Page images
PDF
EPUB

den mishandelde de prefectorale ambtszegels om den hals en stuurde hem naar den Keizer terug, daarmede te kennen gevende dat hij niet langer als regeeringspersoon verkoos te worden aangemerkt.

De gezant diende terstond een aanklacht in bij den hoofdmagistraat van het departement, en de goeverneur der provincie zond lieden af om het drietal gevangen te nemen, doch zij ontsnapten naar Tai-Tsjow (28) in het Noorden der provincie Sjansi. Daar werden zij door Lioe Pi's bloedverwant, een zekeren Lioe Khwej (29), opgenomen en verborgen. Middelerwijl brak op nieuw het oproer uit, en wel, behalve in het Zuiden des Rijks, ook in het verre Noorden, in Ju-Jang (30) in de provincie Tsjihli. Een zekere Lioe Ju (31) werd aangewezen om die landstreek ten onder te brengen, en dit gaf ons drietal de gelegenheid wederom in de gunst des Keizers te worden hersteld. Lioe Khwej schreef namelijk aan Lioe Ju een brief ter aanbeveling van zijne beschermelingen, en de veldheer, blijde zulke roemruchtige krijgslieden in zijn dienst te kunnen verbinden, gaf aan Lioe Pi een hoogen rang in het leger en maakte hem zelfs bevelhebber der troepen die afgezonden werden om het nest der oproerlingen uit te roeien. Verscheidene dagen lang werd hevig gestreden, doch op zekeren dag werd een der hoofdaanvoerders der opstandelingen, Tsjang Sjoen (32), om zijne dwingelandij en onrechtvaardigheid door zijne eigene soldaten gedood: zijn hoofd werd uitgeleverd en het leger liep tot Lioe Pi over. Zijn broeder Tsjang Ku (33), die met hem de opstandelingen aanvoerde en zich zelfs tot tegenkeizer had doen uitroepen, verwurgde zich uit wanhoop toen hij zag dat zijn volk verliep. De nieuwe heldenfeiten van de drie eedgenooten kwamen den Keizer ter oore. Hij gaf hun volledige amnestie voor hun vergrijp jegens den afgezant en droeg zelfs aan Lioe Pi het prefectoraat op van het district Phing-Juen (34), in het Noorden der provincie Sjantoeng.

Intusschen namen de intrigues aan het hof meer en meer toe, vooral toen de Keizer ziek werd en de kwestie van de erfopvolging ter sprake kwam. Gaarne wilde de Keizer zijn zoon Hijeh (35) op raad van de Keizerin-moeder, die het kind had grootgebracht, als zijn opvolger erkennen, doch daardoor vreesde hij het ongenoegen op te wekken van zijn generalissimus Ho Tsin (36), bij wiens zuster, als tweede gemalin, hij eveneens een zoon, Pijen (37), had verwekt. Om zich nu voor alle tegenwerking van dien kant te vrijwaren trachtte de Keizer op aanstoken van zijne eunuchen Ho Tsin te doen ombrengen, doch deze werd tijdig gewaarschuwd en ontkwam daardoor den dood. Inmiddels stierf de Keizer (A. D. 190), en Ho Tsin dorstte naar wraak. Door zijn grooten invloed en gesteund door den reeds hierboven (bij noot 24) genoemden Tshao Tshao en een zekeren Juen Sjao (38), wist hij te bewerken eerstens dat zijn zuster's zoon Pijen tot Keizer werd uitgeroepen; verder dat de grootmoeder

(* 8)

(22)代州(2)劉恢(0)漁陽(、)劉虞(32) 張純 (2)張舉()平原(協(何進("")辨(2)袁紹.

van Hijeh werd ter dood gebracht, en eindelijk dat door zijne zuster een dekreet werd uitgevaardigd, waarbij de eunuchen uit hunne ambtsbedieningen werden ontzet. Feitelijk had hij dus in de hoofdstad de regeering in handen. Om zijne macht nog te bevestigen ontbood hij het leger van den veldheer Toeng Tsjoh (39), die tegen de Tibetanen (40) aan het strijden was, naar de hoofdstad; doch alvorens diens troepen aldaar aankwamen, werd hij door de eunuchen in het paleis gelokt en gruwelijk vermoord. Zijne aanhangers Juen Sjao en Tshao Tshao bestormden daarop het paleis om den moord te wreken; zij staken het gebouw in brand, doch de hoofdaanlegger van het feit, de eunuch Tsjang Zjang (41), ontvoerde de Keizerin en hare beide zoons, en ontkwam aan het gevaar. Door Juen Sjao achtervolgd was hij echter genoodzaakt zijn buit te laten varen en zijn dood in de rivier te zoeken, ten einde niet in de handen zijner vijanden te vallen.

