Page images
PDF
EPUB

ter aarde, buigt zich in het stof en bidt en smeekt dat het hem vergund moge worden de plaats in te nemen van zijne ongelukkige moeder; maar de onverbiddelijke wetten van de Hel laten slechts toe dat hij tijdelijk haar plaatsvervanger zij, om haar voor eenige oogenblikken verlichting te verschaffen. En zoo ziet men den braven zoon, hoe voorkomend hij overigens als een deugdzaam planteneter en een voorbeeld van ouderliefde wordt ontvangen, met het schandbord om den hals; doch geesten ondersteunen het marteltuig, zoodat hij niets gewaar wordt van het gewicht. Ten laatste wendt Maudgaliayana zich tot Sakyamoeni zelven, en ontvangt op de wijze, die reeds door ons aangegeven is, eenige aanwijzing hoe hij met behulp der priesters de verlossing zijner moeder kan bewerkstelligen. Hij keert naar de aarde terug, verricht de Oelamba zooals hem voorgeschreven werd, en smaakt ten laatste de voldoening dat een gezant van den Hemel wordt gezonden om zijne moeder naar de Elyzeesche velden te geleiden.

Het opvoeren van zulke godsdienstige tooneelmysteries, die onwillekeurig aan de passiespelen van Oberammergau en in het algemeen aan de moralisatiespelen onzer Middeleeuwen en der oude Rederijkers denken doen, heet te Emoy phahhì-phốen (34), poa" hì-phốen (35) of phah tee-gik (36). Niet zelden wordt er de Maudgaliayanalegende ten genoege van de omstanders verdraaid in een spektakelstuk van de ergste soort, waarin men twee mannen doet optreden die, gemaskerd als een varken en een aap of hond, den heilige overal op het tooneel volgen en de toeschouwers vermaken door hun onzinnigen praat en zotteklap. Men wil namelijk, dat twee zulke dieren Maudgaliayana ontmoetten op zijn weg naar de Hel en dat zij, bewogen door zijn eerbied en ontzag voor het vleesch hunner mededieren, hem altijd volgden als apostelen. Het op de planken brengen van dergelijke onzinstukken heet poar káo-hì (37) #apenkomedie spelen" of phah kao-hì (38) "apenkomedie slaan," en geschiedt voornamelijk onder de minder welgestelde klassen, die geen geld voor ernstiger blij- of treurspelen te besteden hebben (39).

(2) 戲盆(**)班戲盆(30)撲地獄lett. ·de Hel

(open) slaan."

(37) 班猴戲()撲猴戲

(39) Spektakelstukken, ja zelfs door Boeddhistische priesters ten genoege van de omstanders uitgevoerde goocheltoeren en proeven van behendigheid, vormen in China een bijna onafscheidelijk onderdeel van elke rouwplechtigheid van eenig belang. Zulks moge bij den eersten aanblik ons in de hoogste mate zonderling. ja belachelijk toeschijueu; doch men bedenke dat de rouwvoorschriften, waaraan het volk zich zoowel ingevolge de geschreven als de gewoontewet te onderwerpen heeft, zóó buitensporig gestreng zijn, dat het wel tot zulke middelen zijn toevlucht nemen moet om zich eenige verstrooiing te verschaffen. Car il en est des indispositions morales comme des indispositious "physiques: les contraires s'y guérissent par les contraires": Recherches philosophiques sur les Egyptiens et les Chinois," VIII, bladz. 215.

De offerplechtigheden van de zevende maand ten behoeve van de schimmen kan men gevoegelijk tot drie onderdeelen terugbrengen, namelijk:

I. De opening der Hel in den aanvang van de maand, als wanneer de zielen naar buiten stroomen om zich een maand lang aan de alom uitgestalde eetwaren te goed te doen.

II. De groote offerande zelve, die in den regel voor elke straat of buurt op een verschillenden dag wordt opgedragen.

III. De sluiting van de Hel op den laatsten dag der maand.

Die vrijlating gedurende de zevende maand van de zielen uit de Hel, waarvan reeds op bladz. 327 is melding gemaakt, heet in de gesproken taal van Emoy phów-tów (40) d. i. algemeene uittocht of uitvaart," een benaming die, hoewel ten onrechte, in den wijdsten zin op de gezamenlijke offeranden, gebruiken en plechtigheden, welke in den loop van die maand ter laving van de zielen plaats hebben, toegepast wordt.

