Page images
PDF
EPUB

in het oog van de Taoisten zijn. Immers, Bodhisattva's gingen steeds, evengoed als de genii en goden van Laotsze's sekte, voor menschelijke wezens door, die zich door deugd en wijsheid tot een hoogeren toestand hadden opgewerkt; er kon dus niet van wederzijdsche bestrijding, wel daarentegen van ineenvloeiing van eeredienst sprake wezen. En deze ineenvloeiing heeft werkelijk plaats gehad. De invloed van den godendienst van het Boeddhisme op dien van Laotsze's kerk spreekt voornamelijk uit het feit, dat de vreemde leer door de kracht van het voorbeeld een ongekend hooge vlucht aan den Taoistischen dienst van goden en godinnen en aanleiding tot de canonisatie en deïficatie van een groot aantal menschelijke wezens gaf (vergel. bladz. 556), terwijl de inwerking van het Taoisme op het Boeddhisme vooral hieruit blijkt, dat tot op heden de Boeddhistische godheden steeds op dezelfde wijze als die van eerstgenoemde sekte vereerd en aangeroepen worden en met hetzelfde materialistische doel, namelijk om 's menschen stoffelijk geluk op aarde te bevorderen. En de Boeddhistische priesters laten zulks toe, wèl overtuigd dat hunne godheden in hun waar karakter toch niet voor het volk te begrijpen zijn en bijgevolg op geene vereering of aandacht te rekenen hebben. De levensschets van de Godin der Genade, op bladz. 142 en volg. weergegeven, levert een sprekende illustratie van de samensmelting van den godendienst der beide sekten. En evenzoo onze beschrijving van de Vaders van Wallen en Grachten (bladz. 466 en volg.), godheden die op voorstel van den Taoistischen Paus gecanoniseerd en naar Taoistische ritualen vereerd en geofferd worden, maar tevens in onmiddellijk verband gebracht zijn met de Hel, die, zooals de lezer weet, een product van zuiver Boeddhistische vinding is.

Wat echter vooral de leer van Boeddha den toegang opende tot het hart des volks, was hare Maitri of liefde voor al wat leeft en ademt. Deze is, zegt Koeppen (), "der positive Kern der buddhistischen Moral, der charakteristische Grundzug "des Buddhismus überhaupt. Sie war es, die den Büsser der Çakja zum Reformator "machte; sie ist es, die seiner Lehre in die Herzen der Menschen Eingang verschafft "bat. Lassen sich die Pflichten gegen sich selbst auf die Zügelung der Leidenschaf"ten und Zähmung der Ichheit zurückführen, so wurzeln die Pflichten gegen den "Nächsten in der Wesensliebe.

"Fragst du den Bekenner des Buddha: Wer ist denn mein Nächster? so wwird er dir antworten: Jedes athmende Wesen. Die buddhistische Nächstenliebe er"streckt sich daher äusserlich weiter als die christliche, denn sie umfasst nicht blos "den Menschen, sondern auch das Thier.... Der Christus gebietet, unsere Feinde "zu lieben, wohl zu thun denen, die uns hassen, beleidigen und verfolgen; ganz webenso der Buddha. Der Christus hat es für den reinsten Ausdruck, für den höch"sten Beweis der Liebe erklärt, dass man sein Leben lasse für die Brüder; der Bud"dha befiehlt, das Leben selbst für die wilden Thiere zu opfern." De Maitri is het,

(*) Koeppen, op. cit.; "das Laienthum und die Moral", bladz. 448 - 9.

waaruit alle deugd ontspruit met behulp waarvan de Boeddhistische kerk eens over alle werelden triomfeeren zal en alle ongeloof en kwaad zal overwinnen. Zij is als zoodanig verpersoonlijkt in de godheid Maitreya, den Messias van de toekomst, die reeds op bladz. 246 werd genoemd.

