Page images
PDF
EPUB

zijn en het woeste bergland met de trotsche klippen, die den zeeboezem aan alle kanten omzoomen, een landschap vormt van indrukwekkende schoonheid, zoo kan de grond toch niet op groote vruchtbaarheid en rijkdom bogen. Want de eindelooze reeksen van heuvelen, waarin reusachtige blokken graniet de hoofdrol spelen, bieden er den bewoners niet veel meer aan dan zandige hellingen, door verweering van het graniet ontstaan. En hoewel nu noeste vlijt die met kracht van arbeid en bemesting grootendeels in landerijen en velden heeft weten te herscheppen, zoo is toch de opbrengst geheel onevenredig aan de behoeften der bevolking. Geen wonder dan ook dat velen hunne toevlucht nemen tot de stad, en daar in scheepvaart, nijverheid en handel trachten te veroveren wat de landbouw niet in staat is hun te verschaffen.

.

Dientengevolge is Emoy als een mierennest geworden, dat van bewoners wemelt en krioelt. Men schat de bevolking van het eiland veelal op ruim driemaal honderdduizend zielen, waarvan twee derden in de stad en voorsteden en een derde in de 136 dorpjes en gehuchten wonen, waarmede het eiland als is overdekt. De schraalheid van den bodem heeft stellig in niet geringe mate den ondernemingsgeest van zijne bewoners in de hand gewerkt. Zij dreef hen spoedig bij honderdtallen over verre zeeën, naar Formosa, de Molukken en naar Java, ja zelfs naar Peru, Cuba en Australië waar een ruim veld zich voor hun ondernemingsgeest en werkkracht ontsloot en betrekkingen konden worden aangeknoopt met een kuststreck, die zoo geschikt lag voor den buitenlandschen handel (7). Het pleit niet alleen voor de groote energie, maar ook voor de physieke en moreele kracht van eene natie, dat zij hare kinderen laat vertrekken van onder den heerlijken hemel, dien het vaderland hun biedt, naar gewesten binnen de tropen en over den verren Oceaan, waar geene rasgenooten of eigen altaren en goden hen wachten, maar wel onbekende en vijandige volken hen verbeiden; waarheen zij zich niet begeven bij honderden of duizendtallen tegelijk, ten einde met geweld of gewapenderhand zich een weg te banen voor hunnen ondernemingsgeest, maar als het ware slechts een voor een of bij kleine groepen met de moedigsten aan de spits, ieder steunende op eigen kracht, eigene bekwaamheid en eigen moreel overwicht. Het is een verschijnsel dat slechts in dat tijdperk van vervlogen eeuwen zijne wedergade vindt, waarin nog geen lichtstraal der geschiedenis ooit is doorgedrongen en slechts vergelijkende taalstudie in staat

(7) De waarde van den in- en uitvoer der goederen, die aan rechten onderworpen zijn, beliep Voor Emoy in het jaar 1879 niet minder dan 9,029,149 taels: "Returns of Trade at the Treaty Ports for the year 1879."

Een tael is ongeveer 1, 5.

geweest is eenig licht te werpen, toen de Arische volkeren om onbekende redenen van uit hunne bakermat in Midden-Azië trokken naar het Noordwesten van dat werelddeel en naar Europa. Geen geschiedschrijver kan ons zeggen wat hen aandreef om hun vaderland te verlaten en hunne woonplaatsen te verwisselen voor de kille en onherbergzame streken van een hun onbekend werelddeel; maar wat de oorzaak zij de aandrang was even onweerstaanbaar als de toovermacht, die nog in onze dagen de afstammelingen van dezelfde Ariërs uit Engeland en Duitschland drijft naar de wildernissen en goudvelden aan gene zijde van den Oceaan, en de Chineezen naar die verre streken, waar zij alles behalve vriendschappelijke rassen te bekampen en aan alle kanten moeielijkheden te overwinnen hebben.

Men zou echter onjuist doen Emoy als het eigenlijke vaderland van de Java-Chineezen te beschouwen. De stad zendt inderdaad verscheidenen der bewoners van het eiland naar het buitenland, doch desniettemin is en blijft zij, zooals wij reeds eenmaal zeiden, niet veel meer dan de deur, door welke de emigratie uit zuidelijk Foehkjen zich over den Oceaan ontlast. De hoofdstroom van de volksverhuizing gaat uit van de landerijen, die door de wateren van den Drakenstroom worden bespoeld: van Tsjang-Tsjowfoe (8), een departement dat men zelfs veel meer dan Emoy op Java noemen hoort (9) en met welks hoofdstad van denzelfden naam de Hollanders tegen de helft van de zeventiende eeuw bij speciaal edict vergunning bekwamen om handel te drijven.