I. HET OPENEN VAN DE HEL

Deze gebeurtenis, die gezegd wordt plaats te grijpen in den nacht die den Isten van de zevende maand voorafgaat, heet "opening van de deuren der Hel" khoei teegik mung (41) of ook wel "opening van den mond van den afgrond" khoei hàam-kháo (42). Zoodra op den laatsten van de zesde maand de zon is ondergegaan, zonder dat natuurlijk het geringste maanlicht nog de invallende duisternis tempert, ziet men allerwege aan de deuren tafeltjes met offerwaren verschijnen ter onthaling van de pas bevrijde geesten. Wierookstokjes worden ontstoken om aan de opgedischte versnaperingen een goeden geur bij te zetten, en brandende kaarsen op de offertafeltjes geplaatst, ten einde den schimmen op hun tocht uit de duistere Onderwereld het vinden van hun weg naar de lekkernijen gemakkelijk te maken, terwijl een ieder eene goede hoeveelheid zilverpapier doet opgaan in de vlammen, met het doel de hongerende geesten te verrijken. Tallooze vuurtjes vullen bijgevolg de nauwe straten der stad met een benauwende hitte, rook en stank en zetten haar een inderdaad spookachtig voorkomen bij, dat nog verhoogd wordt door de honderden walmende kaarsen, die als even zooveel dwaallichten in het schemerdonker flikkeren.

Hoeveelheid en hoedanigheid der offerwaren hangen natuurlijk geheel en al van de vroomheid, den rijkdom en de gulheid van de offeraars af. Er zijn lieden die wel een twintig of dertigtal schotels met allerlei eetwaren aan de huisdeur uitstallen; doch de armeren vergenoegen zich meestal met koekjes, vruchten en de geconfijte lekkernijen tsijèn-áp, die reeds bij vroegere gelegenheden (43) zijn genoemd.

[merged small][ocr errors]

Over de beteekenis van het eerste letterteeken raadplege men noot

(2) 開地獄門(開陷口,

(+3) Vergel, o. a, bladz. 5.

Wat echter, naar het schijnt, zoo goed als nergens ontbreekt, is een schotel met een willekeurige soort van groente, half gaar gekookt in water, waarvan de beteekenis ons ontsnapt. Misschien wel is zij een overblijfsel van de oude offerande der eerstelingen van den oogst, die het Boek der Ceremonien in deze bewoordingen heeft geboekstaafd : "in de eerste maand van den herfst offert men aan de deur. De landlieden leveren "nieuw koren en de Keizer offert dit aan de jongst afgestorvenen in den voorvader"lijken tempel" (44).

Zoodra de zon ondergegaan en het laatste daglicht van de zesde maand verdwenen is, worden de poorten van de Hel opengeworpen en stroomen de geesten naar buiten, naakt, hongerig en ellendig. Aan kleeding en voedsel hebben zij dus in de allereerste plaats behoefte, en het volk laat niet na hen daarvan dadelijk te voorzien. Een menigte papieren, die den vorm van broeken, hoeden en jassen hebben of waarop kleedingstukken van allerlei soort zijn afgebeeld (45), worden op een hoop geworpen en verbrand; middelerwijl ontsteekt een der huisgenooten wierookstokjes en plaatst die met de gewone buigingen in den aschbak op de offertafel of in de schotels met eetwaren, en hiermede is de voorloopige uitnoodiging der schimmen afgeloopen en kunnen zij zich voeden en kleeden. Verder verbrandt men nog zilverpapier (gően-á), dat, zooals reeds op bladz. 15 (noot, sub I) is gezegd, speciaal gebezigd wordt om de geesten te verrijken, stort wijn rondom het vuur en werpt ten slotte de halfgaar gekookte groente met een weinig rijst en de houten steeltjes der afgebrande wierookstokjes in de vlammen. Men wil dat die steeltjes den spoken zullen dienen als draagstokken, om van de offerwaren weg te dragen wat zij niet den tijd hadden te verslinden.

