Page images
PDF
EPUB

VIERDE MAAND, ACHTSTE DAG.

DOOPFEEST VAN BOEDDHA.

Offerande aan de huisgoden. Het Boeddhistisch Beeldenfeest. De Chineesche pelgrim Fah Hijen en het boek zijner lotgevallen. Het doopfeest van Boeddha in Foehkjen. De Christelijke en de Boeddhistische Drieëenheid.

De doop in Centraal Azië, China, Europa, Australië en het oude Mexico. De investituur der Boeddhistische priesters.

Niet eens zouden wij van dezen dag gewagen, ware het niet dat hij in sommige gezinnen wordt gevierd met eene offerande van koekjes en andere spijzen aan de goden van het huis. Wij zeggen in sommige gezinnen, want het meerendeel der bewoners van Emoy neemt van den dag in het geheel geen notitie, ja velen weten zelfs niet eens, dat er een doopdag van Boeddha bestaat. Er zijn er ook, die de offerande aan de penaten brengen op den 1sten van de vierde maand (1).

De gewone naam, waaronder de 8ste van de eerste zomermaand te Emoy bekend staat en ook veelal in den almanak wordt aangegeven, is: "feest- of geboortedag der eerwaarde Boeddha's van de drie werelden (2)". Men heeft hier dan ook naar alle waarschijnlijkheid met een soort van Boeddhistisch Allerheiligenfeest te doen, hetzelfde misschien waarvan de beroemde Chineesche pelgrim Fah Hijen (3) in zijn reis

(1) Zie de Kronieken van Emoy, vermeld op bladz. 124 van ons eerste deel, hoofdst. XV.

(1) = ⇓⇓ #. Zie over die drie werelden: noot 21 op bladz. 5.

(3) Het Verslag over de Boeddhistische Rijken" is een der meest geschatte bronnen voor de kennis der eerste geschiedenis van Sakyamoeni's kerk. De man, wiens ontmoetingen en lotgevallen er in beschreven worden, is een Boeddhistisch priester Fah Hijen

[ocr errors]

, die in A. D. 399 over land naar Indië reisde tot het inzamelen van boeken en geschriften over de nieuwe leer. Na eene afwezigheid van 15 jaren keerde hij over Ceylon en Java naar zijn vaderland terug, waar het verhaal van zijn wedervaren werd nedergelegd in een werk, hetwelk zich onder bovengenoemden titel tot op heden heeft bewaard, en waarvan eene Fransche vertaling van de hand van Rémusat in 1836 voor het eerst in het licht verscheen.

Sinds dat oogenblik brak in Europa een nieuw tijdperk voor de studie der geschiedenis van het Boeddhisme aan. Geene verhandeling werd meer over dit onderwerp geschreven zonder dat ruimschoots uit het Verslag over de Boeddhistische Rijken" werd geput, en alle autoriteiten op Boeddhistisch-historisch terrein, als Lassen, Burnouf, Hardy en Koeppen, hebben in meerdere of mindere mate gebruik van Fah Hijen's mededeelingen gemaakt. Een verbeterde uitgaaf in het Engelsch werd

verhaal gewaagt. Toen deze op zijne reis naar Indië in Khotan vertoefde, werd daar van af den 1sten tot op den 14den van de vierde Chineesche maand een feest gevierd dat hij met den naam van "onigang der beelden" (4) bestempelt, en gedurende hetwelk een Boeddhabeeld op een vierwielig voertuig plechtstatig werd rondgevoerd. Twee Bodhisattva's waren aan zijne zijde geplaatst en achter hem volgden de overige goden; en zoo werd de heilige der heiligen feestelijk aan de stadspoorten ingehaald en door de opgesierde straten gereden.

