Page images
PDF
EPUB

Hoofdbeginsel der Natuur." Dit hoofdbeginsel to, in het Manderijusch tao geheeten:

een woord waaraan de sekte der Taoisten haren naam heeft ontleend moet beschouwd worden als de onbekende, oudoorgrondelijke werkkracht des Heelals, aan welke alles wat bestaat en leeft het aanzijn heeft ontleend. Het komt dus eenigzins overeen met het Logos van de Grieksche wijsgeeren en met hetgeen Dupuis noemt l'âme universelle de la Nature" (64). In dit ondoorgrondelijk beginsel der geheele schepping is de zon inderdaad de eerste, de voornaamste werk kracht; geen betere naam kon dus voor haar worden uitgedacht dan Tai-To Kong: "Heer, Koning", of - om bij de vertaling te blijven die wij reeds elders van het woord kong hebben gegeven (65) bezielende kracht van dat universeele beginsel der Natuur." Duidelijk schijnt dus deze naam op den dienst van den ouden Zonnegod te wijzen.

Doch niet minder dan de naam geeft de groote feestdag ter eere van den god een bewijs voor zijne solaire afkomst. Deze valt namelijk op den 15den van de derde maand, dat wil zeggen tegen het einde van de lente. De Groote God-Beschermer der Productie en van het Leven der Natuur heeft alsdan zijne voornaamste functiën verricht, dat wil zeggen alles is geboren en in vollen bloei, en de bevruchting van boomen en planten heeft door de gansche Natuur heen plaats gehad. Nu viert de mensch een dankfeest hem ter eere, ja men ontsteekt lentevuren en werpt zich in de vlammen ten einde zich te doen louteren door zijn gloed, waarvan het vuur, dat men heeft aangelegd, het afbeelsel is. Hier komen wij dus van zelf op een vrij sterk bewijs voor onze stelling, want het zijn juist die vuren welke men in de derde maand, en wel bij voorkeur in front van den tempel van den Grooten God-Beschermheer der Productie ontsteekt, die bijna onloochenbaar wijzen op de vereering van een ouden Zonnegod, in wien tegelijk de functiën van hoofdbeginsel van alle voortbrenging en van grooten Geneesheer der Natuur vereenigd zijn.

Zoodra de morgenstond van den grooten dag is aangebroken, ziju priesters, blootvoeters en toovenaars in den tempel reeds present. Stukken hout worden verzameld, op een hoop geworpen en aangestoken, en terwijl een gedeelte der aanwezigen zich bezig houdt de opstijgende vlammen ruimschoots met houtskolen te voeden, plaatsen anderen de afgodsbeelden van den tempel in de voor hen bestemde palankijns. Hierop draagt men ze naar buiten naar het met volk bedekte plein. De blootvoeters en de half-naakte toovenaars (66) scharen zich aan beide zijden van het vuur. De bezweringen en gebeden, die deze lieden onder het rinkelen met de metalen holle ringen onophoudelijk prevelen, worden plotseling onverstaanbaar gemaakt door de invallende trommen, muziekinstrumenten en gongs, die hunne schelklinkende tonen hol en luid

(**) Ook de scheppings philosophie van Johannes (hoofdst. I) neemt zulk een Woord of Logos aan als eerste beginsel der Natuur: "In den beginne was het Woord, alle dingen zijn door hetzel"ve gemaakt, en zonder hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is; in hetzelve was het leven, "en het leven was het (zon) licht der menschen",

(65) Bladz. 29, 31 en 65.

enz.

("") Zoo aanstonds zullen wij op deze belangwekkende klasse van lieden terugkomen.

over het tempelplein weergalmen doen om den godsdienstigen waanzin van het volk te verhoogen. Op dit oogenblik treedt een Taoistische priester, gehuld in een tot op den grond afhangend ceremoniekleed, uit het volk te voorschijn, ten einde door het werpen met een mengsel van zout en rijst (67) het vuur te zuiveren en kwade invloeden en geesten eruit te jagen. Nauwelijks is deze plechtigheid geëindigd en de brandstapel een weinig ineengestort, of de toovenaars steken zich korte messen door de wangen en in het vleesch van de bovenarmen; half naakt en met loshangende haren werpen zij zich bloedend in het midden van het vuur; hevig wordt daarbij op de gongs geslagen en de priesters en blootvoeters volgen hen in wilde razernij. Intusschen slaat een der priesters, onder het uiten van bezweringen en tooverspreuken, met een opgerolde mat hevig tegen den grond aan alle kanten van het vuur. Hij wil hierdoor de neergehurkte onzichtbare spoken uiteendrijven en verjagen (68): de omstanders nemen de draagstoelen met de afgodsbeelden op de schouders en verscheidene malen achtereen wordt het vuur door den ganschen stoet doorkruist, totdat het tijd wordt zich in feestprocessie te gaan stellen en in optocht door het tempelgebied te trekken. Zoodra deze plechtigheid, die táh-hée (69) of "vuurtrappen" heet, geëindigd is, stroomen de omstanders toe om de asch te bemachtigen en in den haard te steken: - wij hebben vroeger (70) reeds trachten te verklaren waarom.

