Page images
PDF
EPUB

"vor dem Regen und beim Ausbruch des Gewitters hören; daher wird im Rigveda "selbst Indu, der Mond, als Regenbringer (oder der Regen selbst) angefleht, zu eilen "und mit Indra, dem Regengott, über die Befriedigung des Wunsches der Frösche zu "verhandeln. Hier ist es also speciell Indu, welcher dem Verlangen der Frösche "nach Regen genugthut. Indu als Mond bringt oder verkündet den Soma, den Regen: und in diesem Punkte wird der Frosch, den wir zuerst mit der Wolke identificirten, "auch mit dem regnerischen Monde identificirt. Ein anderes Characteristikum des "Frosches machte diese Identificirung noch natürlicher, nämlich seine grüne Farbe (harit). Harit (d. h. grün sowohl als gelb) bezeichnete im Sanskrit den gelben "Mond, den grünen Papagei und den Frosch."

"

Bovenstaande regelen, aan een der grootste geleerden van den tegenwoordigen tijd ontleend, toonen duidelijk hoe de Maan in de fabelleer der oude Indiërs optrad als regengevende macht vereenzelvigd met den kikvorsch, die, zooals het heette, door zijn kwaken regen brengt. Als men nu ook ziet, dat in China sinds de oudste tijden de Maan eveneens als regenbrengster niet alleen, maar zelfs als hoogste vertegenwoordigster van het element water in het algemeen optrad, dan wordt het duidelijk waarom het geloof in de nauwe verwantschap tusschen dit hemellicht en het zooeven genoemde regenverwekkende waterdier ook daar op eenmaal wortel schoot, zoodra de kiem er van uit vreemden bodem er op het veld der volksmythologie slechts was nedergelegd.

Een enkel woord over de denkbeelden zoowel der oude als moderne Chineezen omtrent de betrekking tusschen de Maan en het water dient hier dus, tot beter begrip van ons betoog, vooraf te gaan.

Zooals reeds ор een vroegere bladzijde van dit werk (62) werd gezegd, verdeelen de Chineezen het Heelal in een mannelijk en een vrouwelijk gedeelte, dat wil zeggen in een actief beginsel Jang en een passief Jin, door wier werking op elkander alle verschijnselen der Natuur ontstaan. Zij beschouwen het vuur des Hemels, de zon, buiten welke niets wat ademt kan groeien, leven of bestaan, als de voornaamste werkende kracht in het Heelal en bijgevolg als het type van den Jang; zoodat licht en leven, dag en warmte, die met de zon aan de schepping en productie werken, mede tot het mannelijk principe behooren, doch duisternis en dood, nacht en koude, als zijnde van een passsieve natuur die niets voortbrengt of in het leven roept, van zelf komen te vervallen onder Jin. Het hemelruim bevrucht de aarde steeds door zijne malsche regens en warmen zonneschijn, en deelt haar ieder jaar het vermogen mede om planten en dieren voort te brengen: derhalve is het vereenzelvigd met Jang; doch de aarde, die daarbij steeds een lijdende rol vervult en zonder bevruchting door den hemel niets vermag, wordt gerangschikt onder Jin.

Daar dus de zon, volgens de Chineesche cosmologen, de voornaamste zetel is van het mannelijk beginsel des Heelals, en de Maan om de uiterst verklaarbare rede

(2) Bladz. 45, noot 72.

nen, die op bladz. 374 en volg. werden ontvouwd, voor hen steeds de natuurlijke echtgenoote van dat hemellicht was, zoo kon het ook niet anders of de Koningin des Nachts moest in hun oog wel de hoogste vertegenwoordigster wezen van het vrouwelijk principe, te meer daar haar macht en invloed voornamelijk op den voorgrond treden gedurende de duisternis, die immers het tijdperk is der koude, van den dood, in één woord van de Jin. Zoo verklaart het zich dan ook, waarom men in de Geschiedboeken van de Han-dynastie geschreven vindt, dat de Maan het hoogste is van alles wat tot het vrouwelijk beginsel der Natuur behoort" (63) en Lu Poeh Wej, de schrijver uit de derde eeuw vóór onze jaartelling, in bewoordingen, die reeds op bladz. 102 werden aangehaald, de Maan voor den grondslag verklaart van alle werkingen van het vrouwelijk principe.

