Page images
PDF
EPUB

zij die Hoogvorst of Hoogvorstin is (12)" en andere zijn al zoo de voornaamste Onder laatstgenoemden titel is zij vooral de patrones van hen die zich aan een misdaad hebben schuldig gemaakt en deswege vervolging hebben te verduren, terwijl zij als "de groote Meesteres met het witte Kleed (13)" als beschermgodin wordt aangeroepen door hen die geene kinderen hebben en nakomelingschap verlangen. Als dusdanige patrones der kinderloozen is zij veelal afgebeeld met een kind op den arm, en bekomt hare beeldtenis dikwijls een treffende gelijkenis op dat van de Maagd Maria met het kindeke Jezus. Eindelijk nog draagt zij den titel van de groote Genadige en Mededoogende (14)" benevens vele andere bijnainen, waarin wij hier niet behoeven te treden.

Hoewel de legenden, die bij de Chineezen omtrent de geboorte en het leven. van Kwan Jin in omloop zijn en waarvan wij in § 2 een kort overzicht zullen geven, klaar en duidelijk uitwijzen dat wij hier met eene persoonlijke godheid hebben te doen, zoo is het nog de vraag of men uit een Boeddhistisch oogpunt Kwan Jin wel als zoodanig mag beschouwen. Wij vermeenen dat hierop ontkennend moet worden geantwoord. Want de godheden der Boeddhisten zijn voor het meerendeel geene wezens die werkelijk bestaan hebben en wier geschiedenis men kent: zij zijn slechts personificaties van denkbeelden, en derhalve fictief. De leer van Boeddha is in den volsten zin des woords metaphysisch. Zij zoekt het heil der stervelingen in overpeinzingen en inkeering, en wil ze daardoor brengen tot algeheele losmaking van de wereld en opneming in den toestand van Nirvana (15). Zij verklaart onze wereld van bewustzijn, zinnen en lusten tot een hersenschim en erkent geen stof als werkelijk bestaande, en al hare godheden zijn verpersoonlijkingen van een of meer der denkbeelden van dien aard. Kwan Jin niet uitgezonderd. Bijna lijnrecht staat het Taoisme tegen deze wereldbeschouwing over. Dit is in den volsten zin eene materialistische sekte. Hare goden zijn, zooals wij reeds eenige malen hebben gezien en in den loop van dit werkje nog meer gelegenheid zullen hebben op te merken, verpersoonlijkingen van werkelijk bestaande dingen, zooals van Hemel en Aarde en de krachten der Natuur. Hierbij komen nog honderden andere godheden, die als historische personen hebben bestaan, of althans als zoodanig worden gerekend te hebben geleefd, en die allen zijn ingesteld tot het materieel geluk van den mensch en om hem in de verschillende omstandigheden des levens te helpen en bij te staan. Is het Katholicisme niet een mengeling van beide? Het leert met het Boeddhisme dat men volmaakter wordt door versterving, onthouding en vasten, door verzaking van den duivel, de wereld en het vleesch. Het stelt zich eveneens een Hemel, een Nirvana voor als hoogste einddoel, dat men kan bereiken, of althans nader komen, door zich af te zonderen in overpeinzingen en zich te vereenzelvigen met God, en kloosterleven als kluizenaarschap zijn hiervan de uitvloeiselen. Doch in de werkelijkheid doet ook het materialisme van de Katholieke Kerk voor dat van het

( ) 高 王 (C) 白衣 大 士()大慈大悲.
()高 (")白

(15) Zie bladz. 5, noot 21.

