Page images
PDF
EPUB

dat het veeleer vreemd zou mogen heeten indien er een volk bestond dat hare terugkeer niet met het een of ander feest herdacht. De geheele Natuur wordt in het voorjaar als herschapen; de koude verdwijnt en maakt plaats voor eene aangename zonnewarmte; de eerste zware veldarbeid is afgeloopen, en het jeugdig groen der granen doet den landman hoop koesteren dat een ruime oogst de belooning voor zijn zweet zal zijn. De bloesems zijn ontloken en voorspellen een overvloed van fruit en ooft; dankbaarheid en hoop bezielen den mensch en stemmen hem tot erkentelijkheid jegens den Zonnegod, die al deze weldaden uit den schoot der aarde te voorschijn komen deed. Vroolijkheid en vreugdbetoon zijn de natuurlijke vormen, waarin de mensch deze gevoelens giet, en groen en bloemen de aangewezen zinnebeelden waarmede hij, ter begroeting van het albezielende hemellicht, zich zelven en zijne woning siert, Vandaar dat de bewoners van Honan zich met orchidaeën op het water begaven, ten einde door de sterke geur dier bloemen de geuren der Natuur van het voorjaar zinnebeeldig voor te stellen; vandaar dat in zoo vele streken elders van het Chineesche Rijk groen en bloemen in deuren en vensters wordt gestoken, opdat het nieuwe kleed, waarin zich de aarde steekt, ook moge worden uitgespreid over den mensch en het huis dat hij bewoont.

Dit alles heldert echter nog niet op waarom in China bij voorkeur in het voorjaar takken van den wilg worden gebezigd tot het groenmaken van de huizen, en het zal noodig wezen dat het een en ander omtrent dien boom en zijne zinnebeeldige rol voorafga, wil men de beteekenis van dit gebruik begrijpen. Wij zullen ook hier de woorden van Chineesche schrijvers tot richtsnoer nemen, doch vooraf trachten eenige opheldering te verkrijgen uit eene ontleding van de namen van den wilgeboom. De wilg is in China hoofdzakelijk onder twee benamingen bekend: Jang en Lioe. De eerstgenoemde naam wordt wel is waar in de verschillende deelen des Rijks op zeer uiteenloopende soorten van boomen toegepast, zooals bijv. op den esp of populier, doch ten Zuiden van de Jang-tsze, waar de esp zeldzaam is, worden beiden, Jang en Lioe, steeds door het volk beschouwd een en denzelfden boom, en wel den gewonen wilg, te vertegenwoordigen, en als zoodanig altijd vereenigd geschreven (62). De naam Jang is volkomen gelijkluidend, ook wat toon betreft, aan den naam van het mannelijk beginsel der Natuur, waarvan de zon de voornaamste zetelplaats, de voornaamste werkkracht is (63), en zelfs worden beide op overeenkomstige wijze geschreven. Want de zon, als vertegenwoordigster van het mannelijk principe, heet 陽, of oudtijds eenvoudig 易, een letterteeken dat, gevoegd achter den hieroglyphvorm van een boom, het karakter vormt, hetwelk dus, ontleed, zooveel beteekent als zonneboom of boom gewijd aan de zon. wilg aan de zon gewijd? Vroeger, in onze beschrijving van den wezen wij er reeds in het breede op, hoe de eerste maand van de lente is gewijd aan

(2) Zie Williams, "Syllabic Dictionary", verbo cit,
() Vergel. bladz. 45, noot 72.

