Page images
PDF
EPUB

Draak gevangen en bedwongen is (82). Ook het volk gelooft nog altijd stellig en zeker, dat de verschijning van een exemplaar van het drakengeslacht, al is het dan ook maar, bij gebrek aan een werkelijken Draak, een "kiao-loeng" (zie noot 26), regens, vloeden en zware onweersbuien brengt. Het onderstaande, aan de China-Review (VII, bladz. 351) ontleend, moge het bewijzen.

""Raise the crocodile" (83) means "deluges" or "disastrous floods." The watery "phenomena, known as "crocodiles" are said to occur only in the interior provinces, "and to be especially frequent in Hu Nan. The "crocodile" takes several years to "incubate, and during this period lies concealed deeply imbedded in a gently undulating mound, which is never covered with snow. If, therefore, it is observed that "any given spot is not covered with snow when the rest of the ground is so covered, "notice is taken of the fact, and persons are sent annually to make examination of "the spot, and observe if the absence of snow is repeated. If the spot be uncovered "during three successive years, the "crocodile" is unmistakably there, and must be "dug out. At a great expenditure of time and labour this is accordingly done, and "the animal (whose appearance as described answers to that of a small alligator), is "carefully conveyed to the sea. If he is not dug out, when he himself comes forth #and #rages, he speeds like a blight all over the land, cutting through every ob"stacle, and carrying behind him a huge tidal wave." All this too in the interior!" In Canton schrijft het volk de hevige windvlagen gedurende een tyfoen algemeen aan vliegende Draken toe; ja, sommigen geven zelfs voor, bij zulke gelegenheden die monsters door het luchtruim te zien schieten. De beter ontwikkelde klassen hechten echter aan die verhalen niet, maar bezigen toch altijd nog de uitdrukking kortstaartige Draak" (84) wanneer zij van een hoos of zware bui gewagen (85). Te Emoy heet een wolkbreuk in de volkstaal ling ká tsóei (86), d. i. de Draak wringt water."

Ook de Neptunus der Chineezen draagt den naam van Drakenkoning der Zeeën (87) en heeft, zoo hij al niet geheel en al aan het Boeddhisme is ontleend, dan toch in den vorm, waaronder hij thans in het Rijk van het Midden wordt vereerd, aan een nauwe samenweving van den ouden Draak met den uit Indië afkomstigen Sagara zijn ontstaan te danken. Door den hoogen graad van heiligheid, waartoe laatstgenoemde godheid zich heeft opgewerkt, is hij zoo luiden de godsdienstige legenden tot de volmaaktheid van Bodhisattva (88) geraakt, en is ook zijn invloed zegenend en weldadig. Hij is het die de wolken aan het luchtruim spant en de regens over het aardrijk nederzendt, daar waar die voor de behoeften van het menschdom noodig zijn. verdeeld. Het omvatte de tegenwoordige provincie Sjansi, en gedeeltelijk ook Tsjihli. (**) Dennys, "Folk-lore of China", bladz. 108.

(*)起蛟(**)斷尾龍("") "Notes and Queries on China and Japan,"

deel II, bladz. 122.

(** (") Boven, bladz. 156, noot 50.
(*) Zie bladz. 144, 147 en volg.

Een tallooze menigte van draken of naga's heeft hij in zijn gevolg, en alle zijn uit een ei, of door transformatie, of uit vochtigheid ontstaan. Brandende winden en zandige plekken, die de zonnewarmte verhit, worden door hen geschuwd; want deze verschroeien hun hoornachtig geraamte en de ornamenten, waarmee zij zijn bedekt. Het is altoos met angst, dat zij hunne paleizen verlaten om zich in de golven te gaan verlustigen; want steeds is de vogel Garoeda er op uit om van hunne afwezigheid gebruik te maken en hun jongen te verslinden" (89). Duidelijk herkent men in deze schildering den krokodil of alligator: hetzelfde monster waarop Varoena of Pratcheta, de godheid van de Hindoes die den Oceaan, de meren en rivieren bewoont en het aardrijk bevrucht, in zittende houding wordt afgebeeld (90).