De schildering, zegt Koeppen (5), die Fah Hijen van het feest der beelden geeft, alsook de tijd van het jaar waarop hij het zag vieren, maken het ten hoogste waarschijnlijk dat de pelgrim hier hetzelfde feest bedoelt, hetwelk hij eenige jaren later te Patalipoetra bij woonde, namelijk dat van Sakyamoeni's ontvangenis of geboorte. Tegenwoordig vieren de Kalmukken, en als regel ook alle Lamaïsten, een beeldenfeest dat door eerstgenoemden steeds in het begin van Juni, maar door de Mongolen naar het schijnt in Juli wordt afgespeeld, en waarbij men de beelden van de goden op stellages nevens dat van Boeddha opstelt en dit op het plechtstatigste moment onthult. Welke Boeddhistische beteekenis echter aan het feest moet worden gehecht, is volkomen onzeker. Intusschen mag men aannemen, dat er de herinnering aan eene gebeurtenis aan wordt vastgeknoopt, die de geboorte van den godsdienststichter op den voet is gevolgd, hetgeen ook blijkt uit het feit, dat men in Siam en Kambodja een "doopfeest van Boeddha" viert, hetwelk klaarblijkelijk met zijne geboorte in verband staat.

Ongetwijfeld zijn de hier bedoelde beeldenfeesten met dat doopfeest van AchterIndië nauw verwant aan den Boeddhistischen Allerheiligendag, die in Foehkjen op den 8sten van de vierde maand door de priesters van de sekte wordt gevierd; dat wil zeggen, juist in het midden van den termijn, waar binnen Fah Hijen van de reeks van processiën der beelden in Khotan getuige was. Evenals in die verafgelegen stad de Chineesche pelgrim het beeld van Boeddha ten toon zag stellen te midden van andere Bodhisattva's en goden; evenals de Kalmukken en Mongolen de beelden hunner heiligen plaatsen rondom dat van den "Allerheerlijkst Voleindigden". evenzoo kan men in vele Boeddhistische kloosters van het Zuiden der provincie Foehkjen er getuige van wezen, hoe de priesters op den 8sten van de vierde maand het beeld van Boeddha midden in een groot bekken met water in het front van de afbeeldsels der Drieëenheid (6) ten toon stellen voor het volk Een ieder die maar wil, onverschillig of hij in 1869 geleverd door Beal, en eenige jaren daarop weder een door Giles, terwijl ten slotte al de geleverde vertalingen nogmaals werden herzien, getoetst en nauwkeurig geeritiseerd door Watters in een reeks van artikelen, opgenomen in het achtste deel van het tijdschrift: "The China Review".

Aan den ondernemenden pelgrim hebben wij ook de oudste berichten te danken, die omtrent Java bestaan. Zij zijn in het 39ste deel der Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap gepubliceerd, en wel in Groeneveldt's "Notes on the Malay Archipelago and Malacca," bladz. 6 en volg.

(一)行像 (5) "Die Religion des Buddha," hoofdst. #die Kirche und der Cultus," bladz. 578. (*) Onder de vele punten van gelijkenis tusschen Christendom en Boeddhisme wordt dikwerf in de eerste plaats de Drieëenheid genoemd; doch eenigzins ten onrechte. Want de Drievuldigheid der Christenen en die van de kerk van Boeddha hebben weinig meer met elkander gemeen dan den

priester is of leek, mag nu vooruit treden, en met een lepel zooveel keeren als hij verkiest water uit het bekken scheppen en over het hoofd van Boeddha uitstorten;

naam, en ook oorsprong zoowel als respectieve attributen loopen zóó sterk uiteen, dat van een vergelijking zelfs geen sprake kan zijn. De Drieëenheid van het Westen heeft haar ontstaan te danken aan eene zuiver philosophische indeeling van het Heelal, van dien grooten Wereldgod die grenzenloos, almachtig is en zich zelven heeft geschapen. In hem is een beginsel van leven, een adem, een geest gevestigd, die zijne bewegingen regelt en de harmonie in het eindeloos Heelal bewaart. Alle leven van menschen, dieren en planten is een uitvloeisel van dien adem, dien Spiritus, dien Heiligen Geest, die na zeker tijdsverloop dat uitgeleende leven weder in zich absorbeert en opneemt. Hier ziet men dus den eenigen Wereldgod reeds gesplitst in twee, den Vader en den Geest; nochtans zonder dat deze verdeeling in het minst iets afdoet aan zijne eenheid als Heelalgodheid.