En waarom was de 15den dag des jaars

[ocr errors]

"

"Geheel zijn voorZoodra de boom zijne

Maar hij is onsterZelfs in de lidtee

de vereering van de zon, die van dag tot dag toeneemt in sterkte en kracht: nu dan, in dezelfde maand begint ook de wilgeboom leven te vertoonen en groene bladeren te krijgen. In de eerste maand ontluiken de bladeren van den wilg," zegt het "Boek der Ritualen van Tai den Ouderen (64)". De boom wordt dus als het ware herboren met de zon. Zijn taaiheid en levensvatbaarheid maakten hem bovendien tot zinnebeeld van de eeuwigheid in het leven der Natuur, en bijgevolg tot vertegenwoordiger van de kracht der zon, d. w. z. van dat hemellicht hetwelk de bron van alle leven in zich sluit, eeuwig is en allen groei en vruchtbaarheid in zich vereenigt. De wilg is inderdaad een der krachtigste planten die bestaan. "komen is in overeenstemming met zijn taaie levenskracht. jeugdige kruin verheft, verschijnt de bijl om deze weg te kappen. "felijk als de olijfboom, en na elken roof schiet hij nieuwe loten. "kenen, door het ijzer achtergelaten, verzamelt zich de groeikracht. Zij zetten zich "uit, er ontwikkelt zich een monsterachtig hoofd, en zonderlinge gedaanten treden "hieruit te voorschijn. Juist deze kracht doet den stam, die gestadig in dikte toe"neemt, eindelijk scheuren: eerst komt er een kleine spleet, dan een dieper afdalende "kloof, en eindelijk barst hij tot aan den wortel vaneen, zoodat de zijden zich meer wen meer openen en het maanlicht nieuwsgierige stralen werpt in zijne vermolmde ingewanden. Maar ook thans is het leven van den knotwilg nog geenszins vernietigd. "Immers, terwijl uit het opgespleten lichaam heesterachtige woekerplanten te voorschijn treden of het vuur van den schaapherder hem zoo ver mogelijk heeft verkoold, ont"luikt uit de gescheurde schors met ieder voorjaar een nieuwe bundel twijgen, waarin "de vogelen des wouds hunne nesten bouwen" (65). Het oude Chineesche woordenboek Phi Ja (66) zegt: "de wilg is zeer buigzaam en zacht en groeit gemakkelijk; al plant "men hem vertikaal, in schuinschen stand of onderst boven, toch groeit hij." Deze eigenschappen maakten hem, evenals de zon, tot zinnebeeld van de onsterfelijkheid van het eeuwig leven; van daar dat de heiligen (67) der Taoisten, die naar het levenselixir zochten, zoo dikwijls worden voorgesteld als levende en werkende onder een wilgeboom: van daar misschien ook wel, dat in Europa allerwege wilgen op de begraafplaatsen worden geplant.

en

Als zinnebeeld van de levengevende kracht der zon ziet men dus in China den wilg voornamelijk in het voorjaar optreden (68), dat het jaargetijde van de zonvereering bij uitnemendheid is. Laat ons nu tot de ontleding van den naam Lioe overgaan.

(2)大戴禮, een werk dat in de eerste eeuw vóór onze jaartelling door com

pilatie van oude documenten tezamen is gesteld, en een der hoofdbronnen werd waaraan de meermalen genoemde Li-ki zijn ontstaan te danken heeft. Verg. Wylie, "Notes on Chinese Literature," ladz. 5.

(*) Natuurstudiën", naar het Hoogduitsch van Dr. Masius, door A. Winkler Prins. (")("") De Sijen of Genii, waarover in onze verhandeling over den 3den van (**) 埤雅 de tweede maand § 3 uitvoerig is gesproken. ("") Men zal hem ook als zoodanig weder zien ver