Toen nu na Ho Tsin's dood Toeng Tsjoh met zijn leger in de hoofdstad aankwam, kreeg hij bijna absoluut de heerschappij in handen, doch terzelfder tijd maakte hij zich zeer bij het volk gehaat door zijne wreedheden en willekeurige handelingen. Hij verklaarde den jongen Keizer Pijen Ti ongeschikt om te regeeren en stelde in zijne plaats aan diens jongeren broeder, den prins van Tsjhun, Tsjhun Lioe Wang (42) geheeten, die als Hijen Ti (43) tot Keizer werd uitgeroepen. Kort daarop liet hij zelfs den afgezetten jongen Keizer met zijne moeder vermoorden en gaf zich vervolgens aan zóóvele wreedheden over, dat zijn eigen aanhanger Tshao Tshao een aanslag tegen hem beraamde. Doch deze mislukte, en dwong den aanlegger zijn leven door de vlucht te redden. Ook Juen Sjao viel den overweldiger af, en durfde openlijk in eene vergadering van hoofden zóó sterk pleiten tegen de afzetting van den jongen Keizer Pijen Ti, dat hij deswege met Toeng Tsjoh de zwaarden kruisen moest. Hij verliet de stad en verbond zich met Tshao Tshao; ook Lioe Pi en de beide eedgenooten voegden zich bij hem, en weldra stond een sterk leger van tegenstanders tegen Toeng Tsjoh in het veld.

[ocr errors]

Hier zien wij Kwan Ju wederom op het oorlogstooneel verschijnen en zich. weldra doen kennen door een nieuwe heldendaad. De reusachtige veldheer van Toeng Tsjoh, Hwa Hioeng (44) geheeten, stond met ziju leger in het gezicht der bondgenooten en daagde hunne aanvoerders ten tweestrijd uit: reeds had hij twee zijner tegenstanders het hoofd van den romp geslagen en niemand durfde zich meer aanbieden, toen Kwan Ju te voorschijn trad. Op zijn strijdros gezeten reed hij den vijand tegemoet, en het duurde niet lang of hij keerde naar de legerplaats terug en wierp het hoofd van Hwa Hioeng voor zich neder op den grond.

De geweldenaar zond daarop den krijgshaftigen Lu Poe (45) tegen de eedgenooten in het veld, en weldra stonden de vijandelijke legermachten weder tegenover elkander. Reeds had Lu Poe drie der aanvoerders, die hij had uitgedaagd, in het zand

(3) 董卓 (2) 姜(張讓()陳留王(ㄋ獻帝. (2)華雄()呂布,

doen bijten en een vierden zwaar gewond uit het strijdperk gejaagd, toen Tshao Tshao op het denkbeeld kwam te trachten dien gevaarlijken tegenstander te vangen, en aldus Toeng Tsjoh gemakkelijker ten onder te brengen. Onze drie eedgenooten boden zich aan tot de uitvoering van dat plan. Zoodra Lu Poe wederom te voorschijn kwam en een der aanvoerders van zijn tegenpartij op de vlucht joeg, reed Tsjang Fej op hem toe en hield hem staande, doch de strijd bleef onbeslist en beide kampioenen bleken aan elkander gewaagd: - daar schoten plotseling Kwan Ju en Lioe Pi toe, maar zelfs met hun drieën konden zij hunnen onverwinlijken tegenstander niet gevangen nemen, en het gelukte hun slechts hem op de vlucht te jagen. Middelerwijl vielen ook de beide legers op elkander in en een paniek beving de troepen van Lu Poe:— zij werden uit hunne versterkingen gejaagd en trokken zich binnen de hoofdstad LohJang (4) terug.

Terwijl de tegenstanders van Toeng Tsjoh zich aldus met goed gevolg staande hielden, beging deze tiran een daad van geweld, zooals de geschiedenis slechts bij uitzondering vermeldt. In zijn hoofdstad Loh-Jang, die naar men zegt meer dan een millioen inwoners telde, achtte hij zich namelijk niet meer veilig, en hij heraamde het plan die te verleggen naar Tsjhang-Ngan (47), in de tegenwoordige provincie Sjensi. Met geweld dwong hij de bevolking te verhuizen. De soldaten hielden vreeselijk huis en begingen schandelijke daden van geweld tegenover de vrouwen en meisjes; zij plunderden en verbrandden de oude stad met al hare tempels en paleizen op bevel van den geweldenaar, en onnoemelijk is het aantal menschen, dat bij die gelegenheid om het leven kwam. Verder nog liet Toeng Tsjoh door Lu Poe de graven van de Keizers en grooten openbreken, en bekwam daardoor een rijken buit in goud, kostbaarheden en diamanten. Het behoeft wel niet gezegd te worden, dat hij den jongen Keizer en het gansche hof met zich medevoerde naar Tsjhang-Ngan.