Doch de speculaties van de wijsgeeren der Oudheid lieten het hierbij niet. In dien Spiritus, dien adem en dat leven des Heelals merkten zij, behalve een soort van scheppend bewustzijn dat de bron is van de wereldorde en van de harmonie in het Heelal, nog een tweede beginsel op, hetwelk als het ware het materiëele, het dierlijke leven der Natuur vertegenwoordigt en dus wel degelijk van den Spiritus, haar geestelijk leven, onderscheiden is. Dezelfde verdeeling werd ook gemaakt ten opzichte van den mensch, dien microcosmos, die wereld in het klein. Zijn dierlijk leven dacht men zich als een uitvloeisel van het leven des Heelals, dat slechts kon ontstaan en bestaan omdat een het was het Woord, Logos, sprankje van het geheiligde Hemelvuur in zijn lichaam was gevaren: dat hem zijn dierlijk, en de Spiritus, de Geest, die hem zijn geestelijk leven gaf. Dat universeele leven der Natuur maakte dus, met den Spiritus vereenigd, in het oog der oude wijsgeeren als het ware de ziel uit van het Heelal; en die ziel, verbonden aan het eeuwige Alwezen, vormde den grooten, eenigen, onverdeelden Wereldgod, die, door het Woord met Leven en door den Geest met Rede bezield, den Kosmos vormt, buiten welken niets bestaan kan noch bestaat. Ziehier dus de eenige en ondeelbare Heelal-Godheid vereenzelvigd met den Alvader, het Woord en den Geest. Het Woord is het goddelijk leven, het Licht der Wereld, waarvan Johannes in zijn Evangelie spreekt. En dat Woord is als verpersoonlijkt in de zon, die bron, dien uitdeeler van alle leven in de Natuur: daar dat Christus, of de tweede persoon van de Drievuldigheid, al de attributen van het zonlicht draagt, met dat hemellicht op Kerstmis wordt geboren en op Paschen zijne overwinning op koude, dood en duisternis behaalt.

van

Met de Boeddhistische Drievuldigheid of Triratna is het echter anders gesteld. Hare grondslag is nog steeds met een zeker waas van geheimzinnigheid overtogen; doch de algemeene opvatting is, dat men onder haar een drievoudige manifestatie van den historischen stichter van de leer van Boeddha moet verstaan. Hoogstwaarschijnlijk was zij dan ook oorspronkelijk niet veel anders dan een eenvoudige voorstelling van de samenstellende deelen der Boeddhistische kerk, namelijk van Boeddha die haar heeft gesticht, de Wet die haar bestuurt en samenbindt, en het Priesterdom dat haar bedient, voortplant en in het leven houdt. Reeds dadelijk was het te voorzien, dat Sakyamoeni na zijn dood een voorwerp van vereering worden moest; en inderdaad, hij is het dan ook geworden; doch

zijne woorden, zijne wet, zijn Dharma, () zouden evenmin als zijne nagedachtenis verloren gaan, maar met hem als vergoddelijkt blijven. "Ananda,” zoo zeide hij eens tot een van zijne leerlingen: #wanneer ik zal verscheiden zijn, moet gij niet denken dat er geen Boeddha meer is: de lessen, die ik heb gegeven, en de voorschriften, door mij uitgedeeld, moeten mijn vertegenwoordigers en mijn #opvolgers zijn en voor u als Boeddha wezen." (Hardy, Manual of Buddhism," p. 230). Ziehier dus de Boeddhistische wet door den grooten stichter in persoon verheven tot den rang van godheid. Doch onder de zeven onvergankelijke voorschriften, die Sakyamoeni nog kort voor zijnen dood aan Un te hou

zijne leerlingen gaf, bekleedt dat van vergaderingen of bijeenkomsten Sangha (f

)

doch een stilzwijgende conditie blijft het, dat eerst het beeld op dezelfde wijze moet worden gedoopt met een handvol koperen muntstukken, die de vereerder, evenals het water, over de kruin van het beeldje strooit. Later wordt het geld natuurlijk door de priesters uit het water opgevischt, met het doel, zooals het heet, om wierook en kaarsen voor den god te koopen en die artikelen ten bate van den milden gever voor zijn beeld te branden; doch het spreekt wel van zelf dat dit slechts in theorie, en niet in de praktijk geschiedt, daar immers de vrome dooper zelf niet vergat de noodige reuken brandoffers te ontsteken, toen hij bezig was zijne eerbewijzen aan de voeten van den heilige der heiligen neder te leggen.