Uit noot 4 van onze verhandeling over den 3den van de derde maand kan men het ontwaren, dat de tweede maand van het Chineesche jaar, waarin de dag- en nachtevening valt, den naam draagt van de geopende deur', p, en wel omdat op dat tijdstip de poorten van het noordelijk halfrond, gelegen op het punt waar de equator de ecliptica snijdt, als het ware worden opengeworpen om toegang te verleenen aan de zon aan dien weldoenden god, die alle voortbrengselen, welke als een kleed van groen en bloemen over de aarde worden uitgestrooid, met zich brengt. En aanschouwt men nu het letterteeken Lioe, wilgeboom, dan valt onmiddelijk in het oog dat het is samengesteld uit de karakters boom, en d. i. die geopende deur, waarvan wij zooeven spraken, zoodat de naam gevoegelijk zou kunnen vertaald worden door boom van de poorten van het lentepunt" of "boom van de tweede maand.” Hieruit ziet men dus vrij duidelijk, dat de Lioe oudtijds gewijd was aan het voorjaar, evenals zijn soortgenoot, de Jang, gewijd was aan de zon. En beide begrippen vereenigend, vermeeuen wij te mogen aannemen dat de wilg, ten tijde dat men begonnen is zijn naam te schrijven, waarschijnlijk het zinnebeeld was van de overwinnende zon van de tweede maand, die de poorten van het lentepunt binnentrekt" (69). Zou dan deze symbolische beteekenis van den boom niet de groote aanleiding zijn geweest tot het ontstaan van de gewoonte van de huisdeuren te versieren met een wilgetak ter herinnering aan dat meest gewichtige punt in den jaarlijkschen loopbaan van den Zonnegod? Die tak symboliseert als het ware die zon van het voorjaar, wier overwinning op de duisternis bij haren doorgang door het lentepunt in de periode tsjhing-ming wordt herdacht. Alsdan vereert men ook de dooden, die de eeuwigheid zijn ingegaan en daar, naar men hoopt, de onsterfelijkheid bezitten: zou men, als symbool hiervan, dan ook geen wilgetak in de deuren steken daar waar men hunne nagedachtenis bezig is te vieren, evenals men in Europa wilgeboomen op hunne grafsteden plant? Een bewijs dat zulk een gebruik reeds in zeer oude tijden bestond, levert de Kalender der Zeden en Gewoonten van de landstreek King-Tsjhoe. Op den 15den van de eerste #maand". zoo leest men in dit boek "maakte men erwten met rijst gereed en goot "er olie en vet op, ten einde bij de huisdeur te offeren. Doch vooraf stak men een wilgetak in de deur en zette, ter plaatse waarheen hij zich neigde, een maaltijd ge"reed van wijn en vleeschspijzen, benevens de erwtenrijst waarin eetstokjes waren ge"stoken, en offerde dat alles." Met deze plechtigheid zal men waarschijnlijk wel niets anders op het oog gehad hebben dan eene offerande aan de zielen van de overledenen, die, zooals uit een vorig hoofdstuk blijkt (70), thans nog te Emoy twee malen 's maands aan de huisdeuren worden onthaald.

schijnen op den feestdag van het midden van den zomer, beschreven in onze verhandeling over den 5den van de vijfde maand, § 1.

(9) Hier ziet men dus tegelijkertijd eenigzins verklaard, waarom de ambtenaar, belast met het ontsteken van de vuren, over wien in onze verhandeling over de periode van het koude eten bij noot 17 gesproken is, in het voorjaar wilgenhout gebruikte.

("") Bladz. 20 en 21.

dat

En nog een bewijs, dat aan den wilg van den tsjhing-miang het denkbeeld van eeuwigheid is vastgeknoopt, levert het feit dat op het vasteland rondom Emoy, waar die boom minder algemeen voorkomt, in plaats van een wilgetak een tak van den vijgeboom (71) in de deuren wordt gestoken. Deze boom is namelijk voor den Chinees eveneens een geliefkoosd zinnebeeld van een lang leven, en bijgevolg ook van onstertelijkheid en eeuwigheid. De reden hiervan is niet moeielijk op te sporen. Eerstens wordt de boom, ook in China, zeer oud en kolossaal van omvang. Ik zelf heb op mijne reizen door de provincie Foehkjen meermalen vijgeboomen gezien zóó dik, twaalf personen den stam niet konden omvatten en wier kruin naar evenredigheid een verbazenden omvang had; buitendien zijn zij gedurende de wintermaanden even groen als des zomers en schieten de wortels, die van de takken neerhangen, in den grond om elk geboorte te geven aan een nieuw individu: vandaar dat de boom dus niet alleen ten zeerste geschikt is om als zinnebeeld te dienen van de onsterfelijkheid, maar ook van de eeuwigheid van het nageslacht. In het Noorden komt hij niet voor en eerst de hoogte van Foeh-Tsjow foe, de hoofdstad van Foehkjen, wordt hij meer algemeen gevonden:- vandaar dat die stad den dichterlijken naam van de stad der vijgeboomen" (72) draagt.

