager zullen behandeld worden. Op den eersten en vijftienden van elke maand worden des morgens vroeg drie kopjes thee voor hun altaar gezet met brandende kaarsen en wierook, terwijl er ook in den avond van die dagen op nieuw kaarsen en wierook worden ontstoken. De stokjes worden in den wierook bak geplaatst nadat zij, volgens den regel die algemeen in zwang is, in de handen zijn gehouden, en den goden zijn aangeboden op de wijze hierboven beschreven, en die tshioè"-dziā geheeten wordt. Er wordt echter niet geknield of het hoofd geslagen.

Bovendien worden nog elken avond zonder uitzondering, wierookstokjes en kaarsen gebrand voor al de goden, doch zonder thee, en niet des morgens, zooals op de bovengenoemde twee dagen van elke maand.

Feliciteeren van de ouders. Het is een regel waarvan niet wordt afgeweken, dat eerst na het vereeren van de goden de gelukwensching der kinderen aan de ouders wordt gebracht. Want de goden zijn natuurlijk grooter dan vader of moeder, en behooren derhalve den Voorrang te hebben, en eerst te worden vereerd. Nadat dan de offerande aan de huisgoden is afgeloopen zetten de ouders zich neder ter zijde van het altaar, waar de afgodsbeelden en de tabletten ter vereering van de afgestorvene voorvaderen (zie dit hoofdstuk lager) zijn opgericht, en ontvangen daar de hulde hunner kinderen. Van af den oudsten te beginnen treden de zoons toe, knielen voor hen neder, en slaan het hoofd, doch altijd worden zij, nog vóór dat deze ceremonie is ten einde gebracht, door de ouders in het voortzetten der begroetingen gestoord, en aangemaand om op te staan: iets wat door de Chineesche etiquette stilzwijgend is voorgeschreven, telkens wanneer iemand zich voor een ander in het stof buigt. Bij het begroeten worden veelal de woorden geuit: how si-toā láng túng hè-sioe (24) nik wensch den grooten lieden (ouders) een lang leven toe". Als alle zoons aldus hunnen kinderplicht hebben vervuld, treden ook de dochters voor, terwijl tegelijkertijd de jongere zoons dezelfde eerbied betuiging herhalen tegen

(*)與是大人長歲壽,

« PreviousContinue »