den eene eerste plaats: wat was dus meer natuurlijk dan dat de belijders van de leer later Boeddha, Dharma en Sangha kozen tot hun leus en de woorden "ik neem mijn toevlucht tot Boeddha, Dharma en Sangha" tot hun formula fidei, hun confessio Apostolica maakten? Tot op den huidigen dag is deze formule dan ook nog als wijdingsformulier voor priesters en leeken in gebruik.

Tot zóóver slechts ging het Boeddhisme van het Zuiden, doch zijn ontaarde broeder van het Noorden liet het hierbij niet. Want onder den invloed der begrippen omtrent de oude Trimoerti der Brahmanen, samengesteld uit Brahma, Vishnoe en Siva, vierden de volgelingen van de Mahayanaschool (verg. bladz. 148) vrij den teugel aan hunne zucht tot bespiegelingen en wijsgeerige beschou wingen, en brachten de Drievuldigheid tot een éénen en ondeelbaren Sakyamoeni terug. Zij maakten de Dharma tot zijne Wijsheid, zijn Woord, zijn Logos, zijne Leer, en de Sangha tot het uitvloeisel van zijne wijsheid, namelijk zijne Kerk, zonder nochtans hieronder zoozeer zijne strijdende kerk op aarde te verstaan dan wel de zegepralende hiernamaals; dat wil zeggen de vereeniging van al degenen, die door leer en kerk over de menschelijke natuur hebben gezegepraald en tot de Boeddhisti sche zaligheid zijn geraakt. Bôdhi's, Bodhisattva's, in één woord dat geheele legio van godheden, die reeds eenige schreden op den weg naar Nirvana hebben gedaan, vormen, aldus beschouwd, de Sangha.

Het behoeft wel niet gezegd te worden, dat zulk eene drieëenheidsleer door sommige scholen werd verworpen en door andere, min of meer gewijzigd, aangenomen en beleden werd. Nog minder behoeft het te worden aangestipt, dat dientengevolge dan ook versch lende soorten van drieëenheden ontstonden en tot veel verwarring en misverstand aanleiding gegeven werd: doch dat de door ons

beschrevene de wortel is waaruit zij alle zijn ontsproten, is wel waarschijnlijk. Boeddha ( 寶), Dharma (法寶) (#) en Sangha (1) zijn dus de ware Triratna of Ratuatrayo,

dat wil zeggen de zoogenaamde Sam-Pao of "Drie Kostbaarheden” der Chineezen; maar dit neemt niet weg dat men onder dit volk nog meerdere combinaties aantreft die voor Drieëenheid doorgaan, en het toch in der werkelijkheid niet zijn. Zoo vindt men dikwijls de godin Kwan Jin als hoofdgodin der Boeddhistische kerk (zie onze verhandeling over den 19den van de tweede maand) met Amitabha, den bestuurder van het Westelijk Paradijs (zie bladz. 154) aan de eene, en Mahasthâma, die in diens stoet van volgelingen te huis behoort, aan de andere zijde als een soort van Drieëenheid voorgesteld; - elders ziet men Sakyamoeni zelven naast Kwan Jin en Maitreya, den verwachten Messias der Boeddhisten; doch de eerstgenoemde combinatie is de ware Drieëenheid niet, zoo min als de andere die de Boeddha's van het verleden, het heden en de toekomst voorstelt. In de Drievuldigheid, die uit Boeddha, Dharma en Sangha is samengesteld, wordt Dharma of de Wet 'gewoonlijk afgebeeld met vier handen, waarvan twee gevouwen zijn als in gebed en de beide andere respectievelijk een rozenkrans en een boek omklemmen, terwijl Sangha of de clerus de eene hand op de knie houdt en in de andere een lotusbloem draagt.

« PreviousContinue »