Na hetgeen reeds over een dergelijke plechtigheid in onze verhandeling over den 15den van de eerste maand gezegd is (71), behoeven wij weinig meer omtrent de beteekenis van het vuurtrappen hier bij te voegen: klaarblijkelijk heeft men hier te doen met een overblijfsel van den ouden zonnedienst en met een tak van hetzelfde Magisme, dat in het godsdienstsysteem van de Parsen en Assyriërs, de Grieken en Romeinen zulk een groote rol vervulde (72). Zoowel het tijdstip van den dag waarop

(**) Deze plechtigheid heet in-jém-bízout en rijst strooien." Waarom juist tot het wegnemen van kwade invloeden rijst en zout worden gebruikt is niet heel duidelijk: wellicht moet men deze ontsmettingsmiddelen beschouwen als een belastingartikel in natura, opgebracht om de kwaadwilligheid der geesten en demonen een weinig te temperen. Het is opmerkelijk, dat onze eigene geestenbezw eerders in Europa zich dikwijls van erwten bedienden tot het uitdrijven van spoken. Bij verschillende gelegenheden worden de Taoistische priesters o pgeroepen om met rijst en zout een huis of erf te reinigen, o. a. terstond na een begrafenis, wanneer de stoet naar het sterfhuis is teruggekeerd. Het volksgeloof in de kracht van dit zuiveringsmiddel is zeer sterk, en niet zelden werpt men een rouwdrager, die een huis is binnengetreden, bij het heengaan een handvol zout en rijst na, ja, erger kan men een manend huisheer of een schuldeischer niet beleedigen, dan door hem bij het verlaten van het huis op dezelfde wijze te bedienen. Dit is zooveel gezegd als "gij zijt een ongeluksvogel en de verpester van het geluk mijner woning!" eene beleediging die de Chineezen steeds ernstig opnemen en zeer euvel duiden.

(**) Sai-kong sak tsjhióh B 4, "de priester slaat met de mat” pleegt het volk menigwerf schertsende te zeggen tegen iemand, die sterk zijne krachten inspant: -- een spottende toespeling op den priester, die bij het slaan met de mat al zijne krachten en kunsten bij elkander haalt om zooveel mogelijk het vuurtrappen zonder brandwonden te doen afloopen.

(“) ★ (7) Bladz. 108. (1) Bladz. 106 en volg.

(72) Bladz. 172 en volg.

het wordt gevierd. de morgenstond, als het jaargetij waarin het plaats heeft, namelijk de lente, wijst ten duidelijkste op de betrekking, die tusschen de lentevuren en het zonnevuur des voorjaars moet bestaan (73). Het is waar dat ook op de feestdagen van verschillende andere afgoden voor de betrokken tempels vuur wordt getrapt, maar toch blijft het een feit dat men bijna uitsluitend in de lente deze plechtigheid verrichten ziet, en veel zeldzamer in een der drie andere jaargetijden, althans voor zoover onze ondervinding toelaat daarover te oordeelen. En dat het vuurfeest bij voorkeur voor den tempel van den Grooten God des Levens wordt gevierd, en liefst op den 15den van de derde maand, bewijst vooral vrij sterk hetgeen wij willen doen uitkomen, namelijk dat die God des Levens niets anders is dan de Zonnegod van dit gedeelte van het Rijk, vereenzelvigd met een beroemd geneesheer, evenals de Esculaap der Grieken en de Christus van de Christenen. Ook Ook in de processie, die zoo aanstonds zal beschreven worden, zal men nog enkele punten aantreffen, die vermoeden bevestigen en steunen.