Taoisme niet onder. Ongerekend nog de overblijfselen van den dienst der Natuur, die zij in zoovele harer gebruiken heeft bewaard, schept zij zich een leger van goden en godinnen, die onder den naam van Heiligen moeten waken en werken voor het lichamelijk heil harer kinderen. Zij heeft haren god van den oorlog: St. Joris; haar patroon tegen de pest en andere besmettelijke ziekten: St. Rochus; hare beschermgodin tegen een onverwachten dood: St. Barbara; haar patroon tot het terugvinden van verloren zaken: St. Antonius; haar beschermheiligen van steden, wijken en parochiën, die hunne parallel hebben in de stadsgoden der Chineezen, waarvan wij later in onze verhandeling over den laatsten dag des jaars zullen spreken. Meerdere namen behoeven wij niet aan te halen om dit punt van overeenkomst tusschen Taoisme en Christendom te doen uitkomen, en wij wijzen er alleen nog op dat het, om zoo te noemen, ethisch gedeelte van het Katholicisme, hetwelk, en ten onrechte, bij zijn metaphysisch en materialistisch deel maar al te zeer op den achtergrond geschoven wordt, in China is vertegenwoordigd door een derde afzonderlijke sekte: het Confucianisme. Dit houdt zich uitsluitend bezig met den mensch en werkt dus binnen den kring van het gezond verstand, begrijpende dat al wat daarbuiten ligt den mensch moet geleiden op dwaalwegen, waarop het ten hoogste ongerijmd is de grondslagen van deugd en moraliteit te vestigen. Ieder zoeke de deugd in zich alléén, want het is de Natuur zelve die "in elken mensch de beginselen van moraliteit heeft neergelegd": ziedaar het hoofdbeginsel, dat China's beide hoofdwijsgeeren, Confucius en Mencius, allerwege in hunne werken doen doorblinken. Maar van priesterdom, goden en godinnen hebben zij niet gewaagd, en het is alsof zij reeds het besef in zich omdroegen, dat ieder het zich ten schande rekenen moest goden en priesters noodig te hebben om moraliteit te bezitten. De drie verschillende sekten die op Chineeschen bodem tieren: de metaphysische, de materialistische en de ethische, m. a. w. het Boeddhisme, het Taoisme en het Confucianisme: wij vinden ze dus vereenigd in het Christendom terug, en hebben hier op eenmaal de verklaring van het op den eersten oogopslag zoo vreemdsoortige feit, dat een en dezelfde Chinees tegelijkertijd drie verschillende leeren belijden kan die elkander niet vervloeken, vervolgen of trachten uit te roeien. Immers, doet niet ieder rechtgeaard Katholiek volmaakt hetzelfde? "Drie leeren één leer" (16) zeggen de Chineezen.

Laat ons nu, na deze uitwijding, tot Kwan Jin terugkeeren. Wij zeiden dus dat zij niet als Natuurgodheid, noch als een historisch wezen, maar als de verpensoonlijking van een begrip, en wel in dit geval van het begrip genade moet worden beschouwd: - doch de zuivere, oorspronkelijke leer van Boeddha kende geen genade, en dus moet de geboorte van Avalokites'vara in een later tijdperk van verbastering worden gezocht. Het wezenlijk Boeddhisme is atheistisch, ten minste in den zin dien wij gewoon zijn aan dit woord te hechten. Het erkent wel een soort

()三教一教

van hoogere wezens, Bôdhisattva (17) geheeten, die door wijsheid en deugd zich boven het menschelijke hebben weten te verheffen; een klasse die nog niet de Nirvana is binnengetreden, alwaar volkomen losmaking bestaat van al het stoffelijke en dus ook van al wat menschelijk is; een klasse, in het kort, die tusschen de Boeddha's en de wereld instaat en haar bovennatuurlijke macht aanwendt tot het goed van den mensch doch een hooger wezen, dat volkomen ons begrip van God teruggeeft, vindt men er niet. Iedereen kan den toestand van Bôdhisattva en van Boeddha bereiken, doch slechts door eigen daden en werken, en geene genade heeft derhalve reden van bestaan: bovendien, wie zal genade verleenen daar waar geene Godheid is die absoluut de wereld beheerscht, en van wien men haar kan af bidden?

-

Doch het zoogenaamde Noordelijk Boeddhisme deed deze leer ontaarden en vervormde de Boeddha's en de Bôdhisattva's tot goden en godinnen, met functiën en eigenschappen zooals thans den Taoistischen godheden worden toegekend. En de Chinees van den huidigen dag vertrouwt op hen als wij op God, en zoekt zijn heil, bescherming en redding in hunnen schoot. Doch vooraf dienen wij, tot goed begrip der zaak, hier eene korte toelichting in te lasschen aangaande die verdeeling van het Boeddhisme in een zuidelijken en een noordelijken tak, uit welken laatsten, den meer verbasterden, de Godin der Genade ontsproten is.