In het Chineesche Rijk gepredikt, stortte zij nieuw bloed in de leer der dzjîen (7) of liefde tot den mensch, die door de oude wijsgeeren steeds den volke als hoofddeugd voorgehouden was. Naar hunne opvatting, is die dzjien van nature nedergelegd in het menschelijk gemoed en behoeft zij slechts ontwikkeld te worden om de rijkste vruchten van deugd te dragen en de menschheid tot geluk en de volmaaktheid nabij te brengen. Menschlievendheid is wat des menschen is", zeide Confucius (8), en Mencius sprak: "Alle menschen hebben een hart, dat niet (het lijden van "anderen) kan dulden. Want, indien de menschen van den huidigen dag plotseling "een kind zien, op het punt in een put te vallen, dan overstelpt hen allen een "gevoel van angst en mededoogen. Niet omdat zij daardoor de gunsten van de ou#ders van het kind hopen te winnen; ook niet omdat zij den lof van dorpsgenooten, "buren en vrienden wenschen in te oogsten; ook niet omdat zij den naam vreezen "van zoo (ongevoelig) te zijn: :- men ziet hieruit, dat afwezigheid van een gevoel van "mededoogen niet des menschen is. . . . . . Dit gevoel van mededoogen nu is het be"ginsel van de liefde tot de menschheid. . . . Daar wij nu de vier beginselen (men"schenliefde, gevoel van recht en billijkheid, wellevendheid en dorst naar kennis) in "ons hebben (9), dat wij die dan altegader weten uit te breiden en te ontwikkelen! "Zij zullen dan worden als een vuur, dat pas begint op te vlammen, of als een wa"terstroom, die zich zoo juist een doortocht heeft gebaand. Kan men ze tot ontwik"keling brengen, dan zijn zij voldoende om de wereld in stand te houden" (10).

Het is hier de plaats niet om de rol der menschenliefde in de Chineesche zedeleer uitvoerig te bespreken. Slechts zij nog aangestipt, dat zij ook een der uit

()() "Leer van het Midden"; XX, 5.
()仁

(°) Het is alsof men hier Voltaire hoorde spreken: Il est prouvé que la Nature seule nous "inspire des idées utiles, qui précèdent toutes nos réflexions. Il en est de même dans la morale. "Qu'un enfant voie déchirer son semblable, il éprouvera des angoisses subites; il les témoignera par ses cris et par ses larmes; il secourra, s'il peut, celui qui souffre." Essai sur les Moeurs et l'Esprit des Nations".

[ocr errors]

Het beginsel dat de menschelijke inborst van nature goed is, hetwelk reeds voor meer dan tweeduizend jaren in China werd gepredikt en altijd voor de natie als evangelie heeft gegoiden, schijnt nu eindelijk ook in ons eigen werelddeel eens een klasse van aanhangers te hebben gevonden, en wel in hen, die zich van dogmatiek en kerkleer hebben losgemaakt. Zij die in Europa nog aan erfzonde hechten en aan de natuurlijke slechtheid van den mensch, gronden alle persoonlijke en maatschappelijke deugd op middelen van dwang. Zij bedreigen en bedriegen met Hel en hoogere machten; doch de meer vrijzinnigen en minder misanthropischen, die in ingeschapen goede neigingen vertrouwen stellen, prediken verlichting, opvoeding en onderwijs als bron van alle deugd. Verwondering kan het dan ook niet wekken, dat in China het onderwijs zoo hoog in eer en aanzien staat. (10) Boek 11, deel I, hoofdst. 6.

gangspunten van de ethica der oude Taoisten was; getuigen het in de eerste plaats Laotsze's schoone woorden, die op bladz. 550 weergegeven zijn. Ook Lioe Ngan sprak : "'s Menschen inborst is in het bezit van menschlievendheid en gevoel voor billijkheid "en recht. De wijsgeer schept die (deugden) niet; wettelijke regelingen echter rich"ten en leiden ze" (11). En elders in ziju werk leest men: "Menschenliefde, moed, "trouw en ingetogenheid zijn de schoone talenten van den mensch" (12).

