Page images
PDF
EPUB

"had ontmoet, Li Poe Wun (182) geheeten. Deze had zich aan hem doen kenuen als "de achterkleinzoon van Laotsze (133), en hem kaarten en recepten, alsmede een au"thentiek boek gegeven, met bevel om mede te werken tot de uitvoering van de wetten, "welke de Goddelijke Vorst van het groote evenwicht van het Noorden had uitgevaar"digd van uit de stille raderen van het Hemelsche Paleis. (134). Khow Khijen Tsji had "dit boek in ontvangst genomen, en bood het den Heer van Wej (135) aan, maar aan "het hof en daar buiten waren er nog velen die geen geloof aan zijne woorden sloegen, wen alleen (de gunsteling des vorsten, de geleerde) Tshoei Hao (136) vertrouwde hem "en nam zijne leerstellingen aan. Hij (Tshoei Hao) diende (bij den troon) een me"morie in, luidende: Wanneer de wijze vorsten (van de oudheid) hunne zending ont"vingen, dan kwam er altijd de een of andere vingerwijzing van den Hemel. De "teekening van de Hwang-ho en het geschrift van de Loh-rivier (137) brachten "boodschappen over in letterteekens op (den rug van) dieren, doch dit komt in "geene vergelijking met hetgeen thans is geschied, namelijk dat menschen en goden

bergen, waarop de Keizers aan den Hemel plachten te offeren. Hij is gelegen in de provincie Honan, tusschen de Hwang-ho en de Han-rivier. (12) 李譜文

(133) Laotsze droeg, naar de legenden verhalen, eveneens den familienaam Li.

(**)使之輔佐 北方 太平真君出天宮 ##. Dit vereischt eenige toelichting. De hier bedoelde vorst kan, naar onze mee

ning, niemand anders wezen dan de God van den Noordpool, het middelpunt des hemels waarom alles draait, en dat het Groote Evenwicht in het Heelal in stand houdt. De stille raderen of wielen stellen waarschijnlijk de banen voor der hemellichamen, waarvan de pool de as, het midden is. De zoo vaste, onveranderlijke wetten des Heelals toe te passen op de menschelijke daden, en de staatsinstellingen en wetten in overeenstemming te brengen met den kringloop der Natuur: dit is altijd het streven der oude Chineezen geweest, hetwelk nog zelfs heden ten dage in de staatsinrichting en de godsdienstige gewoonten en gebruiken van het volk doorblinkt. Khow Khijen Tsji wierp zich blijkbaar op als priester der Natuur, als profeet van de wetten van het Groote Evenwicht des Heelals, als sterrewichelaar, want de hemellichten zijn het immers die dag en nacht regelen, zomer en winter brengen, en dus het menschelijk lot bepalen. De hoogste Natuurgod is gezeten in het middelpunt des Hemels, in den pool; van daar dat Khow Khijen Tsji beweerde zijne zending van dáár ontvangen te hebben.

(135) In A. D. 386 vestigde zich in het Noorden der provincie Sjansi een rijk van Hunschen oorsprong, dat bekend staat onder den naam van Topa of Toba 拓跋. Het breidde zich meer en meer over het Westen en Noorden van China uit, en onderwierp eens bijna de helft van het toenmalige grondgebied des rijks, doch in 535 ging het wederom te gronde. De naam der dynastie was Wej. De vorst, van wien boven in den tekst sprake is, heette Ming Juen Ti

帝 of Juen Ming Ti 元明
元明帝.

en

(^^) 崔浩() 河 圖 » 洛書. Oude legenden verhalen, dat de fabelachtige Keizer Foch Hi (2852-2737 vóór Chr.) eens een monster uit de Hwang-ho

zag te voorschijn komen, half paard, half draak (), hetwelk een combinatie van figuden rug droeg, waarop later verschillende Chineesche philosofen hunne ontologische theo

ren op

welkaar ontmoeten van aangezicht tot aangezicht. Het handschrift is voortreffelijk en "de woorden en vingerwijzingen zijn diepzinnig en schoon: voorwaar, van af de oudste "tijden heeft er geene wedergade van bestaan. Hoe is het mogelijk dat men zich om "de menschen bekommeren, en de bevelen van de hoogere machten minachten kan! "De Keizer was hiermede ingenomen. Hij beval dat men edelgesteenten, zijde en dieren "zou gaan offeren op den Soeng-berg en Khijen Tsji met zijne leerlingen tegemoet zou #trekken, ten einde hem eerbewijzingen te doen toekomen als Meester des Hemels".