op

In de noordelijke provinciën van China echter is de pijnboom (73) met den

(") Ficus Indica of Ficus Religiosa, op bladz. 53 (noot 101) reeds genoemd. Hij is onder den naam van waringin ook in onze koloniën welbekend, en bijna op elken aloen-aloen te vinden. De gewoonte om den boom aldaar te planten is wellicht ontleend aan Hindostan, althans, hij wordt daar allerwege aangetroffen bij tempels en pagodes, alsmede overal waar volk zich verzamelt en lommer noodig is om de zonnestralen af te weren. Onder een vijgeboom is Sakyamoeni tot Boeddha geworden. Der Bôdhibaum", zegt Koeppen ("Religion des Buddha", bladz. 529) — „an dessen Stamm "sich der in Beschauung versunkene Einsiedler Gâutama gelehnt, und unter dessen Schatten er sich zum Buddha verklärt hatte, muss gleichfalls den Gegenständen des Cultus beigezählt werden. Er what in der buddhistischen Kirche eine ähnliche Bedeutung wie die Baniane für die brahmanische: "er ist das Symbol ihrer Verbreitung und ihres Wachsthums; er ist mit den buddhistischen Missionen #gewandert, wie die Baniane mit den brahmanischen Colonien. Wo die Buddhalehre Wurzel zu schlagen begann, da pflanzten sie den Bôdhibaum, und noch jetzt erhebt sich derselbe, häufig von #einer gemauerten Platform umschlossen, in den Höfen oder in der Umgebung der Klöster und Tempel. So in Ceylon und Hinterindien, und all diese heiligen Feigenbäume gelten für Absenker dessen, unter welchem Çâkjamuni die höchste Intelligenz, die Bôdhi erlangt hat. Im Norden dagegen, #z. B. in China und Tibet, scheint man ihn, da das Klima sein Wachsthum nicht gestattet, durch #andere Baumarten, namentlich Platanen, Cypressen, Pistacien u. s. w. ersetzt zu haben”......

In Max Müller's Essays, XXI, leest men: "Ausser dem irdischen Soma erkennen die Hindus #auch einen himmlischen Soma oder Amrita (ambrosia) an, der aus dem unzerstörbaren Asvattha "oder Peepul (Ficus Religiosa) tröpfelt, aus welchem die Unsterblichen den Himmel und die Erde "gestalteten. Unterhalb dieses Baumes, der seine Aeste über den dritten Himmel ausbreitet, wohnen #Yama und die Pitris und schlürfen den Trank der Unsterblichkeit mit den Göttern. An seinem Fusse wachsen mit allgemeiner Heilkraft begabte Pflanzen, Incorporationen des Soma."

(") # (7) Pinus Sinensis. Ook in Zuid-China komt hij veelvuldig voor en wordt er, als het zinnebeeld der onvergankelijkheid en van het eeuwig leven, algemeen op den

daaraan verwanten cypres of ceder (74) het geliefkoosde zinnebeeld der eeuwigheid. Ook deze boomen, wier hout bijna onvergankelijk is en wier groen door geen winter wordt gesloopt of door geen voorjaar vernieuwd, bereiken, zooals men weet, cen verbazenden ouderdom, zóó hoog dat de verbeelding der oude Chineesche schrijvers zich ten hunnen opzichte in allerlei bespiegelingen verdiepte en zich stellig niet zonder grond- duizend- ja drieduizendjarige pijnboomen schiep. Zoo o. a. de philosoof Pao Phoh (75) en de wijsgeer van het Zuiden van de Hwai-rivier (76), De beschrijving

-

dag van het Gravenfeest aangewend tot versiering van de huizen. ("") # ("") ## 7 柏()抱朴子

Een Taoist, die in de vierde eeuw van onze jaartelling schreef over alchemie, onsterfelijkheid, tooverij enz. Zijn eigenlijke naam was Koh Hoeng.