Een element, dat in hooge mate aan den invloed van de warmte onderworpen is en dus in de eerste plaats van een passieve natuur mag heeten, is het water. Door de werking van de zon laat het zich omzetten in mist, wolken en regens, waaraan de bodem zijn vruchtbaarheid en levengevende kracht ontleend; en daar het dus slechts een lijdende rol vervult in de handen van den Grooten God des Levens, daarom brachten de Chineezen met het gansche vrouwelijk gedeelte des Heelals ook het water onder de heerschappij der Maan, de Koningin der Jin. Het is alweder Lioe Ngan. die het bestaan van dit oude volksbegrip in het China van zijn tijd bewijst doordien hij in zijne vermaarde geschriften deze aanteekening heeft geboekt de koude adem "van het opeengedrongen beginsel Jin vormt water, en de quintessence van het wateri"ge element is de Maan" (64).

Het zal waarschijnlijk wel nooit ziju uit te maken, of deze overoude vereenzelviging van de Maan met het water haar eerste ontstaan aan de bekendheid des volks met eb en vloed te danken had. Want daar het juiste tijdstip, waarop zij een artikel in de wijsgeerige geloofsbelijdenis der Chineeze werd, zich niet bepalen laat, zoo is het ook onmogelijk om te weten te komen, of de voorvaderen der hedendaagsche zonen van het Rijk van het Midden destijds reeds ver genoeg in de richting van het zeestrand waren afgezakt, om met eb en vloed bekend te kunnen wezen. Doch wat hiervan zij zeer aannemelijk is het zeker, dat de oude ingewortelde begrippen in dien geest ten zeerste zullen zijn versterkt geworden toen het volk, hetwelk ze koesterde, eenmaal de werking van de Maan op het getij te aanschouwen had gekregen. Koh Hoeng, de wijsgeer uit de vierde eeuw, die in dit werk voor het eerst op bladz. 204 werd aangehaald, bevestigt dit. De quintessence van de Maan beheerscht het water" zoo zegt hij in zijne philosophische bespiegelingen, die onder den naam van Pao-phohtaze nog een voorname plaats onder de literatuurschatten van China innemen

het is daarom, dat bij volle maan de vloed hoog is" (65).

(68) Ter plaatse, zoo straks in noot 23 aangehaald.

(64) Hwai-nun-tsze, hoofdst. III.

(85) Vermeerderde en verbeterde Schatkamer van allerhande Zaken", hoofdst, 1. ♬

#en

Hoogst merkwaardig mag het zeker heeten, dat de volkeren van onze Westersche oudheid begrippen koesterden omtrent de betrekking tusschen Maan en water, die zoo goed als in geenen deele van die der oude Chineezen verschilden. Dupuis, de beroemde stichter van de school, die den voornaamsten grondslag van allen godsdienst zoekt in de oude vereering der Natuur, vereenigde eenige resultaten zijner studien op het punt in zijn meesterwerk, dat een der glanspunten van het tijdperk der Fransche revolutie heeten mag en waaruit wij het volgende ontleenen (66).

"On avait attribué au soleil la sécheresse et la chaleur du jour; on attribua à la lune la fraîcheur et l'humidité de la nuit, qu'elle éclairait, au lieu d'y voir tout #simplement l'effet de la retraite du soleil et celui des vapeurs, qu'il avait élevé le "jour et qui retombaient la nuit. La lune fut humide, comme le soleil était chaud ; et c' "était le principe humide, qui, mêlé à la chaleur ou au principe ignée, organisait tous "les corps, dont la terre fournissait la matière. La lune fut donc associée au soleil "dans le grand ouvrage des générations, et tint en commun avec lui le sceptre de la "Nature.. Telle est l'origine de la grande fortune, que la lune a faite dans "l'opinion des anciens peuples, et dont elle conserve encore quelques traces dans l' "esprit du peuple, et surtout de l'habitant des campagnes, qui lui attribue au moins "autant d'influence qu'au soleil. Cette opinion, qui n'est plus aujourd'hui qu'un "préjugé de l'ignorance, faisait autrefois partie de la science des Philosophes ou des "Sages de l'antiquité.. Sa nature est le froid-humide. Elle est Elle exerce sa puissance sur les mers,

la reine et l'arbitre souveraine des nuits. "dans le flux et le reflux. Suivant qu'elle croît, ou qu'elle décroît, les corps soumis à son action éprouvent les mêmes alternatives. Elle est une des trois planètes, qui "distribuent les pluies, et qui décident de l'abondance ou de la stérilité de la terre. "Elle influe sur la formation des foetus des animaux et de l'homme, depuis le pre"mier mois de la conception jusqu'au septième.. Pline lui attribue

