Bodhisattva's, 144, 147, 342, 566 vlg., 576. Boeddhisme, 145, 149, 560 vlg.; overeenkomst met het Christendom, 142 Boeken, van den Hemel nedergedaald, 572. Boomen in de maan, 397 vlg., 403. Boschspoken van Foehkjen, 7, 508. Bovennatuurlijke; het ontstaan der eerste begrippen omtrent het, 493. Brahma-loka, 5. Brahmanen, 583, 586, 590. Brahmanisme, 6, 148, 154, 246, 293, 325, 359 vlg., 385 vlg. Brandspiegels in het oude China en Mexico ter opvanging van het zonne- vuur, 170. Buiksprekers, 238. C. Calabas. Zie Hoorn des overvloeds en Pompoen. Canonisatie. Zie Deïficatie. Carnavals, 112 vlg. Cash, 247, 596. Cassia; zijn rol in de Chineesche mythologie, 399 vlg.; in de maan, 398 Ceder. Zie Cypres. Ceremoniehoeden, 213. Ceremoniemeesters bij voorouderlijken eeredienst, 448. China vóór de vorming van den Staat, 451 vlg. Chinaasappelen, zinnebeelden van geluk, 10, 18, 66 vlg., 266, 479; van de Chinawortel, 205. Christus als Zonnegod, 73, 181, 219, 530; als zondenbok, 264. Zie Lam Coelibaat, 562 vlg,, 576, 583; afkeer der Chineezen daarvan, 562 vlg., Comedies. Zie Tooneelopvoeringen. Confucianisme, 146, 542 vlg., 562 vlg.; zijn verhouding tot het Boeddhisme, Confucius, 47, 54, 96, 169, 171, 205, 236, 260, 310, 320, 323 vlg., 327 Cornus officinalis, 424. Cosmogonie der Chineezen. Zie Scheppingsdenkbeelden. Cybele, 113, 121. Cypres, zijn zinnebeeldige rol in China en in het Westen, 204 vlg. D. Dadels, 17. Dagen, gelukkige en ongelukkige, 189 vlg. Dalai-Lama, 57, 64, 143, 155. Dana, 569. Danhjang desa, 467. Dasakoesala, 330. Dauwtrappen, 186. Deïficatie van Godheden door de Keizers, 35, 61, 95, 135, 138, 209, 215, 522, 532, 556 vlg.; van Mandarijnen, 467 vlg. Delphi, 173. Demonen. Zie Duivels en Spoken. Dessagoden der Javanen, 467. Deugd, gesteund door voorouderlijken eeredienst, zie Voorouderlijke eeredienst; onder de Chineezen vergeleken met die onder Europeanen, 592 vlg.; in Deurgeesten, 20 vlg., 434. Deuropschriften, 3; hun vernieuwing tegen Nieuwjaar, 3, 474, 478; hun oor- Dobbelen, op Nieuwjaarsdag, 4; op den 15den der achtste maand, 402. Doeken in de straten ter eere van den Hemel, 50. Dogmatiek, door Chineezen met onverschilligheid behan deld, 571 vlg., 574, 583, 585, 587, 590. Dood, voor de wilden een lang gerekte slaap, 497. Dood en verrijzenis van verschillende Zonnegoden, 175. Dooden, eerbied voor de-,434 vlg, 516 vlg. Zie Voorouderlijk. Doopfeest van Boeddha, 243 vlg. Doopsel, 247, 583 vlg. Zie Kinderdoop. Draak, de Regen- of Watergod, 253, 276, 281, 285, 287 vlg., 296 vlg., Draken, vechtende, brengen regen, 296 vlg.; in optocht rondgevoerd in België Drakenbooten roeien, 275 vlg., 311; manoeuvreeren in de straten, 277, 298, 300. Drakenkoning der Zeeën, 156, 292, 526. Drakenoogen, 17. Drieëenheid, 244 vlg., 581. Droogte des zomers in China 253, 255, 285, 296, 310 vlg. Droomen, beschouwd als ingevingen van onzichtbare wezens, 411, 471 vlg., Duisternis, bijzonder geschikt om aan de dooden te offeren, 385, 456. Duplicaatvormen der wezens, 494. Dweepzucht en godsdiensthaat, in China onbekend, 420, 572. E. Echo's bevestigen het geloof in onzichtbare wezens, 495. Edelsteenen, aan het lichaam gedragen, 260. Zie Jaspis. Eenden, geofferd op den 15den der zevende maand, 355. Eenhoorn, 13. Eerebogen voor kuische vrouwen 444 vlg. Eeredienst der dooden. Zie Voorouderlijk. Eereplaatsen aan tafel, 66. Eerste cosmogonisch beginsel, 45. Zie Tao. Eieren, gegeten op Nieuwjaarsdag, 181, 482. Zie Paascheieren en Wereldei. Eksterbrug over den melkweg, 349. Eksters; hun migratie in den herfst, 349. Elegieën van Tsjhoe, 279. Emigratie van Chineezen, VII, IX, 593. Emoy, beschreven, VII vlg. Esculapius, 180, 218, 261, 530. Eumolpiden, 572. Examens ter verkrijging van graden en ambten, 128, 401 vlg., 425, 548; afgenomen te Emoy, 131. Executies, uitgesteld tot in den winter, 456. Expeditie, ter opsporing van de geheimzinnige eilanden in den Stillen Oceaan, F. Feestdagen. Zie Geboortedagen en de Inhoudsopgave. Feestelijkheden ter eere van godheden. Zie Tempelplechtigheden. Feestmaal, na offeranden in de zevende maand, 336; na offeranden in de voorvaderlijke tempels, 449 vlg.; op offerdagen ter eere van de Aarde, 124, 457. Felis speloea, 484. Fêtes des fous, 113. Fetichisme in China, 55, 239, 300; in Duitschland, 300. Ficus. Zie Vijgeboom. Flora, 199. Formosa, uitdrijving der Hollanders, 163. Forten. Zie Bergforten. Fossielen in China, 288 vlg. G. Ganzen, in Engeland op Michaelmas Day, 355. Garoeda, 293. Gati, 326, 342. Gea, 28, 65, 118, 528. Gebeden van papier, 38, 48 vlg; formuliergebeden der Boeddhisten, 581, 586. Gebedmolens, 269. Gebedvlaggen, 269. Geboden, tien - der Boeddhisten, 330. Geboortedag; van den Hemel 29 vlg., voorspelt goed of slecht weder voor het Geboortedagen van godheden; hoe gevierd, 213 vlg. Gedaanten; de vier, 46. Geesten; verlatene, 20, 328; van de Deur, 21, 463. Zie Spoken en Voor- ouderlijk. Geiten, geofferd aan Keh-Sing-ông; 419. Geld, geofferd aan de zielen, 341, 343. Gelofte, aan de goden, 40; om dieren het leven te sparen, 577. Geneesmiddelen, aangewezen door toovenaars en afgodsbeelden, 232, 505. Genezing. Zie Ziektegenezing. Genii der Taoisten, 132 vlg., 201, 323 vlg., 397, 403, 524, 553, 565, 571. Gerechtsdienaars van de Stedegoden, 472 vlg., 474. Gereedschappen, met breekbare en kostbare voorwerpen aan het lichaam ge- hangen, 260. Geschenken, 464; op Nieuwjaarsdag, 2, 465; op Oudejaarsdag, 463 vlg. |