(*)淮南子‧ Zijn naam was Lioe Ngan 劉安 en zijne bespiegelingen be

troffen hoofdzakelijk de Taoistische leer omtrent ontwikkeling in de schepping en de grondslagen, waarop het stoffelijk Heelal berust. Hij leefde in de tweede eeuw vóór Christus.

Onwillekeurig denkt men bij het lezen dier berichten van die oude Chineesche schrijvers omtrent den pijnboom aan de Californische reuzeboomen (Sequoia Gigantea), wier ontdekking ongeveer een dertigtal jaren geleden in de geheele beschaafde wereld het grootste opzien baarde. Zij ook behooren tot het geslacht der pijnboomen en cypressen, en zijn zeer na aan den ceder verwant. Ligt dus niet eenigzins het vermoeden voor de hand, dat de reuzeboomen van het Verre Westen eens hunne wedergade vonden in het Chineesche Rijk? Von Schlagintweit zegt in zijn werk #Californien" (bladz. 152):

"Professor Whitney hatte Gelegenheit an einem im Calaveras Haine umgehauenen Riesenbaume "durch Zählung seiner Jahresringe das Alter zu erkennen, das sich auf etwa 1300 Jahre belief. "Wenn auch manche der Riesenbäume zur Zeit kaum viel älter sein dürften, so scheint es doch "ausser allem Zweifel, dass einzelne ein Alter van über 2000 Jahren haben, und daher zur Zeit, als "Christus auf Erden wandelte, schon ganz stattliche Bäume waren. Die Annahme, dass einzelne die"ser Kolosse 3000 Jahre alt seien, ist eine Hypothese, die sich nicht leicht beweisen lässt; sicher ist nur, dass wir in verschiedenen Theilen der Welt Bäume antreffen, die entschieden ebenso alt wie "die californischen Riesenbäume sind. So gibt es in England Eiben, die aller Wahrscheinlichkeit "nach das ehrwürdige Alter von 2500 bis 3000 Jahren haben."

92

Men ziet dus, dat het zeker niet aangaat den berichten van Chineesche schrijvers omtrent pijnboomen van ontzaglijken ouderdom alle geloofwaardigheid te ontzeggen, en dat in hetgeen zij in schrifte hebben neergelegd zeer zeker een kerǹ van waarheid verscholen kan liggen. Waarom immers zouden zulke boomen niet even goed in China als in Californië kunnen bestaan?

Omtrent de levensvatbaarheid en taaiheid van die reuzeboomen eigenschappen waaraan de ceders, pijnboomen en cypressen der Chineezen hunne rol als zinnebeelden van onsterfelijkheid en eeuwigheid te danken hebben, kan men zich een nog helderder denkbeeld vormen wanneer men in het aangehaalde werk van von Schlagintweit (bladz. 158) het volgende leest: In der Absicht Geld "zu verdienen, hat im Jahre 1854 ein unternehmender Yankee einen Baum von seinem Boden bis zu "einer Höhe von 116 Fuss seiner Rinde beraubt, sie gegen Eintritt in verschiedenen Städten Ame"rika's zur Schau ausgestellt und schliesslich dem Crystal Palace zu Sydenham bei London verkauft, #wo sie während einer Feuersbrunst ihren Untergang fand. Der Baum bewährte jedoch eine so grosse "Lebenskraft, dass er ungeachtet der ihm beigebrachten, scheinbar tödtlichen Verwundung bis heute "noch nicht abgestorben ist."

« PreviousContinue »