Het Boeddhisme van Nepal, Tibet, Mongolië en China, met dat van Corea en Japan hetwelk uit de tweede hand, en wel uit China, daarheen is overgebracht, bewaart zijne heilige boeken en geschriften in het Sanskrit of in regelrechte overzettingen uit die taal. Anders is het echter gesteld met het Boeddhisme van Birma, Siam en Ceylon, het zoogenaamd Boeddhisme van het Zuiden. Dit bezit zijne heilige boeken in de Pali-taal, welke van later dagteekening is en als het ware kan worden beschouwd als eene dochter van het Sanskrit. Beide takken zijn echter ontsproten

en denzelfden stam: uit het eerste oorspronkelijke Boeddhisme, maar hunne ontwikkeling biedt zeer groote punten van verscheidenheid aan. Terwijl de zuidelijke tak veel reiner de eerste leerstellingen heeft bewaard en zich sterk heeft vastgehouden aan de zuiver Hindoesche tradities omtrent cosmogonie en fabelleer, heeft zijn broeder, het Boeddhisme van het Noorden, zich ontwikkeld, of zoo men wil ontaard, tot eene sekte die het uiterste gewicht hecht aan ceremonien en plechtigheden van allerlei aard, en vele apocryphe leerstellingen en gezegden huldigt die aan Boeddha worden toegeschreven, doch in der werkelijkheid slechts uit de verbeelding zijner belijders zijn ontstaan. Daarbij is die tak beladen met goden en godinnen, die door het volk worden geloofd inderdaad te bestaan, aangezien zij in de heilige boeken zijn te vinden. Wij hebben hier dus met twee verschillende scholen te doen, die wel is waar op dezelfde grondslagen zijn opgetrokken, maar zich desniettemin sterk onderscheiden door de verschillende graden van ontwikkeling, of zoo men wil verbastering, die de leerstellingen in den loop der tijden hebben ondergaan.

(1) Zoo even, bij noot 11,

"

negen

Ook Kwan Jin is een product van die noordelijke school en als zoodanig volkomen onbekend ten Zuiden van Nepal. Zuidelijk Boeddhisme noch Brahmanisme maken melding van haar dienst, en ook geen enkele Soetra of Boeddhistische Canon van het Noorden van vóór de derde eeuw vóór Christus spreekt van haar. Het is eerst de Saddharma Poendarika, d. i. de Lotus van de ware Wet", een van de Dharma's of canonieke boeken van Nepal, die een hoofdstuk aan Avalokites'vara wijdt. Als afzonderlijk werk uitgegeven is hetzelve thans nog de voornaamste Canon van de vereerders van Kwan Jin. Het Het was eindelijk de maháyána of de zoogenaamde Groote-Ontwikkelingsschool (18) van het Noorden, die Avalokites'vara als de verpersoonlijking van het denkbeeld Genade en Barmhartigheid vereenzelvigde met Mandjoes'ri of Mandjoes'vara, een beroemd Bôdhisattva omtrent wiens oorsprong en geschiedenis weinig met zekerheid te zeggen valt. Hij was een der verpersoonlijkingen van de wijsheid en de weldadigheid, en droeg daarom den titel van Vorst van de leer met duizend armen en duizend aaimoezenbakjes (19)", als wilde men te kennen geven dat Boeddha's leer der wijsheid allerwege als met duizenden armen om zich grijpt en overal gelegenheid geeft zich verdiensten te verwerven door wel te doen. Hierin is wellicht de verklaring gelegen waarom Avalokites vara thans nog dikwijls wordt afgebeeld met drie aangezichten, of ook wel met elf in drie afdeelingen verdeeld, en waaraan hij den titel van is vara, vorst, te danken heeft. Hij ontleende namelijk die attributen aan Mandjoes'vara. Nog met meerdere goden en godinnen werd hij in den loop der tijden en in verschillende rijken en landstreken verward, maar dat alles na te gaan zou ons te ver voeren; het zij genoeg dat wij, na in het kort den Indischen oorsprong van Kwan Jin te hebben nagegaan, hieronder nog de geschiedenis geven van eene andere godheid waarmede Avalokites'vara vereenzelvigd werd, en die, naar het schijnt, reeds op Chineeschen bodem tierde alvorens het Boeddhisme aldaar werd ingevoerd.

In de mythologie der Indiërs heeft Avalokites'vara uitsluitend mannelijke attributen, terwijl de Chineezen bijna zonder uitzondering op Kwan Jin als op eene vrouwelijke godheid nederzien. Het is waar dat sommige benamingen, die zij in China draagt, wel van een mannelijke herkomst der godin getuigen, als bijvoorbeeld die van Grooten Heer-oom (2)", die te Emoy aan hare incarnatie wordt gegeven, die men bij de feesten van de zevende maand (q. v. sub II, 2) vereert: doch als regel moet men aannemen dat Kwan Jin door de Chineezen als godin, en als zoodanig algemeen als het hoofd van de Kerk van Boeddha wordt beschouwd. Hoe laat zich

(18) Deze school werd gesticht door Nagârdjoena uit westelijk Indië, die als kluizenaar leefde onder een Arjoena-boom (Petaptera arjuna), en daaraan zijn naam "draak (naga) van den Arjoena" ontleende. Hij is wellicht de grootste wijsgeer, dien het Boeddhisme ooit heeft voortgebracht, en zijne leerstellingen hebben min of meer de gansche kerk, voornamelijk den noordelijken tak, doortrokken. Hij stierf in de tweede eeuw vóór, of in de tweede eeuw na Christus.