"la propriété de résoudre en rosée autant de vapeurs, que le soleil par l'action de "ses rayons en absorbe. Ainsi on voit qu'il lui confie l'administration du principe "humide végétatif, qui entre dans l'organisation des corps, et qu'elle dispense par son "action douce et moins forte que celle du soleil. Cette idée s'accorde absolument "avec celle que donne Plutarque (67) de l'action de la lune comparée avec celle "du "soleil. Aussi Pline appelle-t-il la lune (68) un astre féminin, et d' une molle énergie, "qui s'alimente des eaux douces des fontaines (69), tandis que le soleil se nourrit des "eaux salées de la mer. Aussi l'effet de l'action de la lune, selon lui (70), est de "résoudre l'humidité, de l'attirer, et non de la détruire.... Le soleil au contraire (71) a une action plus mâle, dont l'effet est de brûler et d' absorber tout.

(66)

Origine des Cultes", boek II, hoofdst. 3, bladz. 166 en volg.

(67) De Isid., p. 367.

(68) Historia Naturalis, II, 103.

(69) Plutarchus, op. et loc. cit.

(70) Plinius, II, 101. (71) Ibid., c. 100.

"Pline parle ensuite d'un prétendu phénomène de l' influence de la lune, sa"voir de son action sur les huîtres et sur tous les coquillages, et surtout sur les crâ"bes. La plupart des anciens (72) s'accordent à reconnaître cette qualité singulière "dans la lumière de la lune. La lune, ajoute encore Pline (73), nourrit la terre, et en "s'approchant de nous elle donne la croissance aux corps, qui décroissent ensuite par "son éloignement."

Bovenstaande regelen stellen de treffende overeenkomst tusschen de Westersche en Chineesche wijsgeerige begrippen ten aanzien van de Maan reeds zóó helder in het licht, dat nadere bespreking overtollig is. De lezer trede dus voor zich zelf in vergelijkende beschouwingen en houde het ons ten goede, dat wij ons bepalen tot de vermelding van het feit, hetwelk reeds op bladz. 102 met een enkel woord werd aangestipt, namelijk dat de denkbeelden die, blijkens het zoo juist aangehaalde, Plinius en andere wijsgeeren over den invloed van de Maan op krabben, schelpdieren en oesters koesterden, ook in den meest absoluten zin des woords door de philosophen der Chineesche oudheid werden gedeeld. Lu Poeh Wej, de schrijver uit de derde eeuw vóór onze jaartelling, schreef namelijk in zijne "Lente- en Herfstgeschriften“ (74):

"De Maan is de grondslag van alles wat tot het principe Jin behoort. Is zij "vol, dan zijn de tweekleppige schelpdieren gevuld en is alles wat Jin is vol; doch "wanneer zij duister is dan zijn de tweekleppige schelpen ledig en is alles wat tot Jin "behoort tot niets herleid. Over het algemeen ondergaat alles wat Jin is door den "loop van de Maan aan den Hemel eene gedaanteverandering in het diep (75). En „wanneer de Maan aan het afnemen is, dan verminderen de hersens van de visschen” (76). Lioe Ngan, die ongeveer een eeuw na Lu Poeh Wej leefde, predikte ten naastebij dezelfde leer. De Maan", zoo zegt hij is de grondslag van het vrouwelijk beginsel der Natuur. Daarom verminderen de hersenen der visschen wanneer de "Maan aan het afnemen is, en zijn de schelpen niet vol met vleezige bestanddeelen "wanneer de Maan dood is" (77). En in een ander hoofdstuk van zijn werk zegt hij buitendien: "Mosselen, krabben, paarlen en schildpadden groeien en gaan te niet "tezamen met de Maan" (78).

Het ligt volstrekt niet binnen ons bestek, het voortbestaan van deze begrippen uit den ouden tijd tot op den huidigen dag voet voor voet na te gaan, en aldus aan te toonen hoe het komt, dat zij in China thans nog voor velen uit het volk ware artikelen van geloofsbelijdenis zijn. Integendeel: reeds veel te lang hebben wij bij de Maan als hoogste verpersoonlijking, zoowel in China als in Indië en Europa, van het waterige element vertoefd, en hoog tijd wordt het tot den Chineeschen

(7) Ibid, IX, c. 31.
(74) Boven, bladz. 102.