Dit is, voor zoover wij hebben kunnen nagaan, de eerste maal, dat een Taoistische Paus door de Chineesche Keizers werd erkend. Doch zij gingen verder. In 749 bevestigde Huen Tsoeng (188) van de Tang- dynastie de erfelijke privilegien van Tsjang Tao Ling's afstammelingen, en erkende ook dezen grondlegger van het Pausdom officieel als "Meester van den Hemel." En sinds dien tijd hebben de Pausen dezen titel behouden tot op den huidigen dag, en zijn zij steeds gevestigd gebleven op den Draken- en Tijgerberg in Kiangsi, waarvan wij, als verblijfplaats van Tsjang Tao Ling boven reeds hebben melding gemaakt.

In het jaar 1016 stond Keizer Tsjun Tsoeng (189) van de Soeng-dynastie uitgebreide landerijen in de buurt van den Draken- en Tijgerberg in bruikleen aan den toenmaligen Heer des Hemels af (140). En juist een eeuw later, dus in 1116, ontving de Hemelgod, die toenmaals reeds volkomen vereenzelvigd en saamgesmolten was met Tsjang Tao Ling, van Keizer Hwoei Tsoeng (141) een nieuwen titel, en wel dien van Giók-Hong Siong-Té (142) of Edelsteenen Alleenheerscher, Opperste Keizer. Dit geschiedde voornamelijk op aandringen van 's Keizers gunsteling Lin Ling Soe (143), een gewezen Boeddhistischen priester, die zich later tot een vurig ijveraar voor de Taoistische sekte had bekeerd.

Het zou een subject zonder object wezen indien wij het Taoistische Pausdom in al de phasen, die het heeft doorloopen, wilden ontleden en nagaan: wij zullen ons dus met eenige hoofdpunten vergenoegen. Men moet zich niet verbeelden dat het zulke diepe ingrepen heeft gedaan in de Chineesche maatschappij als het Romeinsche Pausdom in de onze, noch gelooven dat het ooit eenig belangrijk aandeel heeft gehad in de politieke verwikkelingen des rijks: - nooit heeft in China de Staat onder de Kerk gestaan, nooit een vorst op het punt van regeeringszaken het hoofd gebogen voor een riën en wichelarijen met getallen hebben gebouwd. Hetzelfde ongeveer overkwam Keizer Ju (2205--2197 vóór Chr.), toen hij bezig was de wateren van de Loh-rivier (een zijtak van de Hwangho) af te leiden om het land van overstroomingen te bevrijden; doch het dier, dat zich aan zijne blikken vertoonde, was een schildpad. Sinds de herleving der letteren onder de Han-dynastie hebben slechts weinige Chineezen het gewaagd aan de goddelijke herkomst dier figuren te twijfelen, en steeds hebben zij er, door permuteeren en combineeren, alle natuurverschijnselen uit zoeken te verklaren. (138) 宗,

(1) Mayers, "Chinese Reader's Manual", 35.

("")

(2*3) 徽

(*)玉皇上帝(H)林靈素ı

Paus. Steeds hebben de opvolgers van Tsjang Tao Ling zich moeten houden aan hunne altaars, aan hun ambt van eerste onder de priesters, van Keizerlijk bezweerder van spoken en geesten; zij offerden, wanneer het den Zoon des Hemels behaagde, aan de vijf heilige bergen des rijks (144), bezwoeren de spoken waar zulks hun van hoogerhand bevolen werd, en lieten het wonderdoende zwaard van Tsjang Tao Ling werken en dienst doen ten bate van het volk. Niet zelden echter traden zij op als personen van het uiterste gewicht. Tegen het einde van de Ming-dynastie (A. D. 1368 tot 1628) bekleedde de toenmalige Meester des Hemels het belangrijke ambt, of droeg althans den titel, van voogd over den troonsopvolger: een waardigheid die zelden of nooit aan een Manderijn beneden den rang van Goeverneur eener provincie wordt toegekend. En de eerste Keizers van de tegenwoordige Tshing-dynastie, Sjoen Tsji (145) en de beroemde Khang Hi (146), lieten de Pausen steeds toe ter audiëntie aan het hof, waar zij met de grootste pracht en praal werden ingehaald. Zelfs gaf laatstgenoemde, hoe verlicht hij ook overigens was, de Keizerlijke wijding aan het verblijf van den Meester des Hemels, en betitelde het met den naam van "Paleis der Reinheid van Omhoog" (147). Niet minder pleegt zulk een officieele wijding aan den roem een tempel toe te brengen dan een Pauselijke bul, die aflaten belooft, aan de reputatie van een bedevaartplaats in Europa.