Wat zooeven omtrent de natuurlijke gesteldheid van het kustland rondom Emoy in het algemeen werd aangevoerd, is ook in het bijzonder op de oevers van den beneden Liông-khee van toepassing. Hoewel sterk bevolkt en met dorpjes als bezaaid is er het gehalte van den bodem ver beneden het middelmatige, doch met elke schrede, die men naar het binnenland doet, neemt de vruchtbaarheid toe, totdat het landschap zich na een drietal dagreizen verandert in een waar paradijs. Foehkjen staat inderdaad bekend als een der schoonste provinciën van het Rijk en is wellicht een der meest gezegende landstreken, die op de wereld zijn te vinden. Begunstigd door een heerlijk half-tropisch klimaat, hetwelk met dat van zuidelijk Europa wedijveren kan, en in het bezit van een bodem die nergens misschien zijne wedergade in vruchtbaarheid heeft, is de provincie in staat jaarlijks voor milloenen aan thee te voeren naar het buitenland. Uitstekende havens langs

(8) H( De naam wordt door de bewoners van de landstreek zelve

Tsiang-Tsioe-Hóe uitgesproken.

de kust en groote rivieren, die daarin uitloopen, houden de gemeenschap gaande met overzeesche landen, en verwonderen kan het waarlijk niemand die de provincie heeft doorkruist, dat de Chineezen van het Noorden haar na de verovering en inlijving in de Middeleeuwen herdoopten en den ouden naam Min (10) veranderden in Foehkjen (11), dat is: "de Gelukkige Nederzetting." Hare oppervlakte bedraagt vier malen die van Nederland, en de betrekkelijke dichtheid der bevolking wordt gerekend ongeveer even groot te wezen. Het middelpunt van het vaderland der Java-Chineezen is de zooeven genoemde stad Tsjang-Tsjowfoe aan den noordelijken oever van de Drakenrivier, op een afstand van ten naastebij vijf en dertig Engelsche mijlen van Emoy. Zij is de hoofdplaats van een der dertien departementen, waarin de provincie Formosa meegerekend -is verdeeld, en telde, naar beweerd wordt, een twintigtal jaren geleden nog zesmaal honderdduizend zielen; doch sinds zij in October 1864 door de Thai-Phing rebellen (12) voor het grootste gedeelte werd in de asch gelegd en uitgemoord, is hare bevolking geslonken tot op ongeveer een derde en hare welvaart voor wellicht een lange reeks van jaren vernietigd en geknakt. Tot op den huidigen dag heeft de stad zich niet van den geleden slag kunnen herstellen, en nog steeds staart de reiziger, die over de schoone heuvelen van den omtrek dwaalt, met weemoed op de uitgestrekte puinhoopen binaen hare muren, waar weleer eene nijvere bevolking vreedzaam leefde en handel en industrie bloeiden en tierden. Vooral daar waar de rebellen het eerst naar binnen braken werd verschrikkelijk huis gehouden en een veld van verwoesting aangericht verscheidene mijlen uitgestrekt : geen steen bleef er in den letterlijken zin des woords op den anderen en alles werd er neergebrand en met den grond gelijk gemaakt.

Het departement Tsjang-Tsjowfoe bevat een menigte van steden en marktplaatsen, die in ons vaderland voor zeer aanzienlijk zouden doorgaan en alle, hetzij in meerderen of minderen getale, haar contingent aan de landverhuizing leveren. Buiten en behalve Chineezen, uit die streken afkomstig, zal men op Java nog emigranten vinden uit Tshuen-Tsjowfoe (13), het bekende departement uit welks hoofdstad van denzelfden naam de Mongoolsche expeditie van 1263 naar Java zeilde (1) en waarvan ook Emoy een deel uitmaakt; doch de hoofdstroom van de emigratie wij herhalen het

(10) 閩(2)福建.

(12) Zie bladz. 63, noot 150.

(1) ✈ H Ħ (1) Groeneveldt, in op. cit., bladz. 22.

Van de enkele Hakka-, Hoklo- en

komt van de boorden van de Drakenrivier. Canton-Chineezen, die hier en daar, voornamelijk als werklieden, zich hebben neergezet, gewagen wij hier niet: zij behooren niet in Foehkjen te huis, spreken geheel andere talen, hebben andere zeden en gewoonten en worden zelfs door hunne eigene rasgenooten op Java als vreemdelingen beschouwd. Zij zijn dan ook op dit eiland - Batavia wellicht uitgezonderd - volstrekt nog niet inheemsch.