(73) Ibid., II, c. 99,

(75) Zie Spiegel en Bron van alle Onderzoek", hoofdst. II.

(76) Vermeerderde en verbeterdie Schatkamer van allerhande Zaken", hoofdst. I, ♬, (77) Hwai-nan-trze, hoofdst. III.

(78) Ibid., hoofdst. IV.

Maanpad terug te keeren, waarvan wij, om toch vooral aan de volledigheid van ons betoog niet te kort te doen, zoo lang zijn afgedwaald geweest (79).

Zoowel als in het rijk der Hindoes was dus in China de Maan eertijds de verpersoonlijking van het vochtige element. Ongetwijfeld nu was het, zooals wij reeds aanstipten, deze omstandigheid, die de invoering van het waterdier, hetwelk in het oog van den Indiër den regen bracht, in de maanmythologie van het Chineesche volk gemakkelijk maakte.

Zooals de lezer uit het op bladz. 383 ingelascht citaat ontwaren kan, maakt Lioe Ngan geen melding van Hung Ngo's verandering in een pad, toen zij, na het levenselixer van haar echtgenoot te hebben gestolen, naar de maanschijf vluchtte. Wel echter spreekt hij op andere plaatsen in zijn werk van zulk een dier, dat zich in de Maan bevinden zou. Zoo bijv. in het zevende hoofdstuk, waar hij zegt dat er in de Maan een pad is, en in het zeventiende, waar hij de wel wat zonderlinge opmerking maakt dat de Maan, die al wat onder den Hemel is beschijnt, door de pad verduisterd wordt. De eerste schrijver dus, die van Hung Ngo's gedaanteverwisseling gewaagt, is Tsjang Hung (verg. bladz. 384); doch dezen is het tot nog toe niet mogen gelukken de nakomelingschap van de waarheid zijner bewering te overtuigen, daar nog steeds de meeste Chineezen in Hung Ngo een half-goddelijk wezen zien in het volle bezit van menschelijk vleesch en been. Geen wonder trouwens, dat zelfs de bewoners van het Rijk van het Midden het op het stuk van zulk een fabel tot nog toe niet eens zijn kunnen worden!

De sjen-tsjhoe" (89), die de Chineezen van oudsher plaatsen in de Maan, is echter niet de gewone kikvorsch der moerassen, die in warmere landen in zoo grooten getale pleegt te kwaken wanneer regen in aantocht is. Hij is dus niet het zinnebeeld der wolken en der Maan, waarvan het gekwaak, volgens de oude Indiërs, het regenwater neer doet dalen. Wel daarentegen is hij een groote pad, die, zooals de Chineesche autoriteiten zelf beweren (81), op droge gronden leeft, gaarne onder vochtige

(79) Alleen zij hier nog aangestipt. dat ook de denkbeelden, die omtrent den invloed van de Maan op het weder in Europa heerschen, op treffende wijze met die der Chineezen overeenstemmen. En geen wonder. Want daar dit hemellicht, zoowel voor China als Europa, steeds de vertegenwoordigster was van het vochtige element, en dus wolken en regen, die voornamelijk den toestand van het weder beheerschen, aan haar invloed onderworpen waren: daarom kan het niet anders of weervoorspellingen, getrokken uit de Maan, moeten thans nog als takken van een en denzelfden stam in beide werelddeelen vele punten van gelijkenis bezitten. Het is echter hier de plaats niet om over dit onderwerp uit te weiden; doch het zal een onderdeel uitmaken van een werk over zon- en maanmythologie en zon- en maanvereering, hetwelk wij ons voorstellen eensdaags het licht te doen zien.

()(1) of, volgens sommige oude schrijvers,.

(81) Zoo bijv. het oude woordenboek 'Rh-ja, ap. Khang Hi's Keizerlijk Woordenboek in verbo. Het groote werk over dier- en plantenkunde, iu noot 63 op bladz. 288 aaugehaald, zegt in zijn 42ste hoofdstuk:

"Het is een dwaling, dat sjen-tsjhoe" een der namen van den kikvorsch wezen zou, want

« PreviousContinue »