Het behoeft zeker niet gezegd te worden dat de spijzen, na lang genoeg ten dienste van de schimmen te hebben klaar gestaan, evenals bij elke offerplechtigheid door de huisgenooten worden toebereid en opgegeten. Wel dient echter te worden aangestipt, dat van af dien dag iederen avond voor bijna alle huisdeuren een vierkante lantaren brandt, opdat de geesten van de donkere onderwereld bakens en lichten zullen hebben op hunne zwerftochten langs de straten en huizen. Zalke lantarens heeten low-ting (46) of "weglantarens" en dragen gewoonlijk tot opschrift: "moge alom alles vol glans zijn en de Onderwereld verlicht wezen" (47).

Ten slotte nog een enkel woord over de reden, waarom de Chineezen hunne afgestorvene voorgangers bij voorkeur voeden na het ondergaan der zon. Zooals reeds op bladz. 45 (noot 72) is aangestipt, is het Heelal ingedeeld in een zoogenaamd mannelijk deel Jang en een vrouwelijk deel Jin, of een Rijk des Lichts en een Rijk der Duisternis. Nu is de Onderwereld, om zeer begrijpelijke redenen, vereenzelvigd

(44) Reeds in de allereerste regelen dezer Verhandeling weergegeven.

(4) Zij heeten king-i tsoa (zie bladz. 16, noot, sub X), of "papiertjes om de kleeding te verwisselen." Het volk gelooft, dat zij in de andere wereld den zielen van dienst zullen wezen door aldaar de gedaante van werkelijke kleederen aan te nemen.

(**) 路燈(*)普昭除光

met Jin en zijn de wezens, die haar bewonen, aan dit beginsel der Duisternis onderworpen; en daar nu die Jin uit den aard der zaak minder krachtig is dan het mannelijk beginsel Jang of het principe van het Licht, vreest men dat de schimmen tegen den invloed van het zonlicht niet bestand zullen wezen en over dag niet te voorschijn zullen kunnen komen. Vandaar dat men wel gedwongen is de voedingsfeesten in het duister aan te rechten. Op het verdwijnen van de spoken tegen het kraaien van den haan is reeds op bladz. 181 met een enkel woord gewezen.

II. DE GROOTE OFFERDAG TEN BEHOEVE VAN DE ZIELEN.
1. IN DE HUIZEN.

[ocr errors]

De groote offerdag van de zevende maand, waarop de Boeddhistische priesters door het aanroepen van alle mogelijke Boeddha's en Boddhisattva's de zielen trachten te verlossen en iedereen de hongerige preta's spijst en laaft, valt niet voor geheel Emoy op een en denzelfden datum. Men verdeelt de negen en twintig of dertig dagen van de maand als het ware tusschen de verschillende straten en wijken van de stad, zoodat een ieder, die er lust toe gevoelt, de feestelijkheden bijna dagelijks in oogenschouw kan gaan nemen. Deze regeling heeft een dubbel voordeel. Eerstens kunnen de schimmen zich daardoor meer dan eens met kleederen en geld verrijken en zich den knagenden honger stillen, en ten andere loopen de offeraars minder kans geen priesters te kunnen huren of geen komedianten te kunnen krijgen, wier spel toch door menigeen voor de behoorlijke viering van het feest bijna even onmisbaar wordt geacht als het optreden der trawanten van den grooten godsdienststichter van het Westen.

Niettegenstaande deze regeling, ligt het zenith van de voedingsfeesten toch in het midden van de maand. Want de 15de is de eigenlijke officiële offerdag, en in kleinere plaatsen, dorpen en gehuchten, waar de schimmen niet meer dan éénmaal worden onthaald, zal men veelal dien datum tot het doel zien kiezen. Ook vormt de laatste dag der maand een tweede culminatiepunt in de reeks der offerfeesten.