Hetgeen hier omtrent het vaderland der Java-Chineezen in het kort werd aangestipt zal wel voldoende wezen om een overzicht te verschaffen van het terrein, waarvan dit werk een gedeelte van de zeden en gewoonten beschrijft. Het eenige wat ons nu nog te doen staat is, een enkel woord van toelichting te geven omtrent de schrijfwijze der Chineesche woorden, die hier en daar in dit werk zijn ingelascht.

Zooveel mogelijk is daarbij de conventioneele waarde, die de letters in het Nederduitsch bezitten, in het oog gehouden. Doch om de korte e en o aan het einde van een woord weer te geven, hebben wij er als kenteeken een w achtergevoegd, die echter volstrekt niet mag uitgesproken worden: bijv. tew, spreek uit als het Fransche tais, en mow als den eersten klank in

morren.

De medeklinkers hebben mede dezelfde waarde als in het Nederlandsch, behalve de g, die de harde Fransche, Duitsche of Engeische letter vertegenwoordigt. Onze g kennen de Chineezen niet. kennen de Chineezen niet. Men wachte zich verder ph te verwarren met f, een klank die in de taal van Emoy volstrekt niet bestaat, maar spreke de h achter iederen medeklinker steeds uit als een scherpe aspiratie. Eindelijk geve men aan ng de waarde die zij bijv. in ons woord engel heeft.

Een h, aan het einde van een woord geplaatst, is stom maar maakt de uitspraak kort en afgesneden, zooals de Sagnjan of Wignjan in het Javaansch. Een kleine m, n of ng, boven aan het einde van een woord geplaatst, vertegenwoordigt een scherpen neusklank, die de plaatsvervanger is van een dier werkelijke neusletters, waarop het woord thans nog in letterkundigen stijl uitgaat of oudtijds eindigde. Zoo staat bijv. kám durven" voor káam; pin "veranderen" voor pijen; tsioeng letterkundig opstel" voor tsiong, enz. Zulk een kleine neusletter wijst dus op een sterk proces van afslijting, dat in de gesproken taal van Emoy in hooge mate zijn invloed gelden doet.

Tonen zijn een allergewichtigst element in alle Chineesche tongvallen, en niet het minst in de spreektaal van Emoy. Ons hier echter in te laten

met hun aard en de rol die zij vervullen, lijkt ons geheel overbodig toe: alleen zij hier gezegd, dat ten hunnen aanzien de schrijfwijze is gevolgd, die door Douglas in zijn standaard-woordenboek der Emoy-taal aangenomen is. Een uitgebreid overzicht over het tonenstelsel van die taal zal men vinden in de Inleiding van dat werk, dat stellig in het bezit is van elkeen die belang bij de gesproken taal der Java-Chineezen heeft.

Behalve termen en uitdrukkingen, aan de Emoy-taal ontleend, bevat dit werk nog een menigte van woorden, die volgens de Manderijn-uitspraak zijn geschreven. Het zijn echter in hoofdzaak of plaatsnamen, òf namen van historische personen, goden en godinnen welke niet uitsluitend het eigendom van Emoy, maar van geheel China zijn en daarom uit den aard der zaak behooren te worden weergegeven in de officiëele taal, die in China eenigzins de rol vervult van het Fransch in Europa, het Latijn gedurende de Middeleeuwen en het Maleisch in onze koloniën. Wij hebben de uitspraak gevolgd, die door Williams in zijn "Syllabic Dictionary" het meest volledige woordenboek over de geschreven taal van China, dat tot nog toe in eenige Europeesche taal is uitgegeven aangenomen is. Toonteckens zijn echter niet gebruikt, daar zij volstrekt van geen belang zijn in dit werk en slechts de moeielijkheden, die aan corrigeeren en afdrukken zijn verbonden, noodeloos vergrooten. Ter gemakkelijke onderscheiding zijn echter de Emoywoorden in den regel cursief en de Manderijn-uitdrukkingen in gewone letters afgedrukt, Bovendien zullen nog aan het einde van het tweede deel registers worden toegevoegd, die respectievelijk de voornaamste Emoy- en Manderijntermen zullen bevatten, en zullen kunnen nageslagen worden telkens wanneer twijfel mocht bestaan over het soort van woord, waarmede men heeft te doen.

PONTIANAK, 1880.

D. G.

« PreviousContinue »