Om nu op de verschijning van den Draak in het lentejaargetij terug te komen: het was, volgens Dr. Schlegel (91), naar aanleiding van zijn wedergeboorte in het voorjaar, dat de oude Chineesche astrologen, bij het samenstellen van een natuurlijken kalender voor het volk, dat gedeelte van den Hemel hetwelk ten naastenbij onze sterrenbeelden Virgo, Libra en Scorpio omvat, bestempelden met den naam van Hemelsblauwen Draak (92). Deze heeft zich tot nu toe in de Chineesche oorkonden staande gehouden en komt reeds in hunne alleroudste sterrenkundige werken voor. Eens inderdaad was er een eeuw waarin Spica in de Maagd, de ster die onder de Chineezen voor den kop van dien Blauwen Draak doorgaat, in den aanvang van de lente tegelijk met de zon aan den horizon verscheen; een tijd waarin gedurende dit jaargetijde successievelijk al de lichaamsdeelen van dat hemelsche monster tegelijk met den God des Dags aan den gezichteinder werden gebracht; een tijd eindelijk die, op grond van de precessie der equinoxen, door Dr. Schlegel naar ongeveer 160 eeuwen vóór onze jaartelling wordt teruggebracht en, volgens hem, aan de thans nog grootendeels bestaande benamingen der verschillende deelen van de Chineesche sfeer geboorte gaf. Indien zijne hypothese juist is, dan moet aan de astronomische overleveringen van het Verre Oosten, en dus ook aan het thans nog levende Chineesche ras, een oudheid worden toegekend even groot, of wellicht grooter nog, dan die van den anti-diluvialen mensch in Europa!

Het is hier de geschikte plaats om onze belofte, op bladz. 112 afgelegd, te vervullen en nog eens op de aldaar aangeroerde voorjaarsoptochten terug te komen, waarin de Draak een hoofdrol speelt. Door die in verband te brengen met hetgeen in bovenstaande regelen is aangevoerd, hopen wij er eene verklaring voor te vinden.

(**) Clavel, Histoire des Religions," boek II, hoofdst. 2; alsmede "Spiegel en Bron van alle Onderzoek," hoofdst. 90.

(*) De Brahmanen bezingen telkens in hunne hymnen Indra, den God des Hemels, als den weldoenden geest wiens bliksem de wolken splijt, en die den demon of draak versiaat, welke de bevruchtende wateren des Hemels gevangen houdt: Koeppen, "Religion des Buddha," bladz. 4. (1) Uranographie Chinoise," bladz. 55 en volg.

[ocr errors]

()蒼龍of 靑龍 Blauw beschouwen de Chineezen als de eigendomme

lijke kleur van de lente: verg bladz. 71.

[ocr errors]

Een verbazend groot afbeeldsel van het monster, vervaardigd uit linnen, bamboe en papier en zoodanig ineengezet, dat het op lange staken in kronkelende bewegingen kan worden voortbewogen, ziet men in de eerste maand van het jaar, doch vooral op den avond van het Lantarenfeest, meermalen rondvoeren door de straten. Kaarsen en lantarens verlichten inwendig het lange gevaarte, en voorop gaat een man met een bolronde lantaren van papier, welke eveneens van binnen helder is verlicht en dus geheel en al het voorkomen van een vuurbal heeft. Waarheen dit voorwerp, boven op een stok bevestigd, wordt bewogen, daarheen draait zich ook de kop van den Draak; want de dragers doen het voorkomen alsof het monster steeds pogingen aanwendde om den vuurbal te verslinden. Zou die verlichte bal ook wellicht die voorjaarszon vóór 18000 jaren voorstellen, waarvan wij zooeven spraken, en die linnen Draak den Hemelsblauwen Draak van de Chineesche sfeer, wiens kop, nabij Spica gelegen, in dien onpeilbaren nacht der Oudheid in den aanvang van de lente tegelijk met de zon op- en onderging? Het was toen ter tijde inderdaad alsof de Draak aan den Hemel steeds de zon achtervolgde, meer en meer achterhaalde en eindelijk verslond; en indien men in die hedendaagsche processie werkelijk eene navolging van dat verschijnsel van vervlogen eeuwen heeft te zien, van welk een ongeloofelijke oudheid moet zij dan dateeren! Een dergelijke navolging der Natuur, doch blijkbaar van veel jonger dagteekening, hebben wij op hetzelfde Lantarenfeest in den vuurdoop van het tijgerbeeld (bladz. 108) meenen te herkennen: wij gelooven niet, dat voor beide gebruiken eene bevredigende verklaring is te vinden zonder raadpleging van dat eenige onuitwischbare, onvergankelijke boek der sterren, waarin de voorhistorische mensch ongetwijfeld vele episoden uit zijn leven in vurige karakters neergeschreven heeft.