van

Het wijd en zijd bekende verblijf van den Meester des Hemels is, zooals wij reeds hebben gezegd, gelegen op den Draken- en Tijgerberg, in het oostelijk gedeelte der provincie Kiangsi. Of, meer nauwkeurig, op ongeveer 27 mijlen zuidwaarts van de districtshoofdstad Kwej-Khi (148), en derhalve niet ver over de noordelijke grenzen der provincie Fochkjen. Twee hooge picken, dicht bij elkander, hebben aanleiding gegeven tot den naam van Draken- en Tijgerberg, en tusschen beide in is het Paleis der Reinheid van Omhoog gelegen, waar priesters en monniken leven, ongetrouwd, in kloosters rondom heen. Een zestigtal zijn steeds ijverig in de weer om amuletten en tooverpapieren te vervaardigen en uit te deelen aan de menigte, die hier hulp zoeken komt tegen de kwellingen van kwaadaardige spoken en geesten; doch de Meester des Hemels treedt niet zelden persoonlijk op om voor de rijken, die het betalen kunnen, de kwade invloeden, welke in hunne buizen rondwaren, te verjagen. Groot zijn de inkomsten, die uit deze praktijken worden getrokken, doch zij zijn gering vergeleken bij hetgeen de uitgestrekte landerijen, die aan het klooster door verschillende Keizers zijn geschonken, opbrengen. En toch verkeeren de gebouwen in een treurigen toestand van verval, en vele staan op het punt in puin te storten: dank zij de onverschilligheid, die tegenwoordig de plaats van eerbied jegens het hoofd der Taoistische kerk ingenomen heeft. Men toont er nog een voorwerp, dat Tsjang Tao Ling zou gediend hebben om de pil der onsterfelijkheid te vervaardigen.

[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]

(“”)上 上清宮(*) 貴溪 breedte 28°16'48", lengte 114°57'20".

Vroeger, zegt Père Damicourt in de "Annales de la Foi" (deel II 30), overtrof de macht van den Meester des Hemels die van elk Europeesch Soeverein of Kerkvorst. Het volk stroomde samen om den zoom van zijn kleed aan te raken, en verzamelde het slijk en het stof van onder zijne voeten om het te gebruiken als een voorbehoedmiddel tegen kwaad; doch in den loop der laatste eeuw werd het privilegie hun ontnomen van ten hove te mogen verschijnen, en alzoo hunne macht en invloed niet weinig verzwakt. De Paus, die in 1856 op den stoel van Tsjang Tao Ling gezeten was, was, volgens denzelfden Père Damicourt, een polygamist, een dobbelaar, een opiumrooker, in één woord, een man door allerlei ondeugden ondermijnd en diep geminacht door elkeen die in zijne nabijheid leefde.

Geen wonder dat de toovermacht van zulk een wezen, hoe krachtig zij ook eeuwen lang gewerkt had tegen bovennatuurlijke wezens en duivelen, niets kon uitrichten tegen de langharige spoken" in menschengedaante van Hoeng Sioe Tshuen (149). In 1850 stak deze de vaan des oproers tegen de heerschende Tartaarsche dynastie omhoog, liep met een legio van volgelingen de zuidelijke provinciën af, trok meer en meer naar het Noorden op, en liet zich eindelijk in Nanking tot tegenkeizer uitroepen onder den titel van Hemelschen Vorst (150). Op zijn tocht bracht hij ook de omstreken van het Pauselijk verblijf in beroering. En evenals de banbliksems, die Pius tegen de voortrukkende troepen zijner vijanden slingerde, zoo ook vlogen de bezweringen van den Meester des Hemels naar de legers der Thai-Phing rebellen toe: maar niets mocht baten, zooals men denken kan. Het tooverzegel en het zwaard, waarmede Tsjang Tao Ling en zijne opvolgers zoovele millioenen spoken hadden vernietigd en verjaagd, bleek even krachteloos, en zelfs de donder en de bliksems, die de Meesters des Hemels worden gezegd naar willekeur uit hunne armen te kunnen te voorschijn roepen, waren niet in staat hen op de vlucht te drijven: de Keizerlijke troepen werden steeds uiteengejaagd, niettegenstaande al dien bovennatuurlijken steun. En toen de