Wellicht heeft Clavel ongelijk wanneer hij beweert, dat het Lantarenfeest der Chineezen zijn oorsprong heeft te danken aan het vuurfeest, hetwelk men bijna overal elders ter wereld op het tijdstip van het zomersolstitium viert (74). Beter had hij ongetwijfeld gedaan met te zeggen, dat èn Lantarenfeest, èn Johannesfeest, èn het vuurfeest der Chineezen op het einde van de lente drie takken zijn van een en denzelfden stam, namelijk van de vereering van het zonlicht. Treffend is dan ook de gelijkenis tusschen het vuurfeest, waarmede in Europa en in Hindostan de zon van het midden van den zomer in haar toppunt van kracht en glorie wordt verheerlijkt, en dat waarmede de Chineezen hun bezielende lentezon begroeten. Ten einde den lezer in staat te stellen zelf te oordeelen, laten wij hier eene aanhaling volgen uit Clavel's werk (75), waarin met levendige kleuren wordt geschilderd hoe telken jare op den 24sten Juni op het platteland van Frankrijk den zoogenaamden Johannesnacht feestelijk wordt herdacht. Men vergelijke die aanhaling met hetgeen door ons over het vuurfeest der Chineezen is gezegd.

"Cette fête continue d'être en pleine vigueur dans le midi de la France, et dans

(73) "At Dijon, in Burgundy, it is the custom upon the first Sunday in Lent to make large "fires in the streets, whence it is called Firebrand Sunday. This practice originated in the proces#sions formerly made on that day by the peasants with lighted torches of straw, to drive away, as "they called it, the bad air from the earth": -- Brand, "Observations on Popular Antiquities", bladz. 51.

"In the month of May the citizens of London of all estates, generally in every parish, and "in some instances two or three parishes joining together, had their several mayings, and did fetch "their may-poles with divers warlike shows; with good archers, morrice-dancers, and other "devices for pastime, all day long; and towards evening they had stage-plays and bonfires in the Stow, "Survey of London", bladz. 80; ap. Strutt, Sports and Pastimes", boek IV, hoofdst. III, 15. (*) "Histoire des Réligions", boek I, hoofdst. 11, bladz. 226.

"streets :"

(75)

Op. et loc. cit., bladz. 225.

Le curé et le maire, et, à déd'un grand nombre d'habitants, du sacristain et des enfants de pétille, et que la flamme s'élance

les campagnes de la Lorraine et de l'Alsace. Le 23 Juin, après le coucher du soleil, #sont amoncelés, au milieu de la place du village, des fagots, des bourrées ou des "sarments, élevés en pyramide, et surmontés d'une touffe d'herbes odoriférantes, ap"pelées communément les herbes de la Saint-Jean." "faut de celui-ci le plus ancien du village, suivis viennent processionellement, précédés de la croix, "choeur mettre le feu au bucher. Pendant que le feu "dans l'air. le cortège rustique fait plusieurs tours en récitant des prières; puis le curé bénit le feu, et se rétire avec son clergé dans l'ordre où ils sont arrivés. A peine se "sont-ils éloignés, qu'une foule d'hommes, de femmes et d'enfants s'empressent autour "du feu, y passent et y repassent plusieurs fois des couronnes de fleurs, des rameaux "verts, et arrachent les morceaux de bois à demi-brulés. Ces couronnes, ces rameaux, ces morceaux de bois sont précieusement conservés. Le lendemain, les couronnes et "les rameaux sont attachés au-dessus des portes extérieures des habitations (70), au "sommet des cheminées, ou portés dans les champs de blé ou de vignes, comme des "préservatifs contre le tonnerre et la grêle. Autrefois, en Angleterre, le jour de cette "fête, toutes les maisons étaient illuminées (77), le lendemain, elles étaient parées "de bouquets et de guirlandes, de branches et de feuillages. Ces bouquets et ces guir"landes, ou, si l'on veut, ces herbes de Saint-Jean, se composaient de lis blancs, de "pourpier sauvage, de bouleau vert, du grand fenouil, et de la fleur jaune du mille"pertuis. ""Il est à remarquer, dit un écrivain, que le nom vulgaire latin de cette ""dernière plante est fuga daemonum, c'est-à-dire l'herbe qui met en fuite les dé

""mons

Nog voegt Clavel hieraan toe, dat men niet alleen kruiden en bloemen met genezende eigenschappen haalde door de vlammen, maar dat zelfs velen in eigen persoon zich door den brandstapel wierpen met een of meer dier planten in de hand. En Brand (78) vermeldt, dat ook in Engeland allerwege Johannesvuren of zoogenaamde "bonfires" werden aangelegd; dat men er doorheen sprong en romdom langs danste en stukken van het brandende hout met zich nam naar huis, ja dat men in Ierland er zelfs (76) Later, in onze beschrijving van het feest van het midden van den zomer (5den van de vijfde maand, § 1) zullen wij doen zien, dat een dergelijk gebruik op ongeveer hetzelfde tijdstip van het jaar ook in China in zwang is. Dit is dan ook een reden te meer waarom wij het hier bovenstaand citaat in zijn geheel wedergeven.