[ocr errors]

Hierin ligt dan ook wellicht meteen de oplossing van de vraag, waarom de Chineezen sinds hooge oudheid den Draak beschrijven als dragende een parel in het voorhoofd of den bek. Misschien stelt dit kostbare voorwerp wel de lentezon voor, die zich eertijds, in den onpeilbaren nacht der eeuwen, in den kop van den Hemelsblauwen Draak bevond, en werd de parel dáárom tot zinnebeeld van het zuivere, reine Hemelvuur der lente gekozen, omdat zij onder de Chineezen voor het zuiverste en reinste kleinood doorgaat, dat men op aarde kent. Ten slotte nog een enkel woord over den Draak als zinnebeeld der Keizerlijke waardigheid.

Hoewel de voorgaande regelen wel is waar nog niet rechtstreeks ophelderen om welke redenen het monster in het Keizerlijk blazoen werd geplaatst, zoo bieden zij toch eenige gegevens aan, waaruit eene oplossing van de vraag zich af laat leiden. Zeer begrijpelijk is het, dat een land bouwend volk, zooals de Chineezen bij uitnemendheid zijn en zeer zeker sinds eeuwen en eeuwen zijn geweest, groote waarde aan bevruchtende regens hecht. De Draak nu is de gever van den regen en dus de grootste weldoener van het volk: meer zelfs nog dan een Keizer, die—in theorie althans zijn leven uitsluitend aan het welzijn zijner onderdanen wijdt. Verklaarbaar is het dus dat de Zonen des Hemels, hetzij om te toonen dat zij zich van hunne roeping waren bewust, hetzij uit een zeker soort van eigenwaan, zich met dien

weldoenden Watergod zijn gaan vergelijken en zijn afbeeldsel verhieven tot blazoen, om het op alles te plaatsen wat officieel en des Keizers is.

Inderdaad vindt men in de oude Chineesche werken een goed bestuur steeds met den Draak en met malschen regen vergeleken. Het Boek der Metamorphosen," dat oude document waarvan op bladz. 47 met een enkel woord is gewag gemaakt, spreekt reeds in zijn eerste hoofdstuk over vorstendeugd in deze woorden: "De we"gen des Hemels zijn onwrikbaar, en evenzoo houdt de edele niet op zich zelven "standvastig te maken. Een in het diep der wateren weggedoken Draak is onnut als "het ondergegane zonlicht; maar als de Draak in de velden verschijnt, dan verspreidt "hij weldaden wijd en zijd:...... zooals dus de vliegende Draak aan den Hemel, "ZOO is een groot man in zijne handelingen". Ook in Mencius leest men: "Toen "Thang (93) het Oosten onder zijn bestuur bracht, morden de ruwe volken van het >Westen; en toen hij het Zuiden onderwierp, morden de barbaren van het Noorden. "Zij zeiden: waarom doet hij ons de laatsten zijn? Het volk hunkerde dus naar hem, wevenals het in tijden van groote droogte uitzag naar de wolken en den regenboog!... Want terwijl hij hunne vorsten strafte, troostte hij het volk, evenals de regen, die "juist op het geschikte tijdstip nedervalt" (94). De Sjoe-king (95) laat Keizer Pan Kang, die veertien eeuwen vóór Christus regeerde, zijn nieuwen minister toespreken in deze bewoordingen: als in een jaar van groote droogte zal ik u gebruiken als een regenbui"; en om nu nog ten slotte een laatste voorbeeld uit vele te noemen: de Si-king of het Boek der Liederen (96) bezingt den lof van het huis der Tsjow aldus: schoon stonden de gierstakkers en vruchtbaar werden zij gemaakt door voch"tige regens, want alom hadden de Rijken hunnen vorst!"

Geheel onmogelijk is het echter niet, dat de Draak tot keizerlijk embleem verheven werd als zinnebeeld van kracht, en dus om dezelfde eigenschap, waaraan bijv. de leeuw en de adelaar hunne plaatsing in sommige vorstelijke en rijkswapens van het Westen te danken hebben. Doch de afwezigheid in Chineesche werken van zinspelingen in dien geest doet ons hieraan twijfelen. Men zie daarom in den Keizerlijken Draak liever een weldadig wezen, dan een woest, vraatzuchtig monster; te meer, daar zulks veel beter met het welbekend vredelievende en weinig krijgshaftige karakter van de natie overeen te brengen is.