Waar de grond op deze wijze reeds door de oude wijsbegeerte was ontgonnen, moest der Maitri, als aanvullende en uitbreidende leer der liefde, wel een warme ontvangst ten deel vallen. En inderdaad, zij werd een der hoofdsleutels, waarmede het Boeddhisme zich de poorten van het Chineesche Rijk ontsloot. In stede van, zooals de Islam, koninkrijken te verwoesten en volkeren te verpletteren onder het zwaard van den profeet, of, gelijk het Christendom, hare leerstellingen aan heidenen op te dringen door het vergieten van stroomen bloeds, strooide de nieuwe sekte zonder dwang of geweld het zaad harer leer der liefde voor al wat adem heeft in het hart der Chineesche natie uit. En wel verre van met Mozes te bevelen alle afgodendienaars dood te slaan (13), gaf zij vrijen loop aan een ongeëvenaarden geest van verdraagzaamheid en verleende, zoo vrijgevig mogelijk, aan elke sekte en elken vorm van eeredienst een schuilplaats in haar schoot (14). Zij lokte dus geen tegenwerking of vervolging uit, zoomin van den kant des volks als van dien der regeering; doch hoewel dit haar wellicht van ondergang redde en een blijvende plaats verzekerde onder de als onschadelijk erkende godsdienststelsels in de Chineesche maatschappij, was het toch evenzeer oorzaak dat zij zich nooit uit een zekeren toestand van onbeduidendheid wist op te heffen. Want nooit werd het bloed harer martelaren het zaad harer kerk; nooit verzekerde vervolging de sympathie des volks aan haar leer; nooit zette tegenwerking haar aan tot ondermijning van de instellingen des Rijks. Nimmer derhalve kon het Boeddhisme den Staat overvleugelen of zich zelfs maar een aandeel veroveren in wetgeving of bestuur; als een onbeduidend lichaam sloop het over de grenzen van het Rijk; als een onbeduidend lichaam keurde men het niet de aandacht waardig; als een onbeduidend lichaam heeft het in China steeds een kwijnend bestaan voortgesleept en zal het waarschijnlijk eens verwelken, afsterven en te niet gaan.

De invloed van de Maitri op de Chineesche samenleving spreekt vooral uit hare Dana of leer der erbarming en weldadigheid. Deze is het voornamelijk, die de oud-Chineesche leer der dzjien met nieuwe levenssappen overgoten heeft. Boeddhistische ijveraars, of zij die daarvoor doorgaan, zijn dan ook in den regel de eersten om geld en goed voor den naaste veil te hebben en hun duur verworven bezittingen op het altaar der menschlievendheid te offeren. Zij werken de oprichting van hospitalen, vondelingshuizen, scholen en gestichten krachtig in de hand. Zij stichten

(1) Hwai-nan-tsze; hoofdst. XX. (2) Ibid.; hoofdst. XV.

(1) Deuteron. XIII.

() Meu herleze hetgeen over dezen eigenaardigen karaktertrek van het Boeddhisme reeds op bladz. 149 is gezegd.

fondsen tot wederzijdsche ondersteuning, vooral bij sterfgeval. Zij plaatsen lantarens langs de straten, doen bruggen en wegen aanleggen, deelen spijzen uit en behoeden weduwen en weezen voor gebrek; inderdaad, zoo iets, dan heeft de Maitri er toe bijgedragen om de menschenliefde in China op haar standpunt van eerste onder de vijf hoofddeugden (15) te steunen en te handhaven.

Ziedaar in losse trekken den invloed geschetst, dien het Boeddhisme op de Chineesche samenleving uitgeoefend heeft. Het blijkt dat die niet diep kan heeten, aangezien het volstrekt niet de wezenlijke geest van Sakyamoeni's kerk, dat wil zeggen hare leer van het ascetisch leven is, noch de metaphysische begrippen over de Nirvana zijn, die zich een weg tot het hart der natie hebben gebaand. Het Boeddhisme heeft maar weinig nieuws in de denkbeelden van het Chineesche volk gebracht. De vage Taoistische begrippen omtrent een ander leven heeft het in een dieper afgewerkten vorm gegoten en buitendien met denkbeelden omtrent zielsverhuizing doortrokken, getuige bijv. dat de Taoisten hunnen Paus zich telkens in een nieuwen opvolger laten incarneeren (zie bladz. 64) en hunnen godsdienststichter meer dan eenen aardschen loopbaan toekennen in overouden tijd (16). Het Boeddhisme heeft den dienst der voorvaderen ontwikkeld door hem met ceremonien te omkleeden en in verband te brengen met Paradijs en Hel; het heeft zoodoende slechts een nuttelooze versiering aangebracht in dit door Confucius geheiligde hoofdgedeelte der oude Chineesche religie. De reeds bestaande begrippen omtrent menschenliefde werden door de leer der Maitri en het beginsel van gelijkheid van alle schepselen ten aanzien van het Boeddhaschap versterkt. En het aantal der goden en godinnen werd in China door Sakyamoeni's kerk vermeerderd, nochtans zonder dat onder haren invloed hun dienst zich merkbaar wijzigde of hun materialistisch karakter afbreuk werd gedaan. Zijne wezenlijke, voor de maatschappij onbruikbare grondbeginselen sloot het Boeddhisme echter in de kloosters op, zoodat zij zonder ingrijpenden invloed op het doen en laten van het volk zijn gebleven. Het kon dientengevolge steeds vrij naast het Confucianisme en het Taoisme leven en bestaan, vooral daar het deze beide sekten aanvulde in stede van te verdringen; en het