De eedgenooten vestigden zich nu op de puinhoopen der oude hoofdstad, doch het duurde niet lang of er ontstond verdeeldheid onder hen, voornamelijk door het eigendunkelijk gedrag van Juen Sjao. Het gevolg hiervan was niet alleen dat Tshao Tshao zich van hen afscheidde, maar ook dat Lioe Pi met zijne beide eedgenooten het leger verliet en naar het district Phing-Juen terugkeerde. Ons drietal onderscheidde zich kort daarop nogmaals door moed en dapperheid, toen zij in het leger van een tegenstander van Juen Sjao dezen een gevoeligen nederlaag toebrachten en hem daardoor dwongen zich ten einde raad, aan Toeng Tsjoh te onderwerpen.

Inmiddels ging deze tiran voort zich in zijne nieuwe hoofdstad te baden in wreedheid en weelde, doch zulks duurde slechts tot het jaar 192, toen hij door Lu Poe werd vermoord. Zijn lijk werd openlijk ten toon gehangen en door het volk mishandeld en vertrapt; zijne bezittingen werden verbeurd verklaard en al zijue familieleden zonder

(**)

[ocr errors]

Deze oude hoofdstad der Han-Keizers lag op ongeveer 31°43′ breedte en 110°08' lengte, in de tegenwoordige provincie Honan. (7) 長安.

onderscheid van leeftijd ter dood gebracht. Van de verwarring, die daardoor ontstond, maakten de Geeldoeken wederom gebruik. Zij zetten Tshing-Tsjow op nieuw in vuur en vlam, doch Tshao Tshao trok tegen hen in het veld en wist hen met zulk goed gevolg te bestrijden, dat het meerendeel tot hem overliep en hem in staat stelde een krachtig leger te vormen, waarmede hij tegen de hoofdstad Tsjhang-Ngan op kon trekken. Het behoeft wel niet gezegd dat hij daar op eens alle macht in handen kreeg en feitelijk het Keizerlijk gezag uitoefende, al geschiedde zulks in naam van den hulpeloozen jongen Hijen Ti.

De Geeldoeken waren echter nog niet geheel ten onder gebracht en trokken wederom moordend en plunderend door het land. De stad Poh- IIai (48), tegenwoordig Wej (49) geheeten en gelegen in het Noorden van de provincie Sjantoeng, werd door hen omsingeld, doch de drie eedgenooten kwamen op verzoek der belegerden met slechts een gering aantal keurbenden opzetten en vielen den vijand in den rug. Kwan Ju hakte eigenhandig den aanvoerder van zijn paard, en een uitval uit de stad bevestigde de overwinning. Ons drietal behaalde dus wederom nieuwe lauweren, doch een zekere trots beving nu Lioe Pi. Op grond van zijne verwantschap tot het regeerende Keizershuis (hij was een afstammeling van den zevenden zoon van King Ti (5o), den Keizer die in 156 vóór Chr. den troon besteeg) vatte hij het plan op naar de kroon te dingen, en vestigde zich met dat doel in de stad Su-Tsjow (51), in het Noorden van Kiangnan, ten einde van dááruit een openlijken strijd tegen den overweldiger Tshao Tshao aan te vangen.