Evenals in den avond van de opening der Hel, plaatsen de bewoners van de buurt, waarin de groote phów-tow wordt gevierd, een offertafel aan de straatdeur. Dezelfde halfgaar gekookte groente, die wij op genoemden avond hebben zien verschijnen, prijkt ook hier; doch overigens is ditmaal de maaltijd op veel rijker schaal aangerecht dan toen. Rijst, wijn, koekjes, vruchten en, niettegenstaande de Boeddhistische kleur van het feest, ook vleeschspijzen, zijn in overgroote hoeveelheden bij de welgestelden voorhanden en elke schotel is versierd met een bloem en met een wierookstokje beplant, opdat de spijzen lekkerder en aangenamer zullen wezen voor het oog en den mond der geesten. Tegen den avond steken de bewoners bij wijze van verwelkoming ook in den dorpel van de huisdeur eenige brandende wierookstokjes, zoodat men er overheen moet stappen om te kunnen binnentreden, en

wachten geduldig de komst der priesters af die op hunnen weg naar den buurttempel (alwaar, zooals straks beschreven zal worden, het hoofdpunt van de offerplechtigheid gelegen is) bij de tafel zullen ophouden om er hunne ceremonien te verrichten.

Weldra komen de godsgezanten aan, gedost in ambtsgewaad en gevolgd door den beheerder en de bestuurders van den tempel (48) in staatsiekleedij. Zij zijn veelal drie of vijf in getal. Muzikanten begeleiden hen en vaandel- en lantarendragers gaan vooraf en volgen; en zoo gaat de stoet met langzame schreden voort van deur tot deur, overal ophoudende waar men spijzen gereed ziet staan. Bij elke offertafel staat de hoofdpriesters eenige oogenblikken stil, neemt een staafje wierook uit den aschbak, dien hij aan een steel in de hand draagt, en plaatst het in den wierookpot, die ор de tafel staat. Dit heet lijem-hioeng (49) of "wierook in de vingers nemen”. Vervolgens zegt hij eenige gebeden op om de geesten uit te noodigen van den maaltijd te komen eten, prevelt met zijne gezellen nog gezamenlijk een soort van toovergebed of bezweringsformulier om de aanwezige offerwaren tot in het oneindige te vermeerderen en dus ter voeding van een even oneindig aantal spoken en geesten toereikend te maken, en begeeft zich daarop naar de volgende woningen totdat de geheele straat afgeloopen en de tempel is bereikt. Aldus rondgaan in processie heet hing-hioeng (5o), het omvoeren van wierook".

Nauwelijks hebben de priesters zich verwijderd, of de bewoners van het huis doen een menigte van papieren kleederen opgaan in de vlammen, ontsteken wierook, buigen zich voor de offertafel ter aarde en brengen het hoofd herhaalde malen tegen den grond. Ten slotte branden zij nog zilverpapier, werpen de groente en een weinig rijst in het vuur, plengen wijn en ontsteken voetzoekers aan de deur. Nadat den geesten eenige tijd is gegund om van de offerwaren te eten, worden de spijzen weggenomen, klaargemaakt en met een groote hoeveelheid warmen rijstwijn voorgediend aan de huisgenooten en de vrienden en bekenden, die dien dag uitgenoodigd zijn. De offerdag wordt namelijk veelal het voorwendsel tot een vroolijke partij, en dit doet zeker geen afbreuk aan de godsdienstige strekking van het feest; want hoe grooter het aantal gasten is, dat de offeraar zich voorstelt uit te noodigen, hoe overvloediger natuurlijk de maaltijd wordt, waaraan de schimmen zich te goed kunnen doen.

De zevende maand is dan ook de maand van uitgaan bij uitnemendheid. Iedereen wordt telkens uitgenoodigd door zijne vrienden, die in andere straten wonen en dus op andere dagen het phów-tow feest vieren, en ontvangt ten naastenbij evenveel invitaties als hijzelf op zijn offerdag rondgezonden heeft. Men eet, drinkt en lacht, vermaakt zich met het luidruchtige morra-spel (51), ziet naar de komedianten of pop

(48) Vergel. bladz. 41 en 42. (49) () 1 4.

(51) Het micare digitis of micatio der oude Romeinen leeft niet alleen in uid-Italië als het morra-spel, maar ook onder den naam van vuistje schreeuwen" (Emoy hoah-kóen) in China voort. Het wordt er door twee personen tezamen gespeeld. Beiden steken tegelijk een onverschillig aantal vingers van de rechterhand naar elkander uit en trachten op hetzelfde oogenblik

« PreviousContinue »