(15) Deze zijn: E menschlievendheid,

義 gevoel voor recht en billijkheid enz.; zie bladz. 95, noot 102,

[blocks in formation]

(1) Volgens sommige Chineesche schrijvers zou Laotsze hebben geleefd in de veertiende

ceuw vóór onze jaartelling, vervolgens nogmaals een drietal eeuwen later en eindelijk in de zesde eeuw vóór Christus.

natuurlijk eindgevolg was, dat de Chinees, blijkens bladz. 560 reeds volgeling van Confucius en Laotsze tegelijk, nog aanhanger van Boeddha daarenboven werd.

Een prijzenswaardige nationale karaktertrek, op welks bezit onze Westersche maatschappij ijverzuchtig wezen mag, heeft in China den onderlingen vrede tusschen de drie godsdienststelsels en hunne ineenvloeiing steeds begunstigd en in de hand gewerkt. Wij bedoelen den algemeen bekenden geest van verdraagzaamheid, van zelf voortvloeiende in de eerste plaats uit het grondbeginsel der menschenliefde, hetwelk steeds door alle drie de sekten werk gehuldigd, en ten andere uit de onverschilligheid der natie op het punt van dogmatiek.

Nooit vraagt de Chinees zich af: wat zijn de goden of dogma's van deze of gene sekte? Slechts vraagt hij is de moraal, door haar gepredikt, 'goed? "An "ethical test is the only one they know. When the evidence of a new religion is "presented to them, they at once refer it to a moral standard, and give their approv"al with the utmost readiness if it passes the test. They do not ask whether it is "divine, but whether it is good" (17).

De moraal van Confucianisme, Taoisme en Boeddhisme nu was goed. Zij was gelijkelijk gebaseerd op het groote beginsel van veredeling van den mensch een beginsel, dat aanvangt met de leer der dzjien en der Maitri en uitloopt in verheffing tot Genius, Godheid of Boeddha. Zoo moesten de drie sekten zich wel aaneensluiten op een en hetzelfde terrein, ineengestrengeld door hun gemeenschappelijk heilig beginsel van menschenliefde, hetwelk in onze beschäafde Westersche wereld, in stede van er, ZOOals in China, steeds het uitgangspunt van allen godsdienst en moraal geweest te zijn, eerst in de laatste jaren door een zeer kleine sekte als eenig redelijk grondbeginsel van alle ethica begint voorgestaan en gepredikt te worden.

Verbood die gelijkvormigheid van grondslag reeds uit haar aard botsing, verkettering en strijd, hoeveel te meer moet nog de wederzijdsche verdraagzaamheid steeds zijn gevoed geworden door den genoemden tweeden karaktertrek der natie: onverschilligheid op het punt van dogmatiek! Zooals reeds op bladz. 538 en volg. is blootgelegd, bezitten de Chineezen geen leer omtrent een "God", dat is omtrent een denkbeeldig wezen, hetwelk, een product van menschelijke vinding zijnde, een geheel stelsel van geestelijken dwang vereischt om niet van zijn kunstmatig opgericht standpunt naar omlaag te vallen. De drie godsdienststelsels konden dan ook niet steunen op goddelijke openbaring, dat wil zeggen op leugen en bedrog. Zij behoefden zich bijgevolg niet van het geestelijk prestige te bedienen, hetwelk voor alle godsdienstige logen een levensbehoefte is; met andere woorden: droge geloofsleer bleef hun vreemd. Nooit hielden zij de onbeschaamde bewering staande, dat er boeken bestaan, die niet uitsluitend het voortbrengsel van den geest en de hand der menschen zijn (18); nooit derhalve verleenden zij in hunnen schoot een plaats aan eene klasse van Schriftgeleer

(17) Edkins, Religion in China"; hoofdst. VI.

(18) Er zijn in China ook wel boeken van hoogerhand verschenen, maar nimmer heeft de natie haar gezond verstand zóó verloochend van er godsdienstsystemen uit de smeden, zooals ten

« PreviousContinue »