Nu begon een eindelooze krijg tusschen Tshao Tshao, Lu Poe, de eadgenooten en eenige andere veldheeren, die zich een onafhankelijke positie hadden weten te verwerven. Verbonden werden gesloten en weer verbroken, veldslagen geleverd en intrigues op het touw gezet, te veel om voet voor voet na te gaan: het zij genoeg hier slechts die hoofdpunten van den worstelstrijd aan te stippen, waarin de drie eedgenooten een werkzaam aandeel namen of onmiddelijk betrokken waren. Hand over hand nam de macht van Tshao Tshao toe. Hij veroverde de stad Ting-Thao (52) in het zuiden. der provincie Sjantoeng, waar Lu Poe zich genesteld had, joeg de legermacht van dezen veldheer uit elkander en onderwierp de geheele provincie, doch Lu Poe verzamelde zijne verstrooide benden op nieuw en trok naar Su-Tsjow, om zich onder Lioe Pi's bescherming te stellen. Van deze omstandigheid maakte Tshao Tshao gebruik om te trachten Lioe Pi om te koopen en over te halen den gevaarlijken tegenstander uit den weg te ruimen, doch hij had niet gerekend op het eergevoel van onzen held en dat van zijnen vriend en raadsman Kwan Ju. Want niettegenstaande hem de Keizerlijke bevestiging als leenvorst van Su-Tsjow werd toegezonden, weigerde Lioe Pi een laaghartigen moord te begaan op iemand die zich aan zijne bescherming had toevertrouwd, ja zelfs verdedigde hij met Kwan Ju hem tegen den derden eedgenoot Tsjang Fej, die Lu Poe een onverzoenlijken haat toedroeg en eens met ontbloot zwaard

(1) 北海(“)濰(2)景帝(徐州(定陶.

op hem aandrong. Hier vertoonde zich dus de edele inborst van onze helden wederom in al hare volheid.

Gedachtig aan de leer: "divide et impera" wist nu Tshao Tshao den jongeren broeder van Juen Sjao, met name Juen Sjoch (53), die zich insgelijks op zijn onafhankelijk grondgebied had weten te handhaven, tegen Lioe Pi in het harnas te jagen, en in den veldtocht, die daaruit ontstond, toonde Kwan Ju zich wederom de held. Want in een tweegevecht bracht hij een der vijandelijke onderbevelhebbers eigenhandig om het leven en veroorzaakte daardoor zulk een paniek onder diens troepen, dat de vijand geheel verjaagd en uiteengeslagen werd. Middelerwijl was echter in SuTsjow de oude wrok tusschen Tsjang Fej, die binnen de muren als bevelhebber was achtergebleven, en Lu Poe op nieuw uitgebarsten en geëindigd met de uitdrijving van den eerste, doch toen de beide eedgenooten na de behaalde overwinning wederom terugkeerden, opende Lu Poe terstond de poorten en ruimde zijne plaats nederig aan Lioe Pi in. Kort daarna kwam tusschen Juen Sjoch en het drietal door bemiddeling van Lu Poe een verzoening tot stand, die een wapenstilstand ten gevolge had.

[ocr errors]

De goede verstandhouding tusschen Lu Poe en de eedgenooten duurde echter niet lang, en wel door de schuld van Tsjang Fej, wiens wrok er na zijne uitdrijving natuurlijk niet minder op geworden was. Het einde van de gespannen verhouding was, dat het drietal vluchten moest en bescherming bij Tshao Tshao zocht. Begrijpende welk nut hij uit de diensten der drie helden zou kunnen trekken, schonk hij Lioe Pi de leenvoogdij over Ju-Tsjow (54), in het Noordwesten der provincie Honan doch het zou ons te vèr voeren al die eindelooze oorlogen tot in bijzonderheden na te gaan: wij vermelden dus alleen nog dat ook Juen Sjoeh met Lu Poe slaags raakte, en het leger van eerst genoemde op den terugtocht door Kwan Ju aangevallen werd en totaal uiteengejaagd. Later ontvlamde de krijg tusschen Lu Poe van de eene en Lioe Pi met Tshao Tshao aan den anderen kant op nieuw, maar na een langdurigen veldtocht gelukte het den bondgenooten toch eindelijk Lu Poe levend gevangen te nemen en aldus een gevaarlijken tegenstander onschadelijk te maken. Op raad van Lioe Pi, die aan een mogelijke herhaling van den moord op Toeng Tsjoh dacht, werd hij op bevel van Tshao Tshao gewurgd.

Weldra benoemde de Keizer Lioe Pi tot opperbevelhebber van het linker-leger (55) en schonk hem den titel van Thing-how (56) of Edelman van het (Keizerlijk) paviljoen. Voorloopig bleef de goede verstandhouding tusschen hem en Tshao Tshao bewaard, en het was voornamelijk de trouw aan het Keizershuis, die Lioe Pi in zijnen dienst verbond. Als algemeen bevelhebber werd hij kort daarop in het veld gezonden tegen Juen Sjoch, die totaal werd verslagen en op de vlucht van gebrek om het leven kwam.

De ijverzucht van Tshao Tshao en zijne vrees voor Lioe Pi werden er na al die behaalde lauweren niet minder op, ja, zij werden zelfs zóó sterk, dat hij een plan (2) 袁術(3)豫州(左將軍(2) 亭侯.

« PreviousContinue »