Page images
PDF
EPUB

of ander godsdienstig voorwendsel de kinderen door het vuur lieten loopen (82) en die, zooals hij onder de gedaante van een hol beeld met den kop van een stier door de Carthagers werd vereerd, niets anders was dan het afbeeldsel van de zon in het voorjaarspunt, hetwelk ongeveer veertig eeuwen geleden door het sterrenbeeld den Stier werd ingenomen. De uitgestrekte armen van het beeld waren zoodanig aangebracht, dat de offeranden, die er in geworpen werden, van zelve vielen in het vuur, dat inwendig was aangelegd: men danste in het rond met hevig geschreeuw en geraasmakende muziek ten einde het gillen van de menschenoffers te verstikken, die in de ingewanden van den afgod den vuurdood ondergingen. Zoo werden, toen Agathocles op het punt stond Carthago te belegeren, tweehonderd kinderen van de beste huizen door de burgers der stad zelven in het holle beeld van den Moloch geworpen, ten einde de hulp van den machtigen afgod te bekomen in den op handen zijnden krijg. Ter eere van dien Moloch, dien Zonnegod, liepen de kinderen der Ammoniten en der Syriërs door het vuur, evenals thans in China nog de toovenaars en bloot voeters doen; doch tot zóóver hebben de Chineezen nooit hunnen godendienst verlaagd en misbruikt, dat zij dien gemaakt hebben tot een wettiger van misdaden en menschenmoord, ten minste in geen enkel hunner boeken treft men het geringste spoor van menschenoffers aan. Volgens Virgilius trokken de aanhangers van Apollon, den Zonnegod die in Italië werd aangebeden op den berg Soracte, over gloeiende kolen, blootsvoets, zonder zich te branden, en stroomde jaarlijks een menigte volks daarheen om van dat tooneel getuige te zijn (88); doch op nog meerdere punten van overeenkomst tusschen den ouden vuurdienst van het Westen en dien van den huidigen dag in China behoeven wij niet te wijzen om te doen uitkomen, dat beide niets zijn dan een vereering van de zon, in wier zuivere stralen men zich wenscht te louteren door zich te werpen in de vlamvan het vuur, dat als zinnebeeld van dat reine hemel vuur is aangelegd. Zelfs het verbranden der lijken, dat bij vele volkeren der Oudheid zoo sterk in zwang was en door sommige slechts aan vorsten en rijksgrooten werd gegund, vindt waarschijnlijk zijnen grondslag in deze denkbeelden omtrent het zonnevuur. Want stellig moet de oorspronkelijke mensch, meer nog dan de tegenwoordige, het verbranden als een heiligschennis hebben aangemerkt, ware het niet dat zijn vooroordeel in dit opzicht door andere denkbeelden ware overheerscht. Men wilde namelijk den doode doen opgenomen worden in den schoot van de hoogste godheid der Natuur, van den Zonnegod zelven, van wien alle aardsche vuur en warmte een uitvloeisel is. Het Suttiisme, dat niet alleen in Hindostan, maar ook in onze koloniën op Bali en Lombok welig bloeit,

men

op dien dag nog hetzelfde doet op denzelfden bijgeloovigen grond. - Bij de oude Parsen werd ieder pasgeboren kind boven het vuuraltaar gehouden, ten einde het te louteren en te heiligen: - Clavel op. cit., boek IV, hoofdst. 1.

(82) Maimonides, boek III, hoofdst. 38.

(**) Men leze de belangwekkende dissertatie omtrent den Moloch en andere Zonnegoden in Dupuis, "Origine des Cultes", boek III, hoofdst. 18.

staat, volgens Kirker (4), vermoedelijk mede met dezelfde begrippen in verband. De vrouwen en slaven werpen zich met hunne bezittingen en rijkdommen in den brandstapel om dezelfde reden waarom de Carthagers zich vrijwillig in de armen van den brandenden Moloch wierpen: zij wenschen met den doode te worden gereinigd en opgenomen in de armen van den Zonnegod, in het bovenaardsche Rijk des Lichts, alwaar geen geest der duisternis ooit den schepter zwaait (85). Wij dienen nu echter met een enkel woord iets aan te voeren omtrent de toovenaars, die meermalen in bovenstaande regelen zijn opgetreden.