De Draak op het Zomerfeest. Het is allezins begrijpelijk, dat een God van het Water als de Draak bij een landbouwende natie als de Chineesche een uitgebreide vereering moet genieten. Allerwege bestaan dan ook tempels hem ter eere; ja zelfs be

(93) , de Keizer die de Sjang-dynastie stichtte en achttien eeuwen vóór onze jaartelling regeerde.

(**) Boek I, deel 2, hoofdst. 11, alsmede boek III, deel 2, hoofdst. 4.

(*5) Deel IV, boek 8.

("") Deel I, boek 14, IV.

hoort hij tot die godheden, wier dienst van hoogerhand is voorgeschreven (97), zoodat hij bij droogte aangeroepen en bij zware regens bezworen wordt door ongeveer iedereen, van den Keizer met zijne Mandarijnen af tot den geringsten burger toe. Niet te verwonderen is het ook, dat hij zulk een groote rol speelt in het midden van den zomer, wanneer, zooals reeds op de eerste bladzijden van § 1 werd toegelicht, groote droogten het Rijk teisteren en verschroeiende winden uit het Noorden tot zelfs Emoy en Canton doordringen. Het volk van zuidelijk Foehkjen noemt die winden, behalve vuurtyfonen, ook nog wel noordelijke (winden) van de drakenbooten," ling-tsoen pak (98), eene benaming die zonder twijfel op de nauwe betrekking wijst, die tusschen het droge weder en het groote waterfeest van de vijfde maand bestaat.

Die droogte duurt echter niet lang; want in de zesde maand beginnen de re gens weer te vallen, en zoo blij toonde zich eertijds het volk daarover, dat men elkander geluk wenschte. In de zesde maand" zoo zegt de Kalender van KingTsjhoe "valt er stellig een regen van drie uren lang. Het landvolk beschouwt als een verkwikkende bevruchting, en in de dorpen en steden feliciteert men dezen "elkander met de woorden: verheug u in den regen!" Ook Mencius (99) zinspeelt hierop, wanneer hij zegt: "In de zevende en achtste maand (100), gedurende de droogte, "verwelken de jonge planten; doch dikke wolken pakken zich daarna aan het lucht#ruim samen en zenden stroomen regen neder, zoodat de jonge halmen opschieten als "met schokken." Het is deze regen, dien men nog op den huidigen dag in den aanvang van de vijfde maand bezweren wil; en daartoe wendt men zich tot den Draak, den gever van den regen.

Algemeen verspreid is het volksgeloof, dat de verschijning van een Draak aan den hemel onfeilbaar regen brengt; en tallooze toespelingen, fabelen en legenden zijn daaruit in den loop der eeuwen gesmeed. Het is echter, om het Drakenbootfeest behoorlijk te doen begrijpen, niet noodig dat hierover wordt uitgeweid: wèl echter dient er op gewezen te worden, dat volgens hetzelfde bijgeloof dàn vooral zware regens nedervallen, wanneer er Draken vechten in de lucht. Vliegen zij op elkander in, dan stroomt de regen neder; doch scheiden zij zich van elkander af, dan houden de buien onmiddelijk op. Zoo verhaalt het Boek der vijf Elementen" (101) "Onder de re"geering van Keizer Tsing Ti (102) van de noordelijke Tsjow-dynastie was er in den "Zomer van het jaar 580 ten Noorden van de rivier Pijen (103) een drakenstrijd. "Eerst verscheen een wit licht aan den hemel, dat onafgebroken rechtstreeks uit het

[blocks in formation]

(*) Bock I, deel 1, hoofdst. 6. (1oo) Namelijk volgens de tijdrekening van de dynastie der Tsjow, waaronder Mencius (372-289 vóór Chr.) leefde en die het jaar met het wintersolstitium deed aanvangen. De genoemde maanden komen dus ongeveer overeen met de vijfde en zesde van het tegenwoordige jaar.

(2) 五行記(靜
(192) * † (103) *,

tegenwoordige provincie Hoepeh.

een tak van de Han-rivier in de

« PreviousContinue »