(19)
(") 千臂千鉢教王

(*°) ★ ± 14.

nu dat tweevoudig geslacht van Kwan Jin verklaren, en hoe het feit dat, toen de dienst van Avalokites'vara naar China werd overgebracht, men bij de vertaling van zijnen naam die Vorst (is'vara) Avalokites" beteekent, blijkbaar met voordacht dezen titel heeft vermeden, en daarvoor in de plaats gesteld "geluid, gebed", svara (Jin), dat met is vara ongeveer gelijkluidend is? Dat ook reeds doet gelooven, dat men wel degelijk met een oorspronkelijk vrouwelijke godheid heeft te doen gehad. Wij zullen trachten uit een verkort overzicht van de Chineesche tradities omtrent haar de kwestie op te lossen. Het zal ons dan blijken dat de oorspronkelijke Chineesche Godin der Genade wel degelijk eene vrouwelijke godheid was, die, zoo men den inlandschen overleveringen wat meer vertrouwen schenkt dan zij op den eersten oogopslag schijnen te verdienen, van veel ouder datum is dan de Avalokites'vara der Boeddhisten. Wij zullen dan ook zien dat er reden is om aan te nemen, dat de Indische zendelingen bij hunne aankomst in China rondzagen naar een equivalent voor hunnen God der Genade; dat zij terstond werden getroffen door de overeenkomst tusschen zijnen naam en attributen en die van een der inlandsche godinnen; dat zij derhalve besloten deze door te laten gaan voor de prototype van genen, opdat Avalokites' vara's dienst des te gemakkelijker bij het volk ingang zoude vinden; dat zij in deze poging volkomen slaagden door met behulp van een weinig sophisterij te bewijzen dat Kwan Jin, letterlijk vertaald Avalokita-isvara, volkomen hetzelfde wezen was als Avalokites' vara, en derhalve niets anders zijn kon dan eene incarnatie van hunne eigene Indische godheid; en eindelijk, dat zij het verschil in geslacht wegcijferden met behulp van de leer der zielsverhuizing, die immers aan elke godheid toestaat zich naar willekeur in mannelijke of vrouwelijke wezens te incarneeren. Duidelijker, krachtiger en kernachtiger dan Koeppen, heeft wellicht nooit een schrijver dien karaktertrek van het Boeddhisme, die het zoo gemakkelijk vreemde goden in zich op doet nemen en verwerken, verklaard en toegelicht. "Unwillkürlich zegt hij und unmerklich sind von Anfang an, so scheint es, die "Volksgötter der Hindu und der priesterliche Brahmâ in die buddhistische Weltan"schauung übergegangen; denn schon in denn ältesten einfachen Sûtras und Legenden "spielen sie ihre Rolle. Und was anfangs natürlich und absichtslos geschah, ward "später das Werk hierarchischer Berechnung. Um recht viele aien anzulocken, duldete "man, dass der nicht-geistliche Bekenner des Buddha die gewohnten Gegenstände "seiner Andacht auch ferner verehre und sorgte dafür, dass er sie in der neuen Lehre "und Kirche wiederfinde. Aber auch abgesehen von der priesterlichen Politiek, lag "in der toleranten Tendenz und im Universalismus der Buddhadoctrin die Möglichkeit, "die verschiedensten religiösen Elemente sich anzueignen. Denn nach der buddhisti"schen Ansicht giebt es nur eine Lehre, ein Gesetz, eine Offenbarung - den Dharma, welchen "für unser Zeitalter der Sohn der Çâkja in seiner Reinheit wiederhergestellt hat; die "Glaubenssätze, Philosopheme, Priesterlehren und Cultusformen aller Völker des Erdballs sind folglich nur Ausflüsse, mehr oder weniger dunkle Erinnerungen, Entstel"lungen und Entartungen des einen und nämlichen Dharma, den vor dem Buddha "Çâkjamuni tausend und abertausend Buddhas verkündigt haben. Sämmtliche Reli

[ocr errors]
« PreviousContinue »