(7) In Foehkjen viert men eveneens een illuminatiefeest in den loop der vijfde maand, waaraan de vereering van de zomerzon van het solstitium ongetwijfeld niet vreemd is Gedurende de dagen die volgen op het feest der Drakenbooten (5den van de vijfde maand) ziet men dikwerf op het water schuiten met lampions behangen heen en weder varen. Zij zijn met vroolijke groepjes gevuld, die zich in de maneschijn verlustigen met eten, drinken en muziek. Op sommige der vaartuigen worden zelfs wel tooneelstukken opgevoerd. Zulk een waterilluminatie beschouwt het volk eenvoudig als eene ontspanning en heet "op den stroom dwalen" iõe-kang, of in schuiten zwerven" ióe-tsóen 游船,

(") "Observations on Popular Antiquities", bladz. 167 en volg.

de jonge mannen en meisjes doorheen liet gaan tezamen met het vee. Ook door de Hindoes wordt tegen het zomersolstitium een vuurfeest gevierd. De vromen, die eraan deel willen nemen, onthouden zich van vrouwen en vasten langen tijd, en moeten gedurende de zeventien dagen, die het feest voorafgaan, onder den blooten hemel slapen. Is dan het oogenblik gekomen, dan smeren zij zich in met koemest en tooien zich met bloemen; het vuur wordt ontstoken, en de priesters met de afgodsbeelden en een groote menigte volks trekken in processie rond de vlammen onder het uiten van toepasselijke gebeden en bezweringen. Eerst dan werpen zich de tapaswi in den brandhoop, en hoe grooter hun godsvrucht en waanzin zijn hoe langzamer zij loopen, ja sommigen dragen zelfs hunne kinderen met zich mede in de armen of op den rug. Wanneer deze soort van boetedoening of zuivering afgeloopen is, schieten de geloovigen toe om een gedeelte van de asch te bemachtigen en eenige der bloemen, die de godvruchtige vuurtrappers tooien, meester te worden, wel overtuigd dat deze heilige relieken, in hunne huizen bewaard, daaruit alle kwalen verjagen en alle slechte invloeden keeren zullen (79).

Men ziet dus, dat het ontsteken van vuren ter eere van den Zonnegod, waarbij men zich in de vlammen werpt met het doel zich te louteren en te heiligen in den gloed, een gebruik is dat van de meest verwijderde kusten van China af tot in ons eigen vaderland toe is verbreid. Men treft het aan in Spanje en Portugal, in Italië en Duitschland, ond er alle Slavische en Skandanavische volken en tot zelfs in Hindostan, zoodat het gezegd kan worden daar te staan als eene onwraakbare getuigenis voor de verwantschap van de volksgewoonten en voor de eenheid van oorsprong van allen godsdienst, namelijk vereering der Natuur en van de zon als hoofdagent van Hare werkkracht.

Thans dient nog een enkel woord over de beteekenis van dat trappen in het midden te worden gebracht. Behalve dat men, door de ceremonie te doorloopen, de kracht, het leven van de zon deelachtig worden wil, beschouwen de meeste Chineezen de plechtigheid als een soort soort van reiniging des lichaams. Vandaar dat de toovenaars, die bij het vuurtrappen gewoonlijk den toon aangeven, van te voren eenige dagen vasten, opdat toch alles wat onrein is uit het lichaam moge worden verwijderd en zij het lentevuur, dat afbeeldsel van het reine, het zuivere zonnevuur des Hemels, niet bezoedelen. Merkwaardig is het, dat ook bij de volkeren, die het oude Joodsche land omringden, een dergelijk denkbeeld schijnt te hebben voorgezeten. Althans men leest in het tweede Boek der Koningen (80), dat de Koning het dal Thofeth verontreinigde, en wel met geen ander doel dan om te beletten, dat nog iemand zijn zoon of dochter voor den Moloch door het vuur zou doen gaan. Nu was deze Moloch de oude Zonnegod, te wiens eere de Syriërs, evenals de leren van den modernen tijd (81), onder een

(7) Clavel, op. cit., boek I, hoofdst. 11.

"

(*) XXIII, 10 (*) Zooeven, bij noot 78. Vallancey zegt in zijn Essay on the Antiquity of the Irish Language" (1772), dat op den Isten Mei de Druiden al het vee door de vuren dreven, ten einde ze voor den duur van het loopende jaar tegen ongemak te vrijwaren. Dit heidensche gebruik wordt thans nog in acht genomen in Munster en Connaught, waar zelfs de geringste dorpeling

« PreviousContinue »