(1) (150) E. De opstand van Hoeng Sioe Tshuen, meer bekend 洪秀全 * als de opstand van de Thai-Phing's, is misschien een der grootste die China ooit geteisterd hebben. Hij vond zijn oorsprong in de provincie Kwangsi, bij een Christensekte, door Hoeng Sioe Tshuen gesticht. In 1850 in onzachte aanraking gekomen met de Manderijnen, nam het ontstane conflict weldra de vormen van een goed georganiseerden opstand aan. Hoewel steeds omringd door de van alle kanten aanrukkende Keizerlijke troepen, maakten de rebellen met bijna onafgebroken succes steeds Voorwaartsche bewegingen in de richting van Peking, en nestelden zich in de provinciën Honan, Hoepel, Kiangsi en Kiangsoe. Nanking werd genomen in Maart 1853. Van hier uit trok een leger, zich van de langs de oevers van de Jangtsze-kiang gevormden basis van operatie losmakend, naar het Noorden toe, en vertoonde zich in October van hetzelfde jaar voor Thijen-Tsin, de havenstad van Peking. Hier in het verder voortdringen door de regeeringstroepen gestuit, trok een tweede leger ter versterking van de rebellen uit het Zuiden op, maar hoewel de vereeniging inderdaad tot stand kwam, zoo werden toch de Thai-Phing's sedert dien tijd meer en meer door de Mongoolsche en Mantsjoesche troepen naar het Zuiden teruggedreven. In 1861 werd Nanking hern omen, en daarmede den opstand de nekslag toegebracht. Hoeng Sioe Tshuen, die na de eerste verove ring van Nanking den titel van Hemelschen Vorst had aangenomen, bracht zich door zelfmoord om het leven, toen hij zag dat alle hoop om de stad te redden verloren was.

rebellen het Paleis naderden vlood de Meester des Hemels naar de bergen: een waardige parallel daarstellende van de vlucht van Pius naar Gaëta. De fabelachtige grondleggers van het Chineesche en het Europeesche Pausdom, Tsjang Tao Ling en Petrus, waren, volgens de legenden, tijdgenooten: de tijdelijke vlucht van den Meester des Hemels en die van den Paus vielen binnen hetzelfde zestal jaren. Beiden wankelen thans op hunnen troon, doch de geschiedenis zal nog moeten leeren welke divina comedia het eerst voor goed zal zijn uitgespeeld. Die in China is hare ontknooping al zeer dicht nabij, want de Meester des Hemels is er reeds zoo goed als al zijn invloed kwijt, en niet lang zal het duren of de rol van hem en zijne voorgangers zal tot het verledene behooren en het Paleis der Reinheid van Omhoog tot een gewoon Taoistisch klooster van historischen roem zijn afgedaald.

De Meesters des Hemels hebben steeds, als opvolgers van Tsjang Tao Ling, diens familienaam Tsjang behouden tot op heden. Zij zijn gehuwd en dragen hunne waardigheid steeds over op een zoon, of op een naasten bloedverwant. Vele Chineezen beweren, dat de opvolging wordt bewerkstelligd door de verhuizing van de ziel in iederen nieuwen Paus, zoodat Tsjang Tao Ling nog steeds tot op den huidigen dag in den waardigheidsbekleeder voort zou leven, doch dit geloof is waarschijnlijk ontleend aan de veronderstelde wedergeboorte van de Dalai-Lama's in Tibet.

Een der hoofdfunctiën van den Meester des Hemels is, beschermgoden en schutspatronen aan te stellen voor de verschillende steden van het Rijk. Wij zullen hierop terugkomen wanneer wij, in onze beschrijving van den laatsten dag des jaars, over de tutelaire Goden van Wallen en Grachten zullen spreken.

« PreviousContinue »