Zij behooren ongeveer tot hetzelfde slag van lieden als de bloot voeters, die men als hunne helpers en volgelingen kan beschouwen, en worden, evenals dezen, verondersteld incarnaties van de hemelsoldaten te wezen. Zij heeten derhalve door hoogere wezens bezield te zijn, en schijnen zulks te willen toonen door zich vrijwillig aan allerlei martelingen te onderwerpen, welke de macht van den god, die in hen zetelt, hen zoogenaamd in staat stelt te verdragen. Zij steken zich messen door de wangen, doorboren zich de bovenarmen met priemen (86) en hakken zich bij de godsdienstige plechtigheden met een zwaard of een houten bal met spijkers (87) over de schouders heen in den naakten rug. Hunne volgelingen, de blootvoeters, trachten hun daarbij wel is waar het lichaam te bedekken met een zwarte vlag, die aan een stok bevestigd is, maar dit belet niet dat de toovenaars zich toch hevige wonden toebrengen, terwijl zij steeds gebaren maken als of zij zich aan de beschermende vlag willen onttrekken. Zulke bloederige schouwspelen maken natuurlijk eenigen indruk onder het volk, hoewel veel minder dan men zou verwachten, aangezien hunne veelvuldigheid oorzaak is, dat men er meer met onverschilligheid dan met schrik of afschuw op ter neder ziet. Voor het meerendeel zijn de toovenaars lieden, die van het opluisteren der afgodsfeesten hun beroep maken, en dan ook ruimschoots door de tempelbeheerders voor hunne diensten worden betaald. Een halve dollar voor ieder mes, dat zij zich in het lichaam steken, is de gewone belooning, en hunne andere lichaamspijnen worden naar evenredigheid betaald: zelfs houden rijkere tempels, zegt men, er wel vast bezoldigde toovenaars op na. Het volk gelooft dat de wonden, die zij zich toebrengen, binnen een onmogelijk korten tijd genezen door de kracht van den god, die in hen zetelt, doch over het algemeen wordt met minachting op hen neergezien en blijven de toovenaars, niettegenstaande hunne voorgewende bovennatuurlijke gods bezieling, in het oog

(**) Oedip. deel I, bladz. 412-415. (5) Om dezelfde reden werden ook bij de oude Druiden meermalen de lijken verbrand en de asch in zee geworpen: - Clavel, Histoire des Réligions", boek IV, hoofdst. 2.

(**) Men noemt dit tshah koen-tsiòng-tháo: het hoofd van den (hemelschen) legerbevelhebber insteken", wellicht omdat de messen bij wijze van heft voorzien zijn van een woesten kop: het afbeeldsel van die bovennatuurlijke krijgslieden waarschijnlijk.

(*) Zulke ballen heeten tsjhì-kide of doornballen. Zij zijn ook wel gemaakt van stevig ineengewikkeld stroo.

des volks toch behooren tot het geringste slag van lieden, dat bestaat. Men noemt hen gewoonlijk ki-tông (88) "tooverjongens", of táng-tsí (**) "jongens."

Wij keeren thans tot de processie, waarvan wij zoo lang zijn afgedwaald geweest, terug. Zooals gewoonlijk werd ook hier de stoet geopend door een bende straatjongens van het smerigste allooi, alsmede door een half dozijn blootvoeters, met vuile ceremoniehoeden ор het hoofd en vlaggen en lantarens over de schouders. Zulke knapen ontbreken in China bijna nooit in een processie ter eere van een god (99). Vlagge- en vaandeldragers waren verder in den stoet zonder eenige orde of regelmaat verspreid, en papieren lantarens werden in menigte rondgedragen, niettegenstaande het helder dag was en de zon in volle glorie aan den hemel scheen. Van afstand tot afstand in den trein bewogen zich muzikanten met roode mantels in zooverre zij huurlingen, en in hunne beste kleederen gestoken voor zoover zij dilettanten waren; zij werden afgewisseld door fraai gekleede kinderen te paard en door wagens, met groen en bloemen, takken en boomen versierd. Te midden van dat groen waren meisjes, en jongens als meisjes verkleed, gezeten allen gedost in hemelsblauw gewaad (91). Zij deden ons onwillekeurig denken aan het voorjaarsgroen en de blauwe maagdelijke lucht van de lente: de kinderen van dien Grooten God-Beschermheer der Productie, die juist zijn scheppingstaak van het voorjaar heeft ten einde gebracht, en wien thans door de processie lof en dank wordt toegebracht. Nog herinnerden die jonge, in het blauw gekleede meisjes ons aan de Vestaalsche maagden van den Romeinschen zonnedienst. Verscheidene van die wagens, met groen en bloemen opgesierd en blijkbaar door vereenigingen van vromen uit de buurt geschonken, bewogen zich in den stoet, doch de liefelijke indruk, door dit gedeelte van den trein teweeggebracht, werd niet weinig verstoord door het smerig voorkomen der koelies, die, zonder eenig uniform of kenmerkend kleedingstuk aan, in vuile plunje, blootshoofds en met naakte beenen zich voor de wagens hadden gespannen. Daar kwamen de half ontkleede toovenaars aan, met hunne satellieten, de blootvoeters, rond zich heen. Zij hadden zich messen in de bovenarmen en de wangen gestoken en hakten zich met korte zwaarden door de loshangende haren heen zware wonden in den rug, want de bescherming van de zwarte vlag der blootvoeters hielp niet veel. Eenigen lieten zich groote slangen om den hals en om het lichaam kronkelen en lagen uitgestrekt op draagstoelen, waarin scherpe spijkers met de punten omhoog geslagen waren, of zaten in stoelen, waarvan zoowel zitting als rug uit messen was samengesteld (92); anderen geeselden zich met kogelzweepen en spijkerballen, sneden zich het

-

(*)乩童("")童子.

(*) Plinius (boek VIII, hoofdst. 46) verhaalt, dat kinderen ook volgden in den stoet wanneer de Zonnegod Apis in optocht rondgedragen werd, en dat die kinderen liederen zongen en de toekomst konden voorspellen.

(9) Hoe deze wagens, die zeer dikwijls door draagbare stellages worden vervangen, heeten, is reeds in onze verhandeling over den 15den van de eerste maand gezegd. (Zie bladz. 112).

(") Zulk een stoel is te zien in het Museum van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Hij werd door de politie verbeurd verklaard in de afdeeling Montrado, ter

voorhoofd open, zoodat het bloed hun langs borst en aangezicht liep, of waren te paard gezeten met zwartgemaakte aangezichten, ten einde de kwaadwillige spoken uit den omtrek te verdrijven. Nog anderen eindelijk hadden zich een dikke naald gestoken door de tong, spuwden het bloed nu en dan uit op een vel papier en wierpen of reikten dit den omstanders toe, die zich beijverden zulk een bloedig amulet meester te worden. Want het bijgeloovige volk plakt het gaarne boven den ingang van het huis ter verjaging van kwaadwillige geesten en demonen, wier natuurlijke vijand de godheid is, die den toovenaar bezielt.

[ocr errors]

Moeielijk is het na te gaan, waarom het tot het wezen van den toovenaar schijnt te moeten behooren zich op allerhande wijzen te kwellen en te martelen. Het is waar dat ook bij meer andere oude volken onder de priesters de gewoonte bestond zich bij het verrichten hunner godsdienstplechtigheden te verminken, doch dit geeft niet veel helderheid in deze zaak. Bij het vieren der mysteriën van Bacchus, den Zonnegod met de hoornen van den stier, hielden de priesters, evenals in China de toovenaars bij het vereeren van den Grooten God-Beschermer van het Leven doen, slangen in de handen en lieten die kronkelen boven hunne hoofden (93); — ook de priesters in Phrygië vierden hunne feesten met loshangende haren en zwaarden in de hand, en brachten zich zware wonden op het lichaam toe. Hetzelfde deden de priesters der godin Isis en die in Assyrië en het oude Griekenland (94), zonder nog te spreken over de Baälpriesters uit het Boek der Koningen (95), die zich met messen en priemen in het lichaam staken om hunnen god tot mededoogen te bewegen: "geheel naar hunne wijze," zooals de Bijbel nog uitdrukkelijk zegt. Ook de Mexicaansche priesters verminkten en martelden zichzelf ter eere van hunne afgoden (96). Alhoewel nu bij die verschillende priesterkasten waarschijnlijk de meening voorzat, dat zij zich door zelfkastijding van de gunsten en het medelijden van de goden, die Wester-Afdeeling van Borneo. Drie messen of zwaarden vormen den rug, drie de zitting, drie de voetbank en één aan weerszijden de leuning, en allen zijn met het scherp naar den zittende gekeerd. IJzeren ringen zijn aan beide kanten bevestigd, en dienen om draagstokken in te steken.

Ook een kort tweesnijdend zwaard waarmede een toovenaar zich verwondt, een zilveren naald waarmede hij zich in de ooren of wangen steekt, en een bal van klei met rotting omvlochten waaruit ijzeren spijkerpunten steken, zijn in hetzelfde Museum aanwezig. Verg. den Catalogus, 3den druk III, A, Nos. 169, 173, 174 en 175.

Toovenaarstooneelen schijnen, en zeer terecht, steeds in onze koloniën door het Bestuur te worden tegengegaan en te zijn verboden. Terecht, zeggen wij, omdat het wanstaltige en weinig zielsverheffende van zulke tooneelen nog daargelaten zij naar onze meening weinig of niets met eigenlijke godsdienstige gebruiken te maken hebben. De lezer beoordeele dit zelf uit hetgeen door ons reeds is, en nog zal worden aangevoerd. Daarentegen zouden zij wel in tijden van gisting bronnen kunnen worden van agitatie onder leiding van door hoogerhand geinspireerden, en ieder Goevernement doet best zulk soort van wezens op een afstand te houden, daar, zooals de Geschiedenis steeds heeft geleerd, het tegen goden of wat daarvoor doorgaat, moeielijk vechten is.

("") Dupuis, Traité des Mystères" deel III, 2.

(*) Dupuis, op. et loc. cit. (5) I, hoofdst. 18.

(*) Clavel, "Histoire des Réligions", boek III, hoofdst. 5.

zij dienden, konden verzekeren, zoo kunnen wij toch moeielijk gelooven, dat bij het Taoisme van zuidelijk China ooit een dergelijke bedoeling zal hebben bestaan. De Chineesche godenleer is namelijk daartoe al te materialistisch, en stelt te veel het lichamelijk geluk der menschheid op den voorgrond, dan dat zij lichamelijke kastijding en zelfverminking prediken zou. Men zal de toovenaars daarom veeleer moeten beschouwen als een soort van fanatieke dweepers, door de priesters in den arm genomen om het domme volk diets te maken dat het inderdaad heeft te doen met bovennatuurlijke wezens, die slechts den menschelijken vorm hebben aangenomen om den stoet van den afgod in zichtbare gedaante te kunnen volgen. Zij verhoogen daardoor het godsdienstig prestige van den optocht, omdat zich nu in den vorm van toovenaars werkelijk geincarneerde goden daarin bewegen, die in verschillende omstandigheden des levens, waar menschelijke raad te kort schiet, kunnen worden geraadpleegd en te hulp geroepen. Straks zal met een enkel voorbeeld worden toegelicht, hoe van de macht der toovenaars door den somtijds wel wat al te practischen Chinees wordt gebruik gemaakt om zich in wanhopige ziektegevallen en dergelijke omstandigheden uit den nood te redden, en daaruit een nieuw bewijs geput worden hoe bevordering van het materieel geluk in alle opzichten in het Taoisme, tot zelfs met betrekking tot de toovenaars toe, op den voorgrond treedt (97). Wij zullen er dan tevens iets bijvoegen over de vrouwelijke geinspireerden, die in sommige gevallen als somnambules en mediums optreden.

[ocr errors]

Het kerven en kwellen van het lichaam zou dan moeten dienen om het volk te doen gelooven, dat er werkelijk een godheid in het lichaam van den toovenaar is gevaren, en dat deze daarom geen pijn gevoelen, noch nadeeligen invloed van zijne wonden ondervinden kan. Vele martelaren der Christelijke kerk beweerden eveneens tegen lichaamspijnen bestand te zijn doordien een hooger wezen hen bezielde, sterkte gaf en kracht; doch godsdienstig delirium is een groote macht dat kunnen zoowel de Christelijke martelaren als de Chineesche toovenaars getuigen. De laatsten gaan echter nog verder, en beweren zelfs dat hunne wonden met verbazende snelheid genezen. Zij bedekken ze daartoe met een papieren amulet, waarop geheimzinnige letterteekens zijn geschreven, drinken als medicijn water of een anderen drank waarin de asch van zulk een toovermiddel is gemengd, doch versmaden ook de meer practische zalfjes en pleisters hoogstwaarschijnlijk niet.

.

Voor het overige was de stoet doorvlochten met boertige vertooningen, dwaasheden, potsen en kluchten van allerlei aard, die volstrekt niet gezegd konden worden. in overeenstemming te zijn met het karakter van een godsdienstigen optocht (98). Een

(*) Op dezen karaktertrek van den Taoistischen godendienst is bij een vorige gelegenheid (bladz. 145) reeds gewezen, en zal in de slotverhandeling van dit werk nog worden teruggekomen.

(*) Iets dergelijks had plaats in het oude Griekenland op den zesden van de negen dagen, die aan de viering der mysteriën van Eleusis ware gewijd. Een optocht werd alsdan gehouden ter eere van den god Bacchus, waarbij zich de ingewijden eveneens potsenmakerijen veroorloofden : Dupuis, Traité des Mystères", deel III, 